In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is behandeld, hebben gewezen echtgenoten een kort geding aangespannen. De eiseres in conventie vorderde een voorziening tot ongehinderd gebruik van een vakantiewoning in Portugal, die aan haar was toegedeeld na de echtscheiding. De rechtbank heeft op 20 juni 2024 geoordeeld dat de eiseres recht heeft op het exclusieve gebruik van de vakantiewoning totdat de overdracht van het eigendom aan haar heeft plaatsgevonden. De vordering van de eiseres om de gedaagde te verbieden de vakantiewoning te betreden, werd toegewezen, met een dwangsom van € 500,00 per overtreding. De gedaagde in reconventie werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat hij geen spoedeisend belang kon aantonen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onvoldoende feiten had aangedragen om zijn verzoek om een voorschot op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te onderbouwen. De proceskosten werden toegewezen aan de eiseres in conventie, terwijl de gedaagde in reconventie de kosten moest dragen.