Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft ING Bank N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in 2016 in staat van faillissement is verklaard. De vordering betreft een MKB Werkkapitaalkrediet dat op 20 februari 2012 is afgesloten, met een kredietlimiet van € 40.000,00. Na het faillissement heeft ING haar vordering ingediend bij de curator, die deze op 14 april 2016 heeft bevestigd. Het faillissement van de gedaagde is op 19 oktober 2021 opgeheven zonder uitkering aan de concurrente schuldeisers. ING vordert nu betaling van € 12.500,00, vermeerderd met rente en proceskosten, en heeft haar vordering beperkt tot dit bedrag onder reservering van het recht op het meerdere.
De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de vordering is verjaard op grond van artikel 3:307 lid 1 BW. ING betwist dit en beroept zich op artikel 36 lid 1 van de Faillissementswet, dat de verjaringstermijn verlengt indien deze zou aflopen tijdens het faillissement. De kantonrechter oordeelt dat de verjaringstermijn inderdaad is verlengd tot 19 april 2022 en dat ING tijdig een stuitingsexploot heeft uitgebracht op 25 februari 2022. De kantonrechter concludeert dat de vordering van ING niet is verjaard en dat er geen sprake is van schending van de substantiëringsplicht door ING.
De kantonrechter heeft de vordering van ING in zijn geheel toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 12.500,00, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 24 januari 2024.