4.2.Het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
4.2.1.Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter de duur van een machtiging tot uithuisplaatsing verlengen als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.2.2.Over de uithuisplaatsing is bij beschikking van 2 februari 2024 het volgende overwogen:
-“Een voortduring van de uithuisplaatsing van [minderjarige] is noodzakelijk in het belang van [minderjarige] , omdat thuisplaatsing bij de moeder op dit moment nog niet mogelijk is.”
-“
[minderjarige] heeft maar een paar uur per week contact met de moeder en de GI heeft vragen over de mogelijkheden van de moeder om op adequate wijze bij [minderjarige] aan te sluiten. Om meer zicht te krijgen op de opvoedcapaciteiten van de moeder, vinden er sinds september 2023 (deels) begeleide contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] plaats. De GI heeft tijdens de zitting verklaard dat deze contacten goed verlopen. De GI wil daarom inzetten op uitbreiding van het contact, maar vanwege de zorgelijke signalen die [minderjarige] op momenten laat zien, moeten er eerst nog gesprekken met de moeder en [minderjarige] bij aXnaga plaatsvinden. De kinderrechter acht het van belang dat deze gesprekken voortvarend worden opgepakt, zodat er zo snel mogelijk zicht komt op de mogelijkheden tot uitbreiding. Gebleken is immers dat er sinds mei 2023 nauwelijks uitbreiding van de contacten heeft plaatsgevonden, terwijl door de kinderrechter in de beschikking van 23 mei 2023 juist was overwogen dat dit zo spoedig mogelijk diende plaats te vinden. Met de moeder acht de kinderrechter het nu van belang dat er alsnog zo snel mogelijk uitbreiding van de contacten plaatsvindt, waarbij uiteraard rekening dient te worden gehouden met het tempo van [minderjarige] . Daarnaast dient er aandacht te zijn voor de overdrachtsmomenten tussen de moeder en de gezinshuisouders, zodat [minderjarige] hier zo weinig mogelijk last van ondervindt. De moeder heeft tijdens de zitting nadrukkelijk verklaard hiervoor open te staan. Daarnaast heeft zij verklaard overal aan te willen meewerken om ervoor te zorgen dat het contact met [minderjarige] wordt uitgebreid. De kinderrechter gaat ervan uit dat de moeder deze toezeggingen nakomt en dat de GI in de komende maanden zo voortvarend mogelijk te werk gaat, zodat er zicht komt op de mogelijkheden en capaciteiten van de moeder en de uitbreiding van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] . Het doel van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is immers, zo mogelijk, toewerken naar thuisplaatsing.”
4.2.3.Gebleken is dat de GI, in tegenstelling tot hetgeen zij stelde ter zitting van 2 februari 2024 en in strijd met hetgeen de kinderrechter in de beschikking van 2 februari 2024 heeft overwogen, niet heeft ingezet op uitbreiding van de contacten tussen [minderjarige] en de moeder. De GI heeft immers al op 6 februari 2024 telefonisch aan de moeder laten weten dat de contacten onmiddellijk zouden worden beperkt en dat een perspectief gesprek zou worden gepland.
4.2.4.De kinderrechter kan de handelswijze van de GI niet rijmen met de verklaringen van de GI ter zitting van 2 februari 2024. De kinderrechter betrekt hierbij ook het volgende:
a. In het verzoek van 20 december 2023 tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing heeft de GI gesteld dat er zorgen zijn over de leerbaarheid van de moeder en dat daarom de omgang begeleid wordt om zodoende zicht te krijgen in hoeverre moeder het lukt om aan te sluiten bij de opvoednoden van [minderjarige] en om een sensitief en responsief ouder te zijn.
De kinderrechter begrijpt uit de overgelegde omgangsverslagen (periode 29/9/2023-27/2/2024) dat de contacten in toenemende mate goed zijn: “inhoud en verloop contact”, “interactie ouder-kind”, “rol ouder”, “pedagogisch aspect” scoren allemaal rond het cijfer 8.
De inhoud van deze omgangsverslagen kan de kinderrechter niet rijmen met de stelling van de GI dat de moeder niet aansluit bij de ontwikkelbehoefte en tempo van [minderjarige] .
b. De GI benadrukt in haar verzoek van 28 maart 2024 dat sinds 9 januari 2024, toen de begeleiding van de omgang werd verminderd, toenemende kindsignalen (bedplassen, spanningsklachten, zorgen school) worden gezien. De GI linkt deze kindsignalen aan de moeder, maar de kinderrechter is niet ervan overtuigd dat (uitsluitend) het contact met de moeder de oorzaak is van de kindsignalen. Zo valt bijvoorbeeld te lezen in het evaluatieverslag van 28 maart 2024 (pagina 5) van de GI dat [minderjarige] , toen hij op 4 jarige leeftijd in het gezinshuis kwam, ’s nachts nagenoeg droog was. Voorafgaand aan dit gezinshuis verbleef [minderjarige] in een deeltijdpleeggezin, waarbij hij regelmatig contact had met zijn moeder. Kennelijk is het bedplassen pas ontstaan in het gezinshuis en hebben de gezinshuisouders twee jaar geleden gedurende een periode geprobeerd om hem ’s nachts wakker te maken om te plassen, maar heeft dat niet gemaakt dat hij de volgende ochtend droog was. Kennelijk heeft [minderjarige] al langere tijd last van bedplassen, maar valt niet in te zien dat dit (uitsluitend) met de moeder te maken heeft.
Verder heeft de school zelf aangegeven dat het gedrag van [minderjarige] te maken zou kunnen hebben met de wisseling van leerkrachten, terwijl de moeder onweersproken heeft aangegeven dat recent een leerling uit de klas van [minderjarige] is overleden. Dat [minderjarige] daardoor van slag was is begrijpelijk, maar dit kan niet gelinkt worden aan de moeder.
c. Ter zitting van 2 februari 2024 heeft de GI aangegeven dat er nog gesprekken met moeder en [minderjarige] bij aXnaga zullen plaatsvinden. Uit het overgelegde verslag van aXnaga van 5 maart 2024 blijkt dat aXnaga geen gesprekken meer zal voeren met [minderjarige] omdat aXnaga het vertrouwen niet wil schaden. Uit dit verslag blijkt ook dat de GI daarop heeft gezegd dat traumascreening en behandeling bij Plinthos moeten plaatsvinden. Desgevraagd ter zitting van 17 mei 2024 heeft de GI aangegeven dat zij aan Plinthos heeft medegedeeld dat het perspectief gesprek al heeft plaatsgevonden. De kinderrechter acht deze mededeling aan Plinthos voorbarig en plaatst hierbij vraagtekens, temeer daar dit gegeven waarschijnlijk tot een andere benadering van [minderjarige] door Plinthos zal leiden. Met de moeder vraagt de kinderrechter zich af waarom dit “zwaardere” traject wordt ingezet, terwijl ook de mogelijkheid tot KIES-en Kindercoaching bij het aXiehuis bestaat met als bijkomend voordeel dat niet weer een nieuwe partij betrokken wordt. Bovendien heeft de GI op 2 februari 2024 nog gesteld dat er gesprekken zouden moeten plaatsvinden (hetgeen mogelijk is bij het aXiehuis); over trauma en behandeling heeft de GI tijdens die zitting niet gesproken.
4.2.5.Hierboven heeft de kinderrechter benoemd dat de moeder weinig vertrouwen in de GI heeft. Ter zitting is gebleken dat de gezinshuisouders en de moeder niet samen bij overleggen over [minderjarige] aanwezig zijn, noch bij de RTO’s van de GI, noch bij de evaluaties van Axnaga. De kinderrechter heeft de betrokkenen voorgehouden dat op deze manier het wantrouwen niet kan worden weggenomen en dat het loyaliteitsconflict, waarin [minderjarige] zich bevindt, in stand wordt gehouden. De gezinshuisvader heeft ter zitting aangegeven dat hij tijdens een eerste gesprek door de moeder is geschoffeerd. Desgevraagd hebben zowel de moeder als de gezinshuisouders als de GI aangegeven dat zij anders zouden willen, op voorwaarde dat de gesprekken respectvol verlopen. Ter zitting is de afspraak gemaakt dat vanaf 17 mei 2024 de gesprekken gezamenlijk zullen plaatsvinden. De kinderrechter overweegt hierover dat in die gesprekken dan ook moet worden besproken hoe de overdrachtsmomenten rustiger en gemakkelijker kunnen verlopen, opdat [minderjarige] bij die overdracht ziet en ervaart dat zijn moeder en de gezinshuisouders op een normale en volwassen manier met elkaar omgaan.
4.2.6.De GI heeft aangegeven (zie onder 3.3) dat de moeder haar eigen behoefte voorop stelt en dit zou blijken uit het vragen door de moeder om extra omgang en uit het inschakelen van haar advocaat om omgang af te dwingen. De kinderrechter wijst de GI erop dat het de moeder, vanuit haar positie als moeder en als gezaghebbend ouder, vrij staat om een van de GI afwijkende mening te hebben en om zelf voorstellen te doen. Hieruit kan niet de conclusie getrokken worden dat de moeder haar eigen behoefte voorop stelt en weinig inzicht laat zien.
4.2.7.Net als in de beschikking van 24 februari 2024 oordeelt de kinderrechter dat een voortduring van de uithuisplaatsing noodzakelijk is omdat thuisplaatsing bij de moeder op dit moment niet mogelijk is.
Nogmaals overweegt de kinderrechter dat het doel van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds is toewerken naar thuisplaatsing. Het is nog steeds de taak van de GI om aan dit doel te werken, hetgeen nog steeds betekent dat in beginsel uitbreiding van de contacten moet plaatsvinden. Sinds de beschikking van 23 mei 2023, waarbij de ondertoezichtstelling werd uitgesproken, zijn de contacten tussen [minderjarige] en zijn moeder steeds meer beperkt in plaats van uitgebreid. Complicerende factor is dat de zus van [minderjarige] , [naam zus] , al langere tijd nadrukkelijk aangeeft dat zij geen contact met de moeder wil, dat zij in het gezinshuis wil blijven wonen en dat de moeder inmiddels aan [naam zus] heeft verteld dat zij deze wens van [naam zus] respecteert. Ongetwijfeld krijgt [minderjarige] dit gegeven mee, maar het is aan de GI en aan de gezinshuisouders om duidelijk onderscheid te maken, temeer nu [naam zus] bijna 15 jaar is en [minderjarige] nog slechts 9 jaar. In dit verband vraagt de kinderrechter zich af of het belang van [minderjarige] , die pas 9 jaar oud is, ermee gediend is dat aan hem gevraagd wordt (zoals de GI heeft gedaan) welke punten hij geeft aan verblijf bij gezinshuisouders. De GI heeft aangegeven dat bij de uitbreiding het tempo van [minderjarige] dient te worden aangehouden, maar de kinderrechter wijst erop dat dit niet betekent dat telkens aan [minderjarige] gevraagd moet worden wat hij ervan vindt. Juist die vraagstelling zou hem in een lastige positie kunnen brengen, zeker gelet op de uitgesproken mening van zijn oudere zus.
4.2.8.Met betrekking tot de omgangscontacten tussen de moeder en [minderjarige] overweegt de kinderrechter nog het volgende:
- omdat de GI zicht wilde krijgen op de opvoedcapaciteiten van de moeder en op haar mogelijkheden om aan te sluiten bij [minderjarige] heeft de (voorheen onbegeleide) omgang begeleid plaatsgevonden. Nu uit de verslagen van aXnaga blijkt dat de moeder hoge scores haalt op alle fronten, dient de GI met de moeder in overleg te gaan over wat dit betekent voor de verdere omgang;
- indien een gepland omgangscontact niet doorgaat, bijvoorbeeld vanwege een vakantie van het gezinshuis, dient een vervangende dag afgesproken te worden. De GI heeft nu wel gezegd dat dit niet goed is voor [minderjarige] omdat dit onduidelijk is voor hem, maar daartegenover kan ook gezegd worden dat het niet doorgaan van een omgangscontact vanwege vakantie van de gezinshuisouders ook onduidelijkheid schept;
- bij het komende overleg tussen de moeder, gezinshuisouders en de GI zal ook gesproken moeten worden over (video)bellen tussen moeder en [minderjarige] . Ter zitting bleek namelijk dat hierover geen afspraken bestaan, terwijl de gezinshuisouders kennelijk wel hebben aangeboden om dit te realiseren (verjaardag van [minderjarige] ) en terwijl [minderjarige] dit kennelijk ook gevraagd heeft;
- bekeken en besproken moet ook worden welke mogelijkheden er nog zijn voor de moeder om een grotere rol in het leven van [minderjarige] te spelen, waarbij te denken valt aan gezamenlijke gesprekken van de moeder en de gezinshuisouders met school, gezamenlijke intake bij Plinthos, het (op termijn) betrekken van de moeder bij eventuele vrijetijdsbesteding van [minderjarige] . etc.
4.2.9.Duur verlenging onder toezichtstelling en uithuisplaatsing
De GI heeft verzocht de verlenging voor een jaar uit te spreken. De moeder heeft primair gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen, subsidiair dat het slechts voor een termijn van zes maanden dient te worden toegewezen. De kinderrechter acht het noodzakelijk om de vinger aan de pols te houden, nu gebleken is dat de GI de beschikkingen van 23 mei 2023 en van 2 februari 2024, waartegen geen hoger beroep is ingesteld, niet heeft nageleefd en bovendien ter zitting van 2 februari 2024 geen open kaart heeft gespeeld. Daarom zal de kinderrechter een verlenging van 6 maanden uitspreken en de beslissing ten aanzien van de resterende termijn aanhouden.