ECLI:NL:RBLIM:2024:3529

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
C/03/329400 / JE RK 24-536
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige met aandacht voor ontwikkelingsbedreigingen en ouder-kindrelatie

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Limburg, uitgesproken op 17 mei 2024, wordt het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige] behandeld. De kinderrechter oordeelt dat de ondertoezichtstelling, die oorspronkelijk op 23 mei 2023 is uitgesproken, verlengd moet worden voor de duur van zes maanden, tot 23 november 2024. Dit besluit is genomen omdat de minderjarige nog steeds in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die nodig is niet voldoende door de moeder wordt geaccepteerd. De kinderrechter wijst op de noodzaak van een gezinsvoogd om het loyaliteitsconflict tussen de moeder en de hulpverleners te doorbreken.

De kinderrechter merkt op dat de GI (gecertificeerde instelling) niet heeft voldaan aan eerdere beschikkingen en dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt in de omgang tussen de moeder en de minderjarige. De moeder heeft aangegeven dat zij zich voor de gek gehouden voelt door de GI, die haar niet goed heeft geïnformeerd over de ontwikkelingen. De kinderrechter benadrukt dat de GI de verantwoordelijkheid heeft om de contacten tussen de moeder en de minderjarige uit te breiden, maar dat dit tot nu toe niet is gebeurd. De kinderrechter besluit daarom om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, maar houdt de beslissing over de resterende termijn aan, om de situatie nauwlettend te blijven volgen.

De kinderrechter concludeert dat de moeder, ondanks haar betrokkenheid, niet voldoende aansluit bij de ontwikkelingsbehoeften van de minderjarige. Er is behoefte aan duidelijkheid en stabiliteit voor de minderjarige, die al sinds jonge leeftijd in pleeggezinnen verblijft. De kinderrechter roept de GI op om de situatie van de minderjarige en de moeder beter te monitoren en te zorgen voor een constructieve samenwerking tussen alle betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/329400 / JE RK 24-536
Datum uitspraak: 17 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over de verlenging van de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd in Roermond,
over de minderjarige:
[minderjarige], hierna te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres binnen het arrondissement,
advocaat mr. S.C.H. Poelman, kantoorhoudend in Brunssum.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek met bijlagen van de GI, binnengekomen bij de griffie op 28 maart 2024;
  • mail van 13-5-2024 van de GI;
  • mail van 16-5-2024 van de advocaat van de moeder met als bijlage het verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing.
1.2.
Op de zitting van 17 mei 2024 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij zijn verschenen:
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de gezinshuismoeder, [naam informant 1] en de gezinshuisvader [naam informant 2] , als informanten.
1.3.
Tijdens de zitting heeft de kinderrechter met toepassing van artikel 29a lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan, waarbij aan de verschenen belanghebbenden de beslissing en de belangrijkste gronden van
de beslissing zijn medegedeeld. Deze beschikking vormt de volledige schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak van de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont in een gezinshuis.
2.2.
Bij beschikking van 23 mei 2023 is [minderjarige] (samen met zijn zusje [naam zus] ) voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI. Daarnaast is bij diezelfde beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een 24-uurs zorgaccommodatie verleend voor de duur van negen maanden, dus tot 23 februari 2024. De machtiging tot uithuisplaatsing is bij beschikking van 2 februari 2024 verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 23 mei 2024.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Verder verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI, samengevat, gesteld dat bij [minderjarige] sprake is van een klachtpatroon, waarvan de basis lijkt te liggen in gevoelens van onveiligheid die enerzijds lijken te liggen in de ouder-kindrelatie en anderzijds lijkt er onduidelijkheid over het perspectief en de angst weg te moeten uit het gezinshuis. Er is sprake van loyaliteitsproblematiek. Doordat [minderjarige] vanwege persoonlijke problematiek van de moeder al vanaf jonge leeftijd in (deeltijd)pleeggezinnen verblijft, weet hij niet hoe het is om bij zijn moeder te wonen. Hij heeft sinds september 2021een keer per week onbegeleide omgang met de moeder gehad. Sinds september 2023 wordt deze omgang begeleid door aXnaga om zicht te krijgen op de onderlinge interactie en de opvoedvaardigheden van de moeder. De begeleide omgang zelf verloopt goed en in januari 2024 is de begeleiding van vier naar twee uur afgebouwd, waarbij de begeleiding op onvoorspelbare momenten aansluit. Sindsdien laat [minderjarige] in toenemende mate zorgelijke kindsignalen (bedplassen, aanhankelijkheid, hoofd- en buikpijnklachten, schoolverzuim en aanvaringen op school met leeftijdgenootjes) zien. Deze kindsignalen zijn zo ernstig dat [minderjarige] op dit moment onvoldoende aan zijn ontwikkelingstaken toekomt. Om te voorkomen dat de ontwikkeling van [minderjarige] nog verder wordt bedreigd, heeft de GI de moeder op 22 februari 2024 een schriftelijke aanwijzing gestuurd, waarin een omgangsregeling is vastgelegd van wekelijks op vrijdag van 12.30-18.00 op voor [minderjarige] voorspelbare momenten waarvan 4 uur begeleid wordt. Sindsdien zijn de klachten van [minderjarige] beduidend verminderd. Er is nog nader onderzoek nodig naar mogelijk (hechtings)trauma in zijn eerste levensjaren, omdat [minderjarige] zich duidelijk onveilig voelt in de onbegeleide omgang met de moeder. Daarbij heeft [minderjarige] enorme nood aan duidelijkheid over zijn perspectief. Voor [minderjarige] lijkt in het mislukken van de opbouw van onbegeleid contact mee te spelen een enorme angst om weg te moeten uit het gezinshuis. Hij lijkt eerst de zekerheid over het mogen blijven op zijn huidige plek nodig te hebben om tot ontwikkeling te komen op alle gebieden. [minderjarige] is goed gehecht in het gezinshuis en noemt de gezinshuisouders ‘mama en papa’.
3.3.
Volgens de GI houdt de moeder veel van [minderjarige] en is zij heel betrokken, maar sluit zij niet aan bij zijn ontwikkelingsbehoefte en tempo. Zij laat weinig inzicht zien in de situatie dat [minderjarige] al sinds langere tijd in het gezinshuis is opgegroeid en opgevoed en zich gehecht heeft aan mensen die voor hem nu ook een belangrijke en veilige plaats in zijn leven innemen. De moeder stelt hierin haar eigen behoefte en belangen voorop. Zo wil ze [minderjarige] graag meer thuis hebben, een extra dag en met de feestdagen, en schakelt ze haar advocaat in om extra omgang af te dwingen. De moeder staat wantrouwend tegenover de hulpverlening. De moeder stemt in met afspraken, omdat zij het gevoel heeft geen andere keuze te hebben. Omdat de moeder moeite heeft met de afspraken die met de hulpverlening gemaakt worden, blijft de regie van de GI nodig.
Op 21 maart 2024 heeft een perspectiefbijeenkomst met alle betrokkenen plaatsgevonden, waarbij de GI heeft geadviseerd om het woonperspectief van [minderjarige] in het gezinshuis te laten. De GI zal een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming indienen voor een gezagsbeëindigende maatregel.
3.4.
Ter zitting heeft de GI nog aanvullend verklaard dat met [minderjarige] gesprekken zijn gevoerd om hem voor te bereiden op mogelijke uitbreiding van de omgang. Er zijn ook gesprekken met de moeder gevoerd om te kijken naar opvoedvaardigheden. Op 9 januari 2024 is de begeleiding van de omgang beperkt tot 2 uur. Toen werden al snel door de school en door de gezinshuisouders kindsignalen en lichamelijke klachten gezien. Dit is enige tijd aangekeken, maar de signalen werden sterker en daarom is de begeleiding bij de omgang weer 4 uur. Sindsdien zijn de kindsignalen duidelijk afgenomen. [minderjarige] geeft aan dat het gaat om het contact met de moeder. Daarom heeft de GI aan Plinthos gevraagd een onderzoek te doen. Op vraag van de kinderrechter geeft de GI aan dat de vraagstelling aan Plinthos is om onderzoek te doen naar trauma en hechting in de vroege kindjaren. De GI heeft Plinthos erover geïnformeerd dat een perspectiefgesprek heeft plaatsgevonden.
De GI is het niet ermee eens om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing slechts voor zes maanden uit te spreken. [minderjarige] heeft duidelijkheid nodig. De verzoeken zijn duidelijk onderbouwd. De raad moet nu gaan onderzoeken, maar dat is een lang proces.
3.5.
De moeder heeft gesteld dat op vrijdag 2 februari jl. de zitting is geweest en dat zij op dinsdag 6 februari jl. een telefoontje van de GI heeft gekregen. Daarin is gezegd dat er een schriftelijke aanwijzing zou komen en dat de omgang zou worden gewijzigd. Die wijziging is toen onmiddellijk ingegaan. De moeder heeft kort daarop nog een mail ontvangen waarin de GI haar heeft uitgenodigd voor een perspectiefgesprek en toen is ook aangekondigd dat Plinthos een onderzoek zou gaan doen. Over hetgeen nu in het verzoek staat en nu op deze zitting wordt verklaard is niets gezegd op de zitting van 2 februari jl., noch door de GI noch door de gezinshuisouders. Tijdens die zitting is juist gesproken over uitbreiding van de contacten en zelfs overnachten. In dat ene weekend na de zitting tot de dinsdag erna kan dat toch niet veranderd zijn. Ineens wordt er gesproken over trauma en over een perspectiefgesprek. De moeder voelt zich voor de gek gehouden. De vraag is of er wel sprake is van een trauma. Bedplassen is geen indicatie voor trauma. De vraag is waarom alle zorgen aan de moeder gelinkt worden. De school heeft ook aangegeven dat het gedrag van [minderjarige] te maken kan hebben met de wisseling van de leerkracht. Bovendien is er een jongetje, dat bij [minderjarige] op school zat en hij ook kende, overleden door een ongeluk. Ook is het normaal dat [minderjarige] de omgang met moeder spannend vindt. Zoiets zie je ook bij kinderen van gescheiden ouders. Aan [minderjarige] is gevraagd punten te geven voor zijn verblijf in het gezinshuis en bij de moeder, met en zonder de begeleiding. Van een kind van 9 jaar mag niet verwacht worden dat hij punten geeft over zijn verblijf. De onveiligheid die door de GI wordt genoemd, zie je niet terug in de verslagen van aXnaga. De ‘leading roll’ van de omgang ligt niet meer bij aXnaga, maar bij de GI. Als voorbeeld noemt de moeder de vakantie van het gezinshuis. De vrijdagomgang valt daarin en daarom heeft de moeder aan aXnaga gevraagd om een ander omgangsmoment. Dat kon wat betreft aXnaga, maar de GI heeft dat niet goed gevonden. [minderjarige] heeft gevraagd om te videobellen, maar aXnaga heeft dat, na terugkoppeling met de GI, afgewezen. Verwezen wordt naar de beschikking van 22 februari 2024, overweging 5.2.3., en naar de beschikking van 23 mei 2023. Volgens de moeder volgt de GI de beschikkingen niet op en is de situatie ontstaan dat er heel voortvarend wordt omgegaan met het perspectief en een erdoor gedrukte schriftelijke aanwijzing. Daarom wordt verzocht primair het verzoek af te wijzen en subsidiair toe te wijzen voor zes maanden en de omgang op te pakken en uit te breiden.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling
4.1.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) in samenhang gelezen met het bepaalde in artikel 1:255 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling telkens verlengen indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouders of ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
4.1.2.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat aan de gronden van de ondertoezichtstelling is voldaan. [minderjarige] wordt nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De kinderrechter verwijst naar de beschikking van 23 mei 2023, waarin het volgende is overwogen:
“ [minderjarige] daarentegen bezoekt zijn moeder nog wekelijks. Er is sprake van een loyaliteitsconflict van de kinderen. Hierdoor is het noodzakelijk dat er een gezinsvoogd betrokken raakt om de patstelling tussen de moeder en hulpverleners te doorbreken en het loyaliteitsconflict waar de kinderen zich in bevinden weg te nemen. “
4.1.3.
De kinderrechter overweegt dat nog steeds sprake is van een loyaliteitsconflict. Het is de GI nog niet gelukt om dit weg te nemen. Ook is het niet gelukt om bij moeder vertrouwen te scheppen in de GI.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging die leidde tot de ondertoezichtstelling van [minderjarige] bestaat nog steeds en daarom zal de ondertoezichtstelling verlengd worden.
4.1.4.
Vooralsnog is de verwachting gerechtvaardigd dat de moeder binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer in staat zal zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen.
4.2.
Het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
4.2.1.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter de duur van een machtiging tot uithuisplaatsing verlengen als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.2.2.
Over de uithuisplaatsing is bij beschikking van 2 februari 2024 het volgende overwogen:
-“Een voortduring van de uithuisplaatsing van [minderjarige] is noodzakelijk in het belang van [minderjarige] , omdat thuisplaatsing bij de moeder op dit moment nog niet mogelijk is.”
-
[minderjarige] heeft maar een paar uur per week contact met de moeder en de GI heeft vragen over de mogelijkheden van de moeder om op adequate wijze bij [minderjarige] aan te sluiten. Om meer zicht te krijgen op de opvoedcapaciteiten van de moeder, vinden er sinds september 2023 (deels) begeleide contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] plaats. De GI heeft tijdens de zitting verklaard dat deze contacten goed verlopen. De GI wil daarom inzetten op uitbreiding van het contact, maar vanwege de zorgelijke signalen die [minderjarige] op momenten laat zien, moeten er eerst nog gesprekken met de moeder en [minderjarige] bij aXnaga plaatsvinden. De kinderrechter acht het van belang dat deze gesprekken voortvarend worden opgepakt, zodat er zo snel mogelijk zicht komt op de mogelijkheden tot uitbreiding. Gebleken is immers dat er sinds mei 2023 nauwelijks uitbreiding van de contacten heeft plaatsgevonden, terwijl door de kinderrechter in de beschikking van 23 mei 2023 juist was overwogen dat dit zo spoedig mogelijk diende plaats te vinden. Met de moeder acht de kinderrechter het nu van belang dat er alsnog zo snel mogelijk uitbreiding van de contacten plaatsvindt, waarbij uiteraard rekening dient te worden gehouden met het tempo van [minderjarige] . Daarnaast dient er aandacht te zijn voor de overdrachtsmomenten tussen de moeder en de gezinshuisouders, zodat [minderjarige] hier zo weinig mogelijk last van ondervindt. De moeder heeft tijdens de zitting nadrukkelijk verklaard hiervoor open te staan. Daarnaast heeft zij verklaard overal aan te willen meewerken om ervoor te zorgen dat het contact met [minderjarige] wordt uitgebreid. De kinderrechter gaat ervan uit dat de moeder deze toezeggingen nakomt en dat de GI in de komende maanden zo voortvarend mogelijk te werk gaat, zodat er zicht komt op de mogelijkheden en capaciteiten van de moeder en de uitbreiding van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] . Het doel van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is immers, zo mogelijk, toewerken naar thuisplaatsing.”
4.2.3.
Gebleken is dat de GI, in tegenstelling tot hetgeen zij stelde ter zitting van 2 februari 2024 en in strijd met hetgeen de kinderrechter in de beschikking van 2 februari 2024 heeft overwogen, niet heeft ingezet op uitbreiding van de contacten tussen [minderjarige] en de moeder. De GI heeft immers al op 6 februari 2024 telefonisch aan de moeder laten weten dat de contacten onmiddellijk zouden worden beperkt en dat een perspectief gesprek zou worden gepland.
4.2.4.
De kinderrechter kan de handelswijze van de GI niet rijmen met de verklaringen van de GI ter zitting van 2 februari 2024. De kinderrechter betrekt hierbij ook het volgende:
a. In het verzoek van 20 december 2023 tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing heeft de GI gesteld dat er zorgen zijn over de leerbaarheid van de moeder en dat daarom de omgang begeleid wordt om zodoende zicht te krijgen in hoeverre moeder het lukt om aan te sluiten bij de opvoednoden van [minderjarige] en om een sensitief en responsief ouder te zijn.
De kinderrechter begrijpt uit de overgelegde omgangsverslagen (periode 29/9/2023-27/2/2024) dat de contacten in toenemende mate goed zijn: “inhoud en verloop contact”, “interactie ouder-kind”, “rol ouder”, “pedagogisch aspect” scoren allemaal rond het cijfer 8.
De inhoud van deze omgangsverslagen kan de kinderrechter niet rijmen met de stelling van de GI dat de moeder niet aansluit bij de ontwikkelbehoefte en tempo van [minderjarige] .
b. De GI benadrukt in haar verzoek van 28 maart 2024 dat sinds 9 januari 2024, toen de begeleiding van de omgang werd verminderd, toenemende kindsignalen (bedplassen, spanningsklachten, zorgen school) worden gezien. De GI linkt deze kindsignalen aan de moeder, maar de kinderrechter is niet ervan overtuigd dat (uitsluitend) het contact met de moeder de oorzaak is van de kindsignalen. Zo valt bijvoorbeeld te lezen in het evaluatieverslag van 28 maart 2024 (pagina 5) van de GI dat [minderjarige] , toen hij op 4 jarige leeftijd in het gezinshuis kwam, ’s nachts nagenoeg droog was. Voorafgaand aan dit gezinshuis verbleef [minderjarige] in een deeltijdpleeggezin, waarbij hij regelmatig contact had met zijn moeder. Kennelijk is het bedplassen pas ontstaan in het gezinshuis en hebben de gezinshuisouders twee jaar geleden gedurende een periode geprobeerd om hem ’s nachts wakker te maken om te plassen, maar heeft dat niet gemaakt dat hij de volgende ochtend droog was. Kennelijk heeft [minderjarige] al langere tijd last van bedplassen, maar valt niet in te zien dat dit (uitsluitend) met de moeder te maken heeft.
Verder heeft de school zelf aangegeven dat het gedrag van [minderjarige] te maken zou kunnen hebben met de wisseling van leerkrachten, terwijl de moeder onweersproken heeft aangegeven dat recent een leerling uit de klas van [minderjarige] is overleden. Dat [minderjarige] daardoor van slag was is begrijpelijk, maar dit kan niet gelinkt worden aan de moeder.
c. Ter zitting van 2 februari 2024 heeft de GI aangegeven dat er nog gesprekken met moeder en [minderjarige] bij aXnaga zullen plaatsvinden. Uit het overgelegde verslag van aXnaga van 5 maart 2024 blijkt dat aXnaga geen gesprekken meer zal voeren met [minderjarige] omdat aXnaga het vertrouwen niet wil schaden. Uit dit verslag blijkt ook dat de GI daarop heeft gezegd dat traumascreening en behandeling bij Plinthos moeten plaatsvinden. Desgevraagd ter zitting van 17 mei 2024 heeft de GI aangegeven dat zij aan Plinthos heeft medegedeeld dat het perspectief gesprek al heeft plaatsgevonden. De kinderrechter acht deze mededeling aan Plinthos voorbarig en plaatst hierbij vraagtekens, temeer daar dit gegeven waarschijnlijk tot een andere benadering van [minderjarige] door Plinthos zal leiden. Met de moeder vraagt de kinderrechter zich af waarom dit “zwaardere” traject wordt ingezet, terwijl ook de mogelijkheid tot KIES-en Kindercoaching bij het aXiehuis bestaat met als bijkomend voordeel dat niet weer een nieuwe partij betrokken wordt. Bovendien heeft de GI op 2 februari 2024 nog gesteld dat er gesprekken zouden moeten plaatsvinden (hetgeen mogelijk is bij het aXiehuis); over trauma en behandeling heeft de GI tijdens die zitting niet gesproken.
4.2.5.
Hierboven heeft de kinderrechter benoemd dat de moeder weinig vertrouwen in de GI heeft. Ter zitting is gebleken dat de gezinshuisouders en de moeder niet samen bij overleggen over [minderjarige] aanwezig zijn, noch bij de RTO’s van de GI, noch bij de evaluaties van Axnaga. De kinderrechter heeft de betrokkenen voorgehouden dat op deze manier het wantrouwen niet kan worden weggenomen en dat het loyaliteitsconflict, waarin [minderjarige] zich bevindt, in stand wordt gehouden. De gezinshuisvader heeft ter zitting aangegeven dat hij tijdens een eerste gesprek door de moeder is geschoffeerd. Desgevraagd hebben zowel de moeder als de gezinshuisouders als de GI aangegeven dat zij anders zouden willen, op voorwaarde dat de gesprekken respectvol verlopen. Ter zitting is de afspraak gemaakt dat vanaf 17 mei 2024 de gesprekken gezamenlijk zullen plaatsvinden. De kinderrechter overweegt hierover dat in die gesprekken dan ook moet worden besproken hoe de overdrachtsmomenten rustiger en gemakkelijker kunnen verlopen, opdat [minderjarige] bij die overdracht ziet en ervaart dat zijn moeder en de gezinshuisouders op een normale en volwassen manier met elkaar omgaan.
4.2.6.
De GI heeft aangegeven (zie onder 3.3) dat de moeder haar eigen behoefte voorop stelt en dit zou blijken uit het vragen door de moeder om extra omgang en uit het inschakelen van haar advocaat om omgang af te dwingen. De kinderrechter wijst de GI erop dat het de moeder, vanuit haar positie als moeder en als gezaghebbend ouder, vrij staat om een van de GI afwijkende mening te hebben en om zelf voorstellen te doen. Hieruit kan niet de conclusie getrokken worden dat de moeder haar eigen behoefte voorop stelt en weinig inzicht laat zien.
4.2.7.
Net als in de beschikking van 24 februari 2024 oordeelt de kinderrechter dat een voortduring van de uithuisplaatsing noodzakelijk is omdat thuisplaatsing bij de moeder op dit moment niet mogelijk is.
Nogmaals overweegt de kinderrechter dat het doel van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds is toewerken naar thuisplaatsing. Het is nog steeds de taak van de GI om aan dit doel te werken, hetgeen nog steeds betekent dat in beginsel uitbreiding van de contacten moet plaatsvinden. Sinds de beschikking van 23 mei 2023, waarbij de ondertoezichtstelling werd uitgesproken, zijn de contacten tussen [minderjarige] en zijn moeder steeds meer beperkt in plaats van uitgebreid. Complicerende factor is dat de zus van [minderjarige] , [naam zus] , al langere tijd nadrukkelijk aangeeft dat zij geen contact met de moeder wil, dat zij in het gezinshuis wil blijven wonen en dat de moeder inmiddels aan [naam zus] heeft verteld dat zij deze wens van [naam zus] respecteert. Ongetwijfeld krijgt [minderjarige] dit gegeven mee, maar het is aan de GI en aan de gezinshuisouders om duidelijk onderscheid te maken, temeer nu [naam zus] bijna 15 jaar is en [minderjarige] nog slechts 9 jaar. In dit verband vraagt de kinderrechter zich af of het belang van [minderjarige] , die pas 9 jaar oud is, ermee gediend is dat aan hem gevraagd wordt (zoals de GI heeft gedaan) welke punten hij geeft aan verblijf bij gezinshuisouders. De GI heeft aangegeven dat bij de uitbreiding het tempo van [minderjarige] dient te worden aangehouden, maar de kinderrechter wijst erop dat dit niet betekent dat telkens aan [minderjarige] gevraagd moet worden wat hij ervan vindt. Juist die vraagstelling zou hem in een lastige positie kunnen brengen, zeker gelet op de uitgesproken mening van zijn oudere zus.
4.2.8.
Met betrekking tot de omgangscontacten tussen de moeder en [minderjarige] overweegt de kinderrechter nog het volgende:
- omdat de GI zicht wilde krijgen op de opvoedcapaciteiten van de moeder en op haar mogelijkheden om aan te sluiten bij [minderjarige] heeft de (voorheen onbegeleide) omgang begeleid plaatsgevonden. Nu uit de verslagen van aXnaga blijkt dat de moeder hoge scores haalt op alle fronten, dient de GI met de moeder in overleg te gaan over wat dit betekent voor de verdere omgang;
- indien een gepland omgangscontact niet doorgaat, bijvoorbeeld vanwege een vakantie van het gezinshuis, dient een vervangende dag afgesproken te worden. De GI heeft nu wel gezegd dat dit niet goed is voor [minderjarige] omdat dit onduidelijk is voor hem, maar daartegenover kan ook gezegd worden dat het niet doorgaan van een omgangscontact vanwege vakantie van de gezinshuisouders ook onduidelijkheid schept;
- bij het komende overleg tussen de moeder, gezinshuisouders en de GI zal ook gesproken moeten worden over (video)bellen tussen moeder en [minderjarige] . Ter zitting bleek namelijk dat hierover geen afspraken bestaan, terwijl de gezinshuisouders kennelijk wel hebben aangeboden om dit te realiseren (verjaardag van [minderjarige] ) en terwijl [minderjarige] dit kennelijk ook gevraagd heeft;
- bekeken en besproken moet ook worden welke mogelijkheden er nog zijn voor de moeder om een grotere rol in het leven van [minderjarige] te spelen, waarbij te denken valt aan gezamenlijke gesprekken van de moeder en de gezinshuisouders met school, gezamenlijke intake bij Plinthos, het (op termijn) betrekken van de moeder bij eventuele vrijetijdsbesteding van [minderjarige] . etc.
4.2.9.
Duur verlenging onder toezichtstelling en uithuisplaatsing
De GI heeft verzocht de verlenging voor een jaar uit te spreken. De moeder heeft primair gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen, subsidiair dat het slechts voor een termijn van zes maanden dient te worden toegewezen. De kinderrechter acht het noodzakelijk om de vinger aan de pols te houden, nu gebleken is dat de GI de beschikkingen van 23 mei 2023 en van 2 februari 2024, waartegen geen hoger beroep is ingesteld, niet heeft nageleefd en bovendien ter zitting van 2 februari 2024 geen open kaart heeft gespeeld. Daarom zal de kinderrechter een verlenging van 6 maanden uitspreken en de beslissing ten aanzien van de resterende termijn aanhouden.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt met ingang van 23 mei 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] , voor de duur van zes maanden tot 23 november 2024;
5.2.
verlengt met ingang van 23 mei 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 23 november 2024;
5.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2024, en op schrift gesteld op 27 mei 2024, in aanwezigheid van mr. P.P.L.W.M. Aarts, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.