Uitspraak
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 6 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Bij deze gelegenheid heeft [gedaagde] spreekaantekeningen ingebracht.
2.De feiten
1 januari 2023 de huurpenningen dient te ontvangen.
3.Het geschil
4.De beoordeling
de verhogingvan het bedrag aan (service)kosten is door hem betwist. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] zich niet kan vinden in die verhoging, maar dit laat onverlet dat [gedaagde] ook die overeengekomen € 400,00 niet heeft betaald. [gedaagde] heeft voor dit laatste ook geen plausibele verklaring gegeven. [gedaagde] stelt weliswaar dat sprake is van gebreken, maar GMVM betwist hiervan op de hoogte zijn. De stelling van [gedaagde] dat dit laatste voor rekening van GMVM komt, wordt niet gedeeld, omdat [gedaagde] in dit verband niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd, dat de gebreken dan wel bij [naam eigenaar] of Kode zijn gemeld. Een beroep op opschorting treft daarmee evenmin doel. Bovendien is op geen enkele manier gebleken dat de gebreken waar [gedaagde] zich op beroept zó ernstig zijn dat die de opschorting van het
gehelebedrag aan verschuldigde huur en voorschot servicekosten gedurende twaalf maanden kunnen rechtvaardigen. Gezien het vorenstaande is over de periode van januari 2023 tot en met april 2024 in ieder geval een bedrag van 16 maanden x € 400,00 – het wel betaalde bedrag van € 1.600 = € 4.800,00 toewijsbaar te achten.