In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft de rechtspersoon WPV Erste Immobilien GmbH & Co KG, gevestigd in Düsseldorf, Duitsland, een kort geding aangespannen tegen een gedaagde partij die een woning huurt. De aanleiding voor het kort geding is een besluit van de burgemeester van Heerlen om de woning tijdelijk te sluiten vanwege de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid hennep tijdens een politie-inval op 11 maart 2024. De burgemeester heeft op 19 april 2024 besloten om de woning te sluiten voor een periode van zes maanden, te beginnen op 7 mei 2024. WPV heeft vervolgens de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden per 24 april 2024, maar de gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen de sluiting en heeft een voorlopige voorziening aangevraagd bij de bestuursrechter.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2024 bleek dat de woning feitelijk nog niet gesloten was. De kantonrechter heeft beoordeeld of WPV een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming en of de vordering in een bodemprocedure kans van slagen heeft. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een daadwerkelijke sluiting van de woning, wat een vereiste is voor de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Hierdoor werd de vordering tot ontruiming afgewezen. Wel werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 2.779,25 over de maanden maart tot en met mei 2024. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter A.P.A. Bisscheroux op 14 juni 2024.