ECLI:NL:RBLIM:2024:3456

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
ROE 24/3026
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake lasten onder dwangsom voor takelservicebedrijf in strijd met bestemmingsplan

Op 14 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening door een takelservicebedrijf. Het bedrijf had lasten onder dwangsom opgelegd gekregen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert wegens het handelen in strijd met het bestemmingsplan. De eerste last betrof de verkoop en verhuur van tweedehands auto’s, wat volgens het bestemmingsplan niet is toegestaan. De tweede last betrof het stallen van motorvoertuigen, wat onder bepaalde voorwaarden wel is toegestaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van spoedeisend belang voor het takelservicebedrijf, aangezien de opgelegde lasten de bedrijfsvoering aanzienlijk beperkten. De voorzieningenrechter schorste de tweede last, omdat de redactie van de last niet overeenkwam met de bedoeling van de verweerder. De last om de verhuur en verkoop van occasions te staken, werd echter in stand gelaten, omdat dit in strijd was met het bestemmingsplan. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/3026

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H.B. Frenken),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert

(gemachtigden: mr. L. Janssen en N.J.A. Konings).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [naam 2] uit [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2023 (hierna: het dwangsombesluit) heeft verweerder lasten onder dwangsom aan verzoekster opgelegd vanwege het handelen in strijd met milieuregelgeving en het bestemmingsplan op het adres [adres] in [plaats] . Verzoekster heeft tegen het dwangsombesluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 april 2024 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster deels gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het dwangsombesluit gedeeltelijk herroepen voor wat betreft het onderdeel milieu en heeft het dwangsombesluit voor het overige in stand gelaten.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (bekend onder zaaknummer ROE 24/3027) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een reactie op het verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster vertegenwoordigd door [naam 3] , de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van verweerder. De derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoekster bedrijft op de locatie [adres] in [vestigingsplaats] (hierna: de locatie) sinds 1998 een herstelinrichting voor motorvoertuigen. Op de locatie is ten behoeve van de herstelwerkzaamheden aan motorvoertuigen een bedrijfshal met kantoor gevestigd. De (oorspronkelijke) werkzaamheden van het bedrijf bestaan onder meer uit onderhoud van motorvoertuigen, het uitvoeren van Apk-keuringen, bandenservice en bandenopslag, herstelwerkzaamheden, reparaties en takel en berging van voertuigen. Verzoekster heeft daartoe op 9 januari 1998 een melding Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend in het kader van milieu voor een takelbedrijf cq. keuringsstation.
2. Op 2 april 2023 is door de derde-partij, wonende op het naastgelegen perceel aan [adres] , een verzoek tot handhaving bij verweerder ingediend, waarbij de derde-partij melding heeft gemaakt van geluidsoverlast van de bedrijfsactiviteiten en overige hinderlijke activiteiten die geluidsoverlast voor de derde-partij tot gevolg hebben.
3. Verweerder heeft op 9 mei 2023 en 15 juni 2023 controles uitgevoerd op de locatie. Daarbij heeft verweerder geconstateerd dat er veranderingen hebben plaatsgevonden ten opzichte van de in 1998 gemelde bedrijfssituatie. Zo heeft verweerder onder meer geconstateerd dat:
  • achter het bedrijfsgebouw twee vergunningplichtige containers zijn gestald zonder daartoe benodigde omgevingsvergunning;
  • op de locatie, links van het bedrijfsgebouw, motorvoertuigen worden opgeslagen;
  • rechts van het bedrijfsgebouw een vrachtwagen wordt gestald;
  • binnen de locatie verkoop van auto’s (occasions) plaatsvindt;
  • links van het bedrijfsgebouw klinkers worden opgeslagen; en
  • binnen de inrichting autowrakken worden gestald (op onbeschermde bodem).
Verweerder heeft op basis daarvan geconstateerd dat de inrichting niet conform de melding van 9 januari 1998 in werking is en dat de verkoop van auto’s (occasions) en de opslag van motorvoertuigen links van het bedrijfsgebouw in strijd zijn met de voorschriften van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Nederweert’ (hierna: het bestemmingsplan). Daarom is volgens verweerder sprake van overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef, onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4. Naar aanleiding van de voorgenoemde constateringen heeft verweerder aan verzoekster op 18 augustus 2023 een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom kenbaar gemaakt. Verweerder heeft verzoekster daarbij tot 26 oktober 2023 in de gelegenheid gesteld om de overtredingen te beëindigen en beëindigd te houden door:
de stalling en het gebruik van de vrachtwagen, nabij de perceelsgrens, te staken en gestaakt te houden;
de zonder omgevingsvergunning geplaatste containers aan de achterzijde van het bedrijfsgebouw te verwijderen en verwijderd te houden;
de opslag van klinkers aan de linkerzijde van het bedrijfsgebouw te verwijderen en verwijderd te houden;
de verhuur en verkoop van occasions te staken en gestaakt te houden; en
alle motorvoertuigen, inclusief aanhanger, caravan, reclamewagen en autowrakken op het buitenterrein aan de linkerzijde van het bedrijfsgebouw, op gronden met agrarische bestemming, te verwijderen en verwijderd te houden.
Het dwangsombesluit
5. Bij het dwangsombesluit heeft verweerder, overeenkomstig het voornemen, lasten onder dwangsom aan verzoekster opgelegd voor het beëindigen en beëindigd houden van de voorgenoemde overtredingen. Verweerder heeft verzoekster daarbij gelast om voor 18 december 2023 de genoemde maatregelen (1 t/m 5) te treffen onder oplegging van een dwangsom van € 500 ineens voor de onderdelen 1 t/m 4 en een dwangsom van € 15.000 ineens voor onderdeel 5, met een maximum van € 35.000. Verzoekster is het niet eens met de opgelegde lasten en heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoekster, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften, deels gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het dwangsombesluit gedeeltelijk herroepen voor wat betreft onderdeel 1 dat betrekking heeft op overtreding van de milieuregelgeving. Verweerder heeft het dwangsombesluit voor de onderdelen 2 tot en met 5 in stand gelaten die betrekking hebben op overtredingen van het bestemmingsplan.
Het verzoek om voorlopige voorziening
7. Verzoekster is het niet eens met het bestreden besluit en is van mening dat verweerder de lasten (onderdelen 2 t/m 5) bij het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Verzoekster heeft daarom tegen het bestreden besluit beroep in gesteld en aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij heeft verzoekster het verzoek om voorlopige voorziening beperkt tot de onderdelen 4 en 5 van de last onder dwangsom. Bij schrijven van 14 mei 2023 heeft verweerder de effectuering van het dwangsombesluit uitgesteld tot twee weken na de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
Spoedeisend belang
8. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat sprake is van het vereiste spoedeisend belang. Ter zitting is de voorzieningenrechter namelijk gebleken dat verzoekster in aanzienlijke mate in haar bedrijfsvoering wordt beperkt door de opgelegde lasten ten aanzien waarvan ze om een voorlopige voorziening vraagt.
Toetsingskader
9. Omdat het verzoek om voorlopige voorziening is beperkt tot de onderdelen 4 en 5, zal de voorzieningenrechter enkel treden in de (voorlopige) beoordeling of verweerder deze onderdelen bij het bestreden besluit in stand heeft kunnen laten. De voorzieningenrechter gaat bij deze beoordeling uit van het volgende wettelijk kader.
9.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Gelet op artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet moet het geschil worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
9.2.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo – voor zover hier van belang – is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
9.3.
Op grond van het bestemmingsplan rust op de locatie de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden - Esdorpen’ met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ en de gedeeltelijke functieaanduidingen ‘bedrijfswoning’ en ‘specifieke vorm van agrarisch-takelservicebedrijf’.
9.4.
Op grond van artikel 5.1 van het bestemmingsplan zijn de voor ‘Agrarisch met waarden - Esdorpen’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
(…)
d. een niet-agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm
van agrarisch met waarden - Esdorpen met de nadere functieaanduiding bedrijf zoals aangegeven op de verbeelding en omschreven in de in bijlage 2 opgenomen Staat van niet-agrarische bedrijven.
9.5.
In bijlage 2 ‘Staat van niet-agrarische bedrijven’ bij het bestemmingsplan is voor de locatie van verzoekster vermeld ‘takelservicebedrijf’.
9.6.
Op grond van de gebruiksregels van artikel 5.5 van het bestemmingsplan wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 5.1, meer in het bijzonder:
c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, en in het bijzonder behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van het niet-agrarische bedrijf en dan uitsluitend in de producten die zijn vermeld in de Staat van niet-agrarische bedrijven en in de omvang waarin deze op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaan;
9.7.
Onder ‘detailhandel’ wordt op grond van artikel 1.23 van het bestemmingsplan verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit.
Beoordeling
De last in onderdeel 4: detailhandel in auto’s (occasions)
10. Verzoekster bestrijdt de overtreding van het bestemmingsplan die aan de last ten grondslag ligt, op grond waarvan zij de verhuur en verkoop van occasions moet staken en gestaakt moet houden. Verzoekster voert aan dat verweerder ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt in handel en detailhandel. Niet elke vorm van handel is volgens verzoekster in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder gaat daarmee volgens verzoekster voorbij aan de functieaanduiding van het perceel ‘specifieke vorm van agrarisch-takelservicebedrijf’. Het betreft immers een inrichting voor het uitvoeren van Apk-keuringen en het takelen/bergen van motorvoertuigen. Handel in auto’s (occasions) maakt daar volgens verzoekster een integraal deel van uit.
10.1.
Verweerder is bij het bestreden besluit bij de last gebleven, inhoudende het staken en gestaakt houden van de verhuur en verkoop van occasions. Verweerder acht niet-agrarisch gebruik anders dan gerelateerd aan het ‘takelservicebedrijf’ in strijd met de bestemming. Daarnaast is verweerder van mening dat sprake is van met het bestemmingsplan strijdige detailhandel.
10.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit het bestemmingsplan volgt dat niet – agrarisch gebruik is toegestaan, maar alleen voor zover dat valt binnen het voeren van een ‘takelservicebedrijf’ , gelet op het bepaalde in artikel 5.1, onder d, van het bestemmingsplan. In dit geval is immers alleen voorzien in de nadere functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-takelservicebedrijf’ zoals aangegeven op de verbeelding en omschreven in de in bijlage 2 opgenomen Staat van niet-agrarische bedrijven. Verweerder stelt zich daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt dat ander niet-agrarisch gebruik dan het gebruik als ‘takelservicebedrijf’ in strijd is met de agrarische bestemming. Verder volgt uit het bestemmingsplan dat gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in het plan opgenomen regels, niet is toegestaan. Gelet op de begripsbepaling uit artikel 1.23 van het bestemmingsplan, ziet dit gebruiksverbod op het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik en niet op aanwending van goederen in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Het verhandelen van auto’s is dus niet toegestaan aan consumenten en ook niet aan bedrijven waarvoor het aankopen van auto’s niet de normale bedrijfsactiviteit is.
10.3.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder, gelet op het voorgaande, terecht gesteld dat verzoekster uitsluitend auto’s mag verhandelen voor zover dat valt onder de doeleinden van het ‘takelservicebedrijf’, waarbij het bovendien uitsluitend mag gaan om handel met bedrijven. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hierbij gedacht kan worden aan de handel in afgesleepte voertuigen met andere afsleepbedrijven of sloopbedrijven.
10.4.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat het in dit geval gaat om handel in occasions (tweedehands auto’s) aan derden en de verhuur daarvan die verzoekster wil voortzetten, omdat zij dit al heel lang doet. Het gaat daarbij naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet om verkoop van afgesleepte auto’s in het verlengde van het ‘takelservicebedrijf’ maar om een afzonderlijke bedrijfsactiviteit die niet zonder meer als bedrijfsonderdeel van een takelservicebedrijf kan worden aangemerkt. Het te koop en te huur aanbieden van occasions heeft verweerder daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht in strijd geacht met het bestemmingsplan. Verzoekster voert weliswaar aan dat zij al heel lang, ook voor inwerkingtreding van het plan, handelt in occasions, maar de voorzieningenrechter acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het gebruik onder het overgangsrecht valt. Daarvoor moet verzoekster immers aannemelijk maken dat het overgangsrecht van toepassing is en moet zij aannemelijk maken dat deze vorm van handel ten tijde van de inwerkingtreding van het plan al bestond en sindsdien ononderbroken is voorgezet. [1]
10.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dan ook de last om de verhuur en verkoop van occasions te staken en gestaakt te houden bij het bestreden besluit in stand kunnen laten. De voorzieningenrechter ziet ten aanzien van die last geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De last in onderdeel 5: het stallen van auto’s
11. Verzoekster voert verder aan dat verweerder de last om alle motorvoertuigen op het buitenterrein aan de linkerzijde van het bedrijfsgebouw te verwijderen en verwijderd te houden, bij het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Verzoekster is namelijk van mening dat de last onvoldoende duidelijk is over de plek waar wel en niet gestald mag worden. Uit het bestreden besluit lijkt volgens verzoekster te volgen dat op gehele het terrein geen enkel voertuig gestald mag worden, ook niet in het bedrijfsgebouw op de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-takelservicebedrijf’, terwijl verweerder in de last lijkt te veronderstellen dat het stallen van auto’s binnen die aanduiding wel is toegestaan als de stalling gerelateerd is aan het takelservicebedrijf.
11.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat onderdeel 5 volgens de letterlijke tekst ziet op het gehele buitenterrein aan de linkerzijde van het bedrijfsgebouw. In het bestreden besluit heeft verweerder daarover vermeld dat het niet is toegestaan gronden te gebruiken ten behoeve van de opslag van diverse motorvoertuigen en dat dit zowel geldt voor de gronden met enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden - Esdorpen’ als voor de gronden met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-takelservicebedrijf’.
11.2.
Verweerder heeft ter zitting echter toegelicht dat in het kader van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-takelservicebedrijf’, auto’s op het perceel mogen staan en dat stallen in die zin is toegestaan als die stalling gerelateerd is aan het takelservicebedrijf. Naast onderhoud aan auto’s en het uitvoeren van Apk-keuringen mag in het kader van het takelservicebedrijf volgens verweerder ook stalling van voertuigen plaatsvinden. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de last (onderdeel 5) suggereert dat op het gehele terrein met agrarische bestemming, inclusief de gronden met functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-takelservicebedrijf’, niet gestald zou mogen worden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de last beperkt moet zijn tot de gronden zonder die functieaanduiding.
11.3.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting leidt de voorzieningenrechter af dat de redactie van de last niet overeenkomt met de bedoeling van verweerder. Verweerder heeft zich ter zitting en in het verweerschrift weliswaar op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan en de verbeelding daarvan voldoende duidelijk zijn, maar dat laat onverlet dat de formulering van de last ook voldoende duidelijk moet zijn. Uit de formulering van de last valt niet te begrijpen dat die alleen zou zien op het gedeelte van het perceel waarop niet de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-takelservicebedrijf’ rust. In de last worden de gronden namelijk beschreven als het buitenterrein aan de linkerzijde ‘met agrarische bestemming’, zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de gronden met en zonder de specifieke functieaanduiding. Ook in het bestreden besluit wordt dit onderscheid ten onrechte niet gemaakt, nu op het buitenterrein aan de linkerzijde ook deels de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-takelservicebedrijf’ ligt. De formulering van last is op dit punt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende duidelijk.
11.4.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dan ook de last om alle motorvoertuigen op het buitenterrein aan de linkerzijde van het bedrijfsgebouw te verwijderen en verwijderd te houden (onderdeel 5) bij het bestreden besluit ten onrechte in stand gelaten. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat het bestreden besluit ten aanzien van onderdeel 5 wordt geschorst tot zes weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep.
Conclusie
12. Het verzoek, voor zover gericht tegen de last in onderdeel 4 (staken van verhuur en verkoop van occasions), wordt afgewezen. Het verzoek, voor zover gericht tegen de last in onderdeel 5 (verwijderen van de motorvoertuigen), wordt toegewezen. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit ten aanzien van dit onderdeel tot zes weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep.
12.1.
Omdat het verzoek deels wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bestaan deze proceskosten uit een bedrag van € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1). Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,00 aan haar dient te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek, voor zover gericht tegen de last in onderdeel 4 (staken van de verhuur en verkoop van occasions), af;
- wijst het verzoek, voor zover gericht tegen de last in onderdeel 5 (verwijderen van alle motorvoertuigen op het buitenterrein aan de linkerzijde van het bedrijfsgebouw), toe en schorst het besteden besluit voor dat onderdeel tot zes weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.750,00;
- bepaalt dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 371,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.
De griffier is verhinderd deze voorzieningenrechter
uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 juni 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van