ECLI:NL:RBLIM:2024:3447

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
C/03/330561 KG ZA 24-153
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over notariële akte en vordering tot opheffing van beslag

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een kort geding dat is aangespannen door twee eisers tegen CMIS Nederland B.V. De eisers vorderen de opheffing van een executoriaal beslag dat door CMIS is gelegd op hun onroerende zaak. De achtergrond van het geschil ligt in een lening die eisers in 2006 hebben afgesloten bij GMAC RFC Nederland BV, waarvan CMIS de rechtsopvolger is. Eisers stellen dat er een overeenkomst is gesloten met CMIS waarbij zij voor een bedrag van € 15.000,- finale kwijting zouden krijgen van hun hypotheekschuld. CMIS betwist echter dat er een sluitende overeenkomst is en voert aan dat eisers niet hebben voldaan aan hun verplichtingen.

De voorzieningenrechter heeft de procedure op 6 juni 2024 mondeling behandeld. In zijn beoordeling stelt de voorzieningenrechter vast dat de executie door CMIS is gebaseerd op een notariële akte en dat de vordering van eisers tot opheffing van het beslag niet kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van een perfecte overeenkomst tussen partijen, omdat er essentiële elementen van de overeenkomst nog niet zijn vastgesteld. De eisers hebben niet aangetoond dat er een schuldeisersverzuim aan de zijde van CMIS is, en de belangenafweging valt in het voordeel van CMIS uit. De vorderingen van eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van € 1.795,-.

Het vonnis is uitgesproken door mr. T.A.J.M. Provaas op 14 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/330561 / KG ZA 24-153
Vonnis in kort geding van 14 juni 2024 in de zaak van:

1.[eiser sub 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser sub 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [eiseres sub 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. S.F.M. Moonen,
tegen:
CMIS NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam, kantoor houdend te Rotterdam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: CMIS,
advocaat: mr. E.J. Luten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 17,
- de door CMIS op 4 juni 2024 overgelegde producties 1 tot en met 7 en de pleitnota (die nogmaals is overgelegd en is voorgedagen tijdens de hierna te noemen mondelinge behandeling),
- de mondelinge behandeling van 6 juni 2024,
- de spreekaantekeningen van [eisers]

2.De feiten

2.1.
[eisers] heeft op 8 december 2006 van GMAC RFC Nederland BV (hierna: GMAC) als lening ontvangen een bedrag van € 380.000,-, waarvoor [eisers] (als hypotheekgever) een recht van hypotheek heeft verleend aan GMAC (als hypotheeknemer) van € 450.000,-. De rechtsopvolger van GMAC is CMIS.
2.2.
Op 15 juli 2015 heeft mevrouw [naam 1] , Director Servicing NL, een brief gestuurd aan [eisers] met onder meer de volgende inhoud (productie 3 van CMIS):
Betreft: aankondiging faillissementsaanvrage
Geachte heer, mevrouw,
U heeft nog immer niet voldaan aan onze sommaties om het per heden door u aan CMIS Nederland verschuldigde bedrag ad € 285.348,52 te voldoen.
Vanwege het uitblijven van (volledige) betaling, overwegen wij om over te gaan tot het aanvragen van uw faillissement. U kunt dit nog voorkomen door per ommegaande het openstaande saldo te storten op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van CMIS Hypotheken St. te Den Haag onder vermelding van leningnummer GS0957227.
[…]
2.3.
Op 15 november 2017 heeft mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2] ) namens CMIS een e-mail gestuurd aan [eisers] met de volgende inhoud:
Geachte heer [eiser sub 1] ,
Hierbij wil ik u meedelen dat wij akkoord gaan met uw voorstel van € 15.000,- ter finale kwijting.
Wij willen u vriendelijk verzoeken om contact met ons op te nemen om afspraken te maken zodat er een overeenkomst kan worden opgesteld. U kunt ons bereiken op telefoonnummer [telefoonnummer] .
[…]
2.4.
Op 22 november 2017 heeft [naam 2] namens CMIS een e-mail gestuurd aan [eisers] met de volgende inhoud:
Geachte heer [eiser sub 1] ,
Naar aanleiding van ons telefonisch contact hedenmiddag, zend ik u onderstaande e-mail.
Graag vernemen wij van u of u akkoord gaat en wanneer u de betaling kunt verrichten zodat wij een overeenkomst kunnen opstellen.
[…]
2.5.
Op 1 december 2017 om 14.53 uur heeft [naam 2] namens CMIS een e-mail gestuurd aan [eisers] met de volgende inhoud:
Geachte heer [eiser sub 1] ,
Tot op heden hebben wij nog geen reactie van u mogen ontvangen op onderstaande e-mail. Zou u ons willen berichten.
[…]
2.6.
Op 1 december 2017 om 14.58 uur heeft [eiseres sub 2] een e-mail aan CMIS gestuurd met de volgende inhoud:
Goedemiddag
Mijn man komt maandag ( als alles goed gaat) pas terug uit het ziekenhuis hij zal dan contact met u opnemen.
[…]
2.7.
Op 8 december 2017 heeft [naam 2] namens CMIS een e-mail gestuurd aan [eisers] met de volgende inhoud:
Geachte heer, mevrouw [eiser sub 1] ,
Wij hebben nog niets mogen vernemen van u. Zou u ons kunnen informeren.
[…]
2.8.
Op 30 december 2020 heeft de heer [naam 3] , Special Services Department, namens CMIS een e-mail gestuurd aan [eisers] met de volgende inhoud:
Geachte heer/mevrouw,
Wij hebben van u nooit meer een reactie ontvangen op onderstaande emails.
U zegde destijds toe contact met ons te zullen opnemen. Wil u dat alsnog doen?
[…]
2.9.
Op 20 februari 2024 heeft de deurwaarder op verzoek van CMIS de grosse van de notariële akte, op 8 december 2006 verleden voor notaris [naam notaris] (hierna: de notariële akte) betekend aan [eisers] en daarin bevel gedaan om binnen twee dagen na heden aan de inhoud van de bij dat exploot betekende titel te voldoen en daarom aan de deurwaarder te betalen een bedrag van in totaal € 367.288,39. Hierbij is tevens de aanzegging gedaan dat als niet aan dit bevel wordt voldaan, de bij dit exploot betekende titel ten uitvoer zal worden gelegd met alle wettelijke middelen, zoals onder meer openbare verkoop van onroerende zaken (productie 1 bij dagvaarding).
2.10.
Vervolgens heeft de deurwaarder op 12 april 2024 op verzoek van CMIS uit kracht van de grosse van de notariële akte de onroerende zaak van [eiser sub 1] , staande en gelegen te [woonplaats 1] aan het adres [adres] , in executoriaal beslag genomen (productie 1 bij dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
-
primair: CMIS te veroordelen om het op 16 april 2024 [1] door CMIS ten laste van [eisers] gelegde executoriaal derdenbeslag binnen twee dagen na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis in kort geding op te heffen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat CMIS nalaat hieraan te voldoen;
  • subsidiair: de executie te schorsen voor een bepaalde tijd of totdat op het geschil zal zijn beslist en dat met doorverwijzing van dit geschil naar een bodemprocedure;
  • zowel primair als subsidiair: CMIS te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
CMIS voert verweer. CMIS verzoekt:
de vorderingen van [eisers] af te wijzen, althans
slechts voor het geval de vordering van [eisers] tot opheffing van het beslag wordt toegewezen:
i. te oordelen dat CMIS dat niet eerder hoeft te doen dan nadat [eisers] heeft betaald aan CMIS het bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 22 november 2017, althans een nader te bepalen datum, en
ii. te oordelen dat [eisers] het bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 22 november 2017, althans een nader te bepalen datum aan CMIS verschuldigd is,
met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het onderhavige geschil betreft een executiegeschil. Een dergelijk geschil kan op grond van artikel 438 Rv aan de voorzieningenrechter worden voorgelegd, hetgeen ook niet ter discussie staat tussen partijen. In dit geval is CMIS overgegaan tot executie op grond van de grosse van de notariële akte, zoals hiervoor onder 2.10 is weergegeven, hetgeen mogelijk is op grond van artikel 430 Rv.
4.2.
[eisers] heeft gesteld dat de executie op onrechtmatige gronden wordt voortgezet, omdat partijen een volledige overeenkomst hebben gesloten (na aanbod en aanvaarding), die ertoe strekt dat tegen betaling van € 15.000,- algehele kwijting zou worden verleend ter zake de hypotheekschuld van [eisers] aan CMIS. De verdere uitwerking van deze deal behoorde tot de verbintenissen van CMIS. CMIS heeft die verdere uitwerkingen afgebroken. Ondanks herhaald verzoek van [eiser sub 1] werd het rekeningnummer niet door CMIS opgegeven waarop het bedrag moest worden overgemaakt. Daardoor is sprake van schuldeisersverzuim aan de kant van CMIS.
4.3.
CMIS heeft betwist dat er in het verleden een (sluitende) minnelijke regeling is getroffen zoals door [eisers] is verwoord.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat zijn bevoegdheid om ter beperking van de executie in de tenuitvoerlegging in te grijpen, vermindert naarmate de executoriale titel op een diepgaander voorafgaande rechterlijke beoordeling berust. Daarom is de bevoegdheid tot beperking van de executie van een door de bodemrechter gewezen, uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in wezen beperkt tot een onderzoek of de executiebevoegdheid misbruikt wordt (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145 (Ritzen/Hoekstra), m.nt. W.H. Heemskerk). Maar indien in kort geding wordt opgekomen tegen de executie van een notariële akte of tegen de executie van een dwangbevel, bestaat geen noodzaak tot een dergelijke terughoudendheid (Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, aantekening ‘5.1 Algemeen’ bij artikel 438 Rv).
4.5.
Gelet op het door partijen gevoerde debat dient de voorzieningenrechter in de eerste plaats te beoordelen of sprake is van een perfecte tussen partijen gesloten overeenkomst, op grond waarvan [eisers] ter zake de hypotheekschuld aan CMIS een bedrag van
€ 15.000,- tegen finale kwijting zou betalen.
4.6.
De voorzieningenrechter acht op grond van de stellingen van partijen aannemelijk dat door [eiser sub 1] een aanbod is gedaan om € 15.000,- aan CMIS te betalen en dat dit aanbod in beginsel door CMIS is aanvaard. Dit kan worden afgeleid uit het e-mailbericht van [naam 2] van 15 november 2017 (zie hiervoor onder 2.3). De stelling dat reeds hiermee sprake is van een volwaardige, gave overeenkomst die met zich brengt dat de vordering van CMIS uit hoofde van de hypotheekschuld van [eisers] niet meer te gelde kan worden gemaakt, kan de voorzieningenrechter echter niet onderschrijven.
4.7.
In de eerste plaats is na schriftelijk akkoord op 15 november 2017 van betaling van € 15.000,00 tegen finale kwijting [eiser sub 1] verzocht contact op te nemen
“om afspraken te maken zodat er een overeenkomst kan worden opgesteld. U kunt ons bereiken op telefoonnummer (…)”(zie hiervoor onder 2.3). Hieruit blijkt dat CMIS weliswaar akkoord was met het genoemde bedrag tegen finale kwijting, maar ook dat zij nog andere elementen in een definitieve overeenkomst neergelegd wilde zien.
4.8.
Daarnaast en in lijn met het voorgaande deed [eiser sub 1] zijn voorstel telefonisch, terwijl de correspondentie daarvóór schriftelijk verliep, via e-mail met [eiseres sub 2] en de advocaat van [eisers] , zodat aannemelijk is dat, zo heeft CMIS onbetwist gesteld, het voor CMIS noodzakelijk was om te verifiëren of de wil van [eiser sub 1] daadwerkelijk gericht was op het treffen van de door hem voorgestelde minnelijke regeling. Hierbij speelde een rol dat de communicatie met [eiser sub 1] in het verleden moeilijk was en er aanwijzingen voor CMIS waren dat [eiser sub 1] analfabeet was.
4.9.
Uit de na 15 november 2017 verstuurde e-mailberichten van CMIS volgt bovendien dat CMIS in afwachting was van een reactie van de zijde van [eisers] (zie hiervoor onder 2.4, 2.5 en 2.7), ook omdat [eiseres sub 2] aangaf dat [eiser sub 1] nog contact zou opnemen (zie hiervoor onder 2.6), maar een reactie van de zijde van [eisers] vervolgens uitbleef. Reeds in het licht hiervan is niet aannemelijk geworden dat aan de zijde van CMIS sprake is van schuldeisersverzuim.
4.10.
Verder is nog het volgende van belang. Hoewel voorts dus aannemelijk is dat partijen het erover eens waren welk bedrag [eiser sub 1] aan CMIS zou willen betalen, betrof dit slechts één van de essentialia van een overeenkomst. Andere, essentiële onderdelen van een overeenkomst waren op dat moment nog niet, althans onvoldoende duidelijk, zoals:
bevestiging van de juistheid van het aangeboden bedrag,
bevestiging dat finale kwijting zou worden verleend onder opschortende voorwaarde van betaling,
vaststelling of het voorstel van [eiser sub 1] ook voor [eiseres sub 2] diende te gelden (en dus wie de contractspartij(en) zou(den) zijn),
vaststelling van de termijn waarbinnen het aangeboden bedrag diende te worden voldaan, en
vaststelling van de wijze waarop de betaling kon worden verricht.
Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het goed voorstelbaar dat CMIS hierover duidelijkheid verlangde, zeker gelet op het feit dat sprake was van een niet geringe hypotheekschuld (met twee hypotheekgevers) die vele malen hoger was dan het bedrag dat ter finale kwijting zou worden betaald. De wens van CMIS om – naast het te betalen bedrag – ook nog andere zaken omtrent deze kwestie te regelen, was dan ook gerechtvaardigd, hetgeen, zoals gezegd, ook besloten ligt in de e-mail van 15 november 2017.
4.11.
Het enige argument dat [eisers] naar voren heeft gebracht op grond waarvan het overeengekomen bedrag van € 15.000,- niet is betaald, is dat [eisers] niet over het rekeningnummer (van CMIS) beschikte waar het geld op kon worden overgemaakt. Dit argument wordt verworpen. Immers, reeds in juli 2015 was bekend welk rekeningnummer CMIS had. Hiervoor verwijst de voorzieningenrechter naar de onder 2.2 geciteerde brief, waarin dit rekeningnummer is vermeld. [eisers] heeft niet betwist deze brief te hebben ontvangen. Een beweerdelijk faillissement van GMAC, zoals [eisers] heeft gesteld, was toen in ieder geval niet aan de orde, zodat vanaf dit moment ook het risico van een betaling op een verkeerd rekeningnummer, zoals [eisers] heeft gesteld, evenmin aan de orde was. Ook om deze reden is geen sprake van schuldeisersverzuim aan de zijde van CMIS.
4.12.
Tegen de achtergrond van het voorgaande valt een afweging tussen het belang van CMIS bij voortzetting van de executie en het belang van [eisers] bij opheffing, dan wel schorsing van de executie, uit in het voordeel van CMIS. Op grond van een rechtsgeldige titel (de notariële akte) is CMIS overgegaan tot executie van haar vordering op [eisers] , terwijl niet aannemelijk is geworden dat er een overeenkomst tussen partijen is gesloten op grond waarvan die vordering niet (meer) bestaat. Enige andere belangen bij opheffing of schorsing van de executie heeft [eisers] niet gesteld en zijn ook anderszins niet gebleken, zodat de voorzieningenrechter daar geen rekening mee kan houden. Gelet hierop weegt het belang van CMIS om middels het gelegde executoriaal beslag over te gaan tot executie van de notariële akte zwaarder dan het belang van [eisers] bij opheffing, dan wel schorsing van de executie.
4.13.
Conclusie van het voorgaande is daarom dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen.
4.14.
[eisers] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van CMIS worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal
1.795,00
4.15.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.795,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op
14 juni 2024.
JPW

Voetnoten

1.De voorzieningenrechter begrijpt dat bedoeld zal zijn: 12 april 2024, zie hiervoor onder 2.10