3.3Het oordeel van de rechtbank
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis, mede gelet op de omvang van de bewijsmiddelen, heeft de rechtbank de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een omvangrijk dossier. Dat beslaat allereerst een
uitgebreid opsporingsonderzoek, omdat niet onmiddellijk duidelijk was wie de vermeende daders waren. Daarnaast leidde de aangetroffen situatie in de woning, die bestond uit een grote ravage met overhoopgehaalde goederen en veel (mogelijk) sporenmateriaal, tot een langdurig en uitgebreid forensisch onderzoek. Tot slot zijn de verdachten na hun aanhouding beiden veelvuldig gehoord door de politie.
Met de erkenning van de verdachten dat zij de twee personen zijn geweest die in de woning van [slachtoffer] waren de betreffende nacht, is een groot deel van het opsporingsonderzoek nu niet meer direct relevant voor de te nemen (bewijs)beslissingen. Wel maken de, wisselende en onderling tegenstrijdige, verklaringen van de verdachten dat voorzichtigheid is geboden bij de selectie en waardering van deze verklaringen voor het bewijs.
De rechtbank ziet zich in deze zaak voor diverse vragen gesteld, waaronder:
met welke bedoelingen kwamen de verdachten naar Weert?
hoe is het slachtoffer om het leven gekomen?
welke rol had elk van de verdachten? Hebben zij schuld, en zo ja waaraan?
De verdediging heeft bepleit om de verklaring(en) van de medeverdachte als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. Op haar beurt heeft de verdediging van de medeverdachte in die zaak bepleit om de verklaring(en) van de verdachte als onbetrouwbaar terzijde te schuiven.
Gelet op de samenhang van deze zaken en het belang van de (betrouwbaarheid van de) verklaringen van de verdachten over en weer, zal de rechtbank beide verklaringen beoordelen. De rechtbank heeft daarbij geconstateerd dat onderscheid valt te maken in de verklaringen over (1.) de bedoelingen waarmee de verdachten naar Weert kwamen, (2.) wie welke geweldshandelingen in de woning heeft verricht en (3.) de brandstichting. De rechtbank heeft daarbij onderzocht of en zo ja, in hoeverre, de verklaringen verankering vinden in het dossier. Verankering kan gelegen zijn in de aard van de verklaring zelf: hoe betrouwbaar is die op zichzelf? Daarnaast kan verankering gevonden worden in verklaringen van anderen of andere onderzoeksbevindingen zoals resultaten van forensisch en/of tactisch onderzoek.
Ad A: Met welke bedoelingen kwamen de verdachten naar Weert?
[verdachte] heeft zich aanvankelijk op haar zwijgrecht beroepen en heeft, nadat eerst [medeverdachte] een verklaring had afgelegd, verklaard dat zij gezamenlijk naar [slachtoffer] gingen om te werken, maar dat [medeverdachte] op enig moment en onverwacht het initiatief nam om [slachtoffer] te beroven. [medeverdachte] zou [verdachte] , onder meer onder dreiging van een vuurwapen, hebben gedwongen om deel te nemen aan die beroving.
[medeverdachte] verklaarde aanvankelijk dat ze onderweg waren naar Frankijk om te werken, maar desalniettemin in Weert terecht kwamen omdat [verdachte] [slachtoffer] kende. Aldaar ontstond een ruzie met [slachtoffer] , maar [slachtoffer] zou nog wel in leven zijn geweest op het moment dat zij de woning verlieten. Later verklaarde [medeverdachte] dat dit een verzonnen verhaal was en dat zij samen rechtstreeks vanuit Polen naar [slachtoffer] zijn gegaan met de bedoeling om hem te beroven.
De rechtbank constateert dat de verklaring van [verdachte] allerlei vragen oproept die redenen geven te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Dat zij naar [slachtoffer] gingen om te werken zou op zich nog kunnen, aangezien [verdachte] al jarenlang voor [slachtoffer] werkte. Echter, daar houdt het ook bij op. Haar verklaring vindt verder op geen enkele wijze steun in het dossier. Zo blijkt, anders dan bij de voorgaande keren dat zij bij [slachtoffer] ging werken, niet van (voorafgaande) communicatie tussen [verdachte] en [slachtoffer] over het komen werken (pg. 865 e.v.). Dit had temeer voor de hand gelegen nu zij tezamen met de voor [slachtoffer] onbekende [medeverdachte] zou arriveren. Ook de omstandigheden dat [verdachte] en [medeverdachte] reeds rond 20.00 uur Nederland binnen reden via de grensovergang bij Venlo (pg. 534), lange tijd pauzeerden bij een tankstation (pg. 953) op slechts ongeveer 40 minuten rijden van de woning van [slachtoffer] , om vervolgens pas rond 23.30 uur, laat op de avond in het donker, naar [slachtoffer] te gaan, terwijl ze ook nog eens hun auto op aanzienlijke afstand van de woning van [slachtoffer] parkeerden, passen niet bij de goede bedoelingen zoals [verdachte] heeft geuit. Daar komt nog bij dat ook haar verklaring over het vuurwapen dat [medeverdachte] bij zich zou hebben, op zichzelf staat. Niet alleen heeft zij wisselend verklaard over het moment dat zij daarvan kennisnam, noch uit de beschikbare camerabeelden, noch uit het overige bewijsmateriaal is de aanwezigheid van een vuurwapen aannemelijk geworden.
Anderzijds vindt de (uiteindelijke) verklaring van [medeverdachte] , naar het oordeel van de rechtbank wel steun in het dossier. Daarbij wijst de rechtbank op dezelfde omstandigheden zoals hiervoor genoemd, die naar het oordeel van de rechtbank juist wel passen bij een scenario gericht op een beroving.
Daarom acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] (van 6 februari 2023 en ter terechtzitting van 14 december 2023) over hun intenties bruikbaar voor het bewijs, neemt zij die ook als uitgangspunt, en schuift zij de verklaringen van [verdachte] terzijde. De rechtbank gaat er dus van uit dat de verdachten naar [slachtoffer] kwamen met de intentie hem te beroven.
ad B: Hoe is het slachtoffer om het leven gekomen?
De rechtbank stelt vast dat op basis van de verklaringen die zich in het dossier bevinden en ter terechtzitting zijn afgelegd géén eenduidig beeld ontstaat over wat er in de woning is gebeurd en hoe, meer specifiek door wie, het slachtoffer om het leven is gebracht.
Zo heeft [medeverdachte] erkend dat hij gevochten heeft met [slachtoffer] en hem daarbij ook met een fles en een baksteen op zijn hoofd heeft geslagen, maar ontkent hij hem gewurgd te hebben. [medeverdachte] verklaarde dat hij ook niet heeft gezien of [verdachte] dat heeft gedaan. [verdachte] verklaarde juist dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft gewurgd, waarbij zij nog de daarbij gebruikte kabels aan [medeverdachte] zou hebben aangegeven, onder druk van [medeverdachte] .
Daarom heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij het bewijs dat onafhankelijk van de verklaringen van de verdachten bestaat, zoals forensisch en tactisch onderzoek in en om de woning en het forensisch-medisch onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer. De conclusies daaruit bieden immers objectieve handvatten bij de beoordeling van de vraag wat er in de woning is gebeurd en hoe het slachtoffer om het leven is gekomen.
Op grond van de bevindingen van de patholoog en toxicoloog stelt de rechtbank allereerst vast dat het slachtoffer is overleden als gevolg van – kort gezegd – verwurging. Uit het onderzoek blijkt ook van veel verwondingen op en aan het hoofd. Hoewel die verwondingen niet de dood verklaren, kunnen die (mede) door het bloedverlies mogelijk wel hebben geleid tot bewustzijnsstoornissen. Datzelfde geldt voor het aangetroffen verdovingsmiddel chloroform in onder meer de hersenen van het slachtoffer: ook dit leidde niet tot de dood, maar kan wel het bewustzijn beïnvloed hebben. Omdat er geen aanwijzingen zijn dat het slachtoffer om het leven is gekomen als gevolg van brand of rookinhalering, concludeert de rechtbank dat hij reeds overleden was op het moment dat de brand(en) ontstond(en).
Omstandigheden rondom het overlijden van het slachtoffer
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe, en zo mogelijk door wie, het geweld is uitgeoefend. De verdachten verklaren ook hierover incompleet, wisselend en tegenstrijdig. Om die reden zoekt de rechtbank ook voor de beantwoording van deze vragen allereerst aansluiting bij objectieve bevindingen, zoals die van camerabeelden en van het team forensische opsporing (FO).
Overigens, wellicht ten overvloede, nog het volgende. Nu vastgesteld kan worden dat – buiten [slachtoffer] zelf – louter beide verdachten aanwezig waren op de plaats delict rond het tijdstip van overlijden van [slachtoffer] , stelt de rechtbank vast dat de personen – man en vrouw – die op de camerabeelden zichtbaar waren ook daadwerkelijk de verdachten betreffen, alsmede dat waar het NFI en het TMFI hebben gerapporteerd dat divers DNA-celmateriaal “mogelijk” van [verdachte] en [medeverdachte] waren, de rechtbank ook concludeert dat het daadwerkelijk DNA van deze verdachten betreft. Mede uitgaande daarvan komt zij tot de volgende overwegingen.
Uit camerabeelden blijkt dat nog geen twee minuten nadat de verdachten [slachtoffer] woning betraden, een vechtpartij ontstond die zich van binnen naar buiten verplaatste. Daarbij hield [slachtoffer] [medeverdachte] in bedwang, terwijl hij door [verdachte] eerst met een onbekend voorwerp en in tweede instantie met een baksteen meermalen op zijn hoofd werd geslagen. De bevindingen van het team FO tonen aan dat ook ín de woning veel geweld heeft plaatsgevonden. Dat blijkt onder meer uit de vele bloedsporen op zowel muren en vloer, als op voorwerpen zoals een kettingzaag, mes, schaar, snoeischaar, glazen beeldje, alsmede diverse kapotte voorwerpen zoals datzelfde glazen beeldje dat werd aangetroffen nabij de achterdeur en een bierflesje nabij het slachtoffer. Op grond van de hiervoor weergegeven bevindingen en interpretaties van de FO, mede gezien in het licht van rapportages van de patholoog en toxicoloog, stelt de rechtbank vast dat sprake is geweest van diverse soorten geweld. Het slachtoffer is blijkens de bevindingen van de patholoog meermalen op het hoofd geslagen en alleen al uit de camerabeelden blijkt dat dit ook met voorwerpen, zoals onder meer een baksteen, is gebeurd. Gezien de vele bloedsporen op de andere hiervoor genoemde voorwerpen, gaat de rechtbank er van uit dat ook in de woning voorwerpen gebruikt zijn bij de geweldshandelingen. Daarnaast is het slachtoffer bedwelmd met chloroform. De aangetroffen chloroform bleek overigens besteld met een telefoonnummer waar [verdachte] de beschikking over had en afgeleverd op haar woonadres in Polen. Haar DNA is aangetroffen op het gripzakje en de handdoek die nabij de chloroform in de keuken van [slachtoffer] zijn aangetroffen. Het geweld eindigde in de slaapkamer van het slachtoffer, waar hij met een telefoonkabel om zijn hals gewikkeld dood werd gevonden. Kortom, de rechtbank constateert dat het slachtoffer meermalen met diverse voorwerpen op het hoofd is geslagen, is bedwelmd en gewurgd.
Daarbij kan in elk geval worden vastgesteld dat hevig geweld heeft plaatsgevonden terwijl beide verdachten in de woning aanwezig waren en dat DNA van beide verdachten op diverse delictgerelateerde voorwerpen is aangetroffen.
ad C: Welke rol had ieder van de verdachten? Hebben zij schuld en, en zo ja waaraan?
Voor zover het de feitelijke gebeurtenissen in deze zaak betreft, ziet de rechtbank zich tot slot voor de vraag gesteld welke rol elk van de verdachten in dit feitencomplex heeft gehad. Zoals hiervoor al genoemd, constateert de rechtbank dat de verklaringen hierover uiteenlopen, tegenstrijdig en incompleet zijn.
De rechtbank realiseert zich dat de vaststellingen zoals hiervoor weergegeven geen volledig beeld geven van wat er in de woning is gebeurd. Ook realiseert de rechtbank zich dat de verdachten wel degelijk meer hebben verklaard dan wat hiervoor is opgenomen. Wat de beide verdachten méér hebben verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank echter niet overtuigend.
Zo constateert de rechtbank dat [verdachte] haar rol aanzienlijk bagatelliseert. Het is immers volstrekt onaannemelijk dat zij, in de ongeveer twee uren dat ze in de woning aanwezig was, nauwelijks iets heeft gedaan. Dat is bovendien in strijd met enkele van de bevindingen hiervoor. Haar verklaringen dat [medeverdachte] diegene is geweest die [slachtoffer] heeft gewurgd en dat zowel zij als [medeverdachte] op verschillende plekken brand hebben gesticht, zijn weliswaar niet strijdig met de bevindingen in het dossier, maar vinden daarin verder ook geen steun en staan op zichzelf. De rechtbank kan hieruit niet zonder meer de conclusie trekken dat die verklaringen de (volledige) waarheid betreffen.
Anderzijds kent ook de (uiteindelijke) verklaring van [medeverdachte] diverse bijzonderheden. Zo zou hij juist op het moment van de verwurging van [slachtoffer] en op het moment van de brandstichting niet in de woning zijn geweest. Dat zou onder meer impliceren dat [verdachte] [slachtoffer] alleen zou hebben verwurgd. Ook deze verklaringen zijn weliswaar niet strijdig met de bevindingen in het dossier, maar vinden daarin verder ook geen steun en staan ook op zichzelf. Ook hieruit trekt de rechtbank niet zonder meer de conclusie dat die verklaringen de (volledige) waarheid betreffen.
Het is echter onmogelijk dat beide verklaringen juist zijn. Daarom valt de rechtbank terug op haar eerdere bevindingen over
water in de woning is voorgevallen en kan zij niet vaststellen
wiewelke handelingen precies heeft verricht.
De rechtbank volstaat met de constatering dat [verdachte] en [medeverdachte] aanwezig waren in de woning gedurende de momenten dat het slachtoffer op zijn hoofd is geslagen, is bedwelmd en verwurgd en waar nadien brand is gesticht. Voor een scenario dat iemand anders dan deze verdachten daarvoor verantwoordelijk is, biedt het dossier geen aanknopingspunten.
Ondanks dat de rechtbank niet precies kan vaststellen wie welke handelingen in de woning heeft verricht, staat wel vast dat [verdachte] en [medeverdachte] als enigen – naast [slachtoffer] – in de woning aanwezig waren toen het geweld op [slachtoffer] werd toegepast en hij uiteindelijk overleed. De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of de verdachten als medeplegers zijn aan te merken.
De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank over de betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte] het volgende af. Zij zijn samen vanuit Polen naar de bij [verdachte] bekende woning van [slachtoffer] gereden en zijn die woning binnengegaan met het doel [slachtoffer] te beroven. Dit was van tevoren afgesproken, net als dat [slachtoffer] vastgebonden zou worden. Daarbij hebben de verdachten chloroform uit Polen meegenomen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank enkel en alleen tot doel had om het verzet van [slachtoffer] zoveel mogelijk te beperken. Beiden hebben [slachtoffer] met meerdere voorwerpen op het hoofd geslagen. De voeten van [slachtoffer] zijn vastgebonden met een hondenriem. Op enig moment is [slachtoffer] bedwelmd met de chloroform én is hij gewurgd. Uiteindelijk is [slachtoffer] overleden en is er brand gesticht. [verdachte] en [medeverdachte] kwamen tot twee keer toe samen naar de woning en hebben ook samen de woning verlaten om nadien -met gestolen goederen- terug te keren naar Polen.
Hoewel dus niet zonder meer is vast te stellen wie de afzonderlijke geweldshandelingen precies heeft verricht, oordeelt de rechtbank op grond van het voorgaande dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Het doel was duidelijk: de beroving van [slachtoffer] . De rollen van [verdachte] en [medeverdachte] waren daarbij nagenoeg van hetzelfde gewicht.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte] bewezen.
Overigens, ten overvloede, merkt de rechtbank op dat geen volledig sporenonderzoek van de kabels waarmee het slachtoffer is gewurgd, heeft plaatsgevonden. Immers, reeds op de plaats delict werden de uiteinden om de hals van het slachtoffer bemonsterd, waarna de gehele kabel werd veiliggesteld (pg. 1605). Die kabel werd vervolgens in zijn geheel ingezonden naar het TMFI, alwaar de kabel opnieuw werd bemonsterd. Uiteindelijk zijn alleen die laatste bemonsteringen aan een DNA-onderzoek onderworpen (pg. 2234). De op de plaats delict genomen bemonstering is aldus (nog) niet onderzocht. Hoewel dat dus wellicht nog mogelijk was geweest, acht de rechtbank zo’n nader onderzoek, mede gelet op hetgeen zij hiervoor ten aanzien van het medeplegen nog overweegt, ook niet meer noodzakelijk.
Gekwalificeerde doodslag?
Bewezenverklaring van de (onder 1.) primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag vergt een bepaalde relatie tussen die doodslag en het zogenaamde oorsprongsfeit, in dit geval diefstal. Die relatie moet daarin zijn gelegen dat de doodslag is gepleegd – kort gezegd – ter bevordering van die diefstal; dat kan bijvoorbeeld zijn om de diefstal te vergemakkelijken of om, achteraf, straffeloosheid te verzekeren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het aanvankelijke plan was om [slachtoffer] te beroven; niet is gebleken dat de verdachten op voorhand reeds het plan hadden om hem te doden. Wel kan uit de omstandigheid dat de verdachten kennelijk bewust hebben gewacht totdat [slachtoffer] thuis was, worden afgeleid dat er mogelijk meer speelde dan alleen het stelen van goederen of geld uit de woning. Het meebrengen van chloroform is hiervoor eveneens een belangrijke aanwijzing. Dat kan immers niet anders worden gezien dan als een middel om eventuele weerstand te breken.
Kennelijk stuitten de verdachten op meer verzet dan zij hadden voorzien. Zoals ook uit de camerabeelden is gebleken, weerde [slachtoffer] zich aanvankelijk uitermate kranig. Hij was [medeverdachte] simpelweg de baas. Echter, [verdachte] schoot [medeverdachte] te hulp door [slachtoffer] met voorwerpen op het hoofd te slaan en het gevecht verplaatste zich weer de woning in. Omdat de camera’s bij de woning enige tijd later werden uitgeschakeld kan de mate van het daarna gebruikte geweld niet blijken uit beelden doch wel uit het forensisch onderzoek.
Alle omstandigheden, meer in het bijzonder de vele reeds genoemde geweldshandelingen, brengen de rechtbank tot de conclusie dat gaandeweg de beroving, het doden van [slachtoffer] kennelijk nodig werd geacht om de beroving te kunnen voltooien. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van deze beroving, waaronder de hoeveelheid toegepast geweld, het gebruik van voorwerpen daarbij, het gebruik van chloroform en het wurgen, stelt de rechtbank vast dat het opzet - uiteindelijk - ook was gericht op het doden van [slachtoffer] ter voltooiing van de beroving.
De beroving is uiteindelijk ook voltooid. De woning is nagenoeg volledig doorzocht en [medeverdachte] heeft verklaard over de door hen weggenomen voorwerpen. Deze verklaring vindt steun in de omstandigheid dat [medeverdachte] enkele dagen later bij een Pools pandjeshuis een Makita accuzaag en een laptop afkomstig uit de woning van [slachtoffer] heeft aangeboden.
Hoewel afzonderlijk ten laste gelegd, is de brandstichting naar het oordeel van de rechtbank niet anders te zien dan een middel om straffeloosheid te verzekeren. De FO heeft in de woning vijf brandhaarden aangetroffen. Die branden zijn aangestoken bij het verlaten van de woning. Gezien het tijdsverloop heeft die brandstichting dus plaatsgevonden op 8 juli 2022. Ook voor dit feit geldt dat, hoewel niet kan worden vastgesteld wie precies (welke van) de branden heeft gesticht, de rechtbank concludeert dat de verdachten samen als medeplegers schuldig zijn aan de brandstichting gelet op de hiervoor al meermalen aangehaalde omstandigheden, bestaande uit het gezamenlijke plan, de gezamenlijke uitvoering en het kennelijke doel om ermee weg te komen.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank de onder 1. primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag en de onder 2. ten laste gelegde brandstichting, beide door de verdachten in vereniging begaan, bewezen acht.