ECLI:NL:RBLIM:2024:3382

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
C/03/244190 FA RK 17-4892 & C/03/252323 FA RK 18-2588
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en informatieplicht in een complexe familierechtelijke procedure met PTSS-problematiek

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een langdurige procedure over de ouderlijke verantwoordelijkheden van een vader en moeder met betrekking tot hun minderjarige kind, geboren in 2017. De vader heeft zijn kind nog nooit gezien, en de moeder houdt het contact tussen hen tegen, onder verwijzing naar haar PTSS-problematiek. De rechtbank heeft meerdere onderzoeken laten uitvoeren, maar blijft met onbeantwoorde vragen zitten over de moeder en haar gesteldheid. De vader heeft verzocht om erkenning, gezag en een omgangsregeling, maar de moeder verzet zich hiertegen. De rechtbank concludeert dat het recht in deze zaak geen oplossing biedt, maar heeft de vader mede met het gezag belast en de moeder een informatieplicht opgelegd, met een dwangsom als zij hier niet aan voldoet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet meewerkt aan de onderzoeken en dat er geen mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling, gezien de complexiteit van de situatie. De vader heeft recht op informatie over zijn kind, en de rechtbank heeft bepaald dat de moeder hem maandelijks moet informeren over het welzijn van het kind, met een dwangsom van €250,- per keer bij niet-nakoming. De totale kosten van de deskundigen zijn vastgesteld op €12.565,61, die ten laste van de Staat komen.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/244190 / FA RK 17-4892 en C/03/252323 / FA RK 18-2588
Beschikking van 14 mei 2024 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden
in de zaak van:
[vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers, kantoor houdend te Horst;
tegen:
[moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de moeder,
advocaat: mr. J.A.N. Lap, kantoor houdend te Malden.
betreffende de minderjarige:
[kind] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit het volgende:
- de tussen partijen gegeven beschikking van 10 augustus 2022 waarbij de vader in de gelegenheid is gesteld een contra-expertise te laten doen uitvoeren en een rapport daarvan te overleggen;
- het F9-formulier van 11 april 2023 van de vader;
- het F9-formulier van 8 mei 2023 van de moeder;
- de brief met producties van 29 januari 2024 van de vader;
- de nadere mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 7 februari 2024, tegelijkertijd met de tussen partijen aanhangige alimentatieprocedure (C/03/281391 / FA RK 20-3025) en waarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door mr. Hoppers;
- mr. Lap, namens de moeder;
- een vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

2.Het eerdere verloop

2.1.
De vader heeft op 14 december 2017 zijn verzoek ingediend. Voor de overzichtelijkheid en duidelijkheid zal de rechtbank, samengevat, het verloop van de procedure weergeven tot aan de mondelinge behandeling op 7 februari 2024.
2.2.
De vader heeft oorspronkelijk verzocht om, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, aan hem vervangende toestemming te verlenen om [kind] te erkennen. De rechtbank heeft bij beschikking van 21 juni 2018 toestemming verleend om [kind] te erkennen. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft deze beschikking bekrachtigd bij beschikking van 25 april 2019.
Daarnaast heeft de vader verzocht, ook zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een (opbouwende) omgangsregeling vast te stellen en – nadat erkenning heeft plaatsgevonden – hem mede te belasten met het gezag over [kind] en te bepalen dat de moeder de vader maandelijks dient te informeren over het welzijn van [kind] , onder toezending van een recente foto.
De moeder heeft oorspronkelijk verzocht primair de verzoeken van de vader af te wijzen, dan wel subsidiair een raadsonderzoek te gelasten, kosten rechtens.
De vader heeft voorts door middel van een provisionele voorziening (C/03/252323 FA RK 18-2588), ingekomen bij de rechtbank op 9 juli 2018, gevraagd om een omgangsregeling vast te stellen. In die zaak is bij beschikking van 14 augustus 2018 aan de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) gevraagd om rapport en advies uit te brengen omtrent de omgangsregeling en is iedere beslissing aangehouden.
In beide zaken is vervolgens bij beschikking van 11 juni 2019 een Begeleide Omgangsregeling (BOR) bepaald zoals door de raad werd geadviseerd en iedere verdere beslissing is aangehouden.
2.3.
Gebleken is dat de eerder opgelegde BOR niet van de grond is gekomen, omdat er geen contact te krijgen was met de moeder. De moeder heeft vervolgens aangegeven dat het rapport van de raad gedateerd is en dat zij dat hersteld wil zien; er moet een nieuw raadsonderzoek komen. Alle beslissingen dienen te worden aangehouden in afwachting van de benoeming van een deskundige volgens de moeder.
De raad heeft aangegeven dat er een nieuw onderzoek zal komen. Voordat de raad het onderzoek begint heeft de moeder een klacht ingediend en heeft er een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden. De aanvullende rapportage van de raad wordt rond maart 2020 verwacht en wellicht kan daarin het deskundigenonderzoek worden meegenomen.
De vader heeft ter zitting op 10 december 2019 gevraagd of de raad een onderzoek kan doen naar een eventuele uithuisplaatsing van [kind] . [kind] stond toen nog onder toezicht van de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg. De raad heeft daarop aangegeven dat een uithuisplaatsing wellicht de enige optie is, maar dat dit ook zeer schadelijk is voor [kind] .
De rechtbank heeft bij beschikking van 7 februari 2020 aan het NIFP verzocht te bemiddelen bij de benoeming van (een) onafhankelijke deskundige(n) ter beantwoording van een 12-tal vragen. Het verzoek van de moeder is dus toegewezen.
Het verzoek van de vader, het vaststellen van een omgangsregeling, wordt nog niet in het belang van [kind] geacht. De rechtbank overweegt tevens dat het nadere raadsonderzoek nog niet kan starten en dat eerst de uitkomst van het deskundigenonderzoek moet worden afgewacht.
Bij beschikking van 10 juni 2020 zijn de deskundigen benoemd.
2.4.
De zaak is vervolgens op 15 maart 2021 weer ter zitting behandeld.
De raad heeft tijdens die zitting aangegeven dat uit het deskundigenonderzoek (en eerder ook al aangegeven door de gecertificeerde instelling) geen signalen naar voren zijn gekomen van onveiligheid voor [kind] . De redenen waarom de vader een uithuisplaatsing van [kind] wil zijn invoelbaar, maar dit zijn geen redenen voor een uithuisplaatsing.
Ter zitting is vervolgens uitgebreid het deskundigenonderzoek besproken. De vader heeft om een contra-expertise verzocht. De moeder heeft gevraagd om direct een beslissing te nemen en alle verzoeken van de vader af te wijzen.
Bij beschikking van 16 juni 2021 heeft de rechtbank, mede naar aanleiding van het deskundigenrapport en het verhandelde ter zitting op 15 maart 2021, geoordeeld dat een milieuonderzoek noodzakelijk is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het deskundigenonderzoek niet volledig is geweest en dat het rapport nog te veel vragen oproept. Met name is de vraag onbeantwoord gebleven of de moeder (op een bepaalde manier) herbelevingen kan controleren, terwijl dit volgens de deskundigen niet mogelijk is, of dat toch sprake is van simulatie. Het deskundigenrapport leunt daarnaast sterk op de verklaringen van de moeder zelf, haar vader en haar behandelaren. In een civiele procedure is een deskundigenrapport weliswaar niet gericht op waarheidsvinding, maar de rechtbank achtte het in deze specifieke zaak van belang dat ook met anderen, zoals de moeder van de moeder en de vader zelf, gesproken zou worden, omdat waarheidsvinding in deze zaak wel van groot belang is en om een beter beeld van de moeder te krijgen.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat de vader mag overgaan tot een contra-expertise, maar dat daarvoor wel eerst het milieurapport moet worden afgewacht.
De rechtbank heeft het NIFP verzocht te bemiddelen bij de benoeming van een onafhankelijke deskundige voor het verrichten van een milieuonderzoek.
2.5.
De moeder heeft op 5 juli 2021 verzocht verlof te verlenen voor het instellen van tussentijds hoger beroep.
2.6.
Op 6 augustus 2021 heeft de raad de beslissing, naar aanleiding van de klacht van de moeder tegen de raad, van de Klachtadviescommissie van de raad van 20 juli 2020 ingediend.
2.7.
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder, voor het verlenen van verlof voor het instellen van hoger beroep, bij beschikking van 11 augustus 2021 afgewezen.
Bij beschikking van 12 augustus 2021 heeft de rechtbank vervolgens een forensische milieurapporteur benoemd.
2.8.
De raad heeft bij brief van 27 december 2021 gevraagd of, vanwege de vele ontwikkelingen in de procedure en het verstrijken van een lange termijn, de onderzoeksvraag nog steeds actueel en passend is. Voor zover af te leiden uit de (dan relevante) beschikkingen dient er nog altijd (op termijn) een raadsonderzoek naar de omgangsregeling gedaan te worden.
Aan de raad is door de rechtbank bericht dat het milieurapport eerst afgewacht moet worden, waarna waarschijnlijk nog weer een nieuwe mondelinge behandeling wordt bepaald. De raad hoeft tot die tijd niets te doen.
De raad is op 7 april 2022 door de rechtbank bericht dat de aanvankelijk geplande mondelinge behandeling op 4 april 2022 niet is doorgegaan. De raad wordt op de hoogte gesteld van het verdere verloop van deze zaak.
2.9.
De rechtbank heeft vervolgens bij beschikking van 10 augustus 2022 de vader in de gelegenheid gesteld een contra-expertise te laten doen uitvoeren en daarvan een rapport te overleggen uiterlijk 10 december 2022.
De rechtbank is daartoe overgegaan omdat het milieurapport ook geen completer beeld kon schetsen. Het was belangrijk dat de moeder van de moeder in het onderzoek werd meegenomen, maar zij zag er zelf vanaf om haar medewerking te verlenen. De moeder van de moeder verwees naar andere informanten zoals oude scholen en werkgevers van de moeder, maar de moeder gaf de milieurapporteur geen toestemming om hen te benaderen. Het beeld rondom de moeder was dus niet completer geworden en de onbeantwoorde vragen van de rechtbank bleven daarmee nog altijd onbeantwoord. De rechtbank heeft daarom de vader in de gelegenheid gesteld een contra-expertise te laten uitvoeren.
2.10.
De vader heeft de rechtbank op 11 april 2023 bericht meerdere mensen te hebben benaderd voor het verrichten van een contra-expertise. Sommige mensen konden niets voor de vader betekenen. Mogelijk kon één deskundige wel iets betekenen, maar haar kosten waren dusdanig hoog, dat de vader dat niet kon voorschieten. De vader verzoekt om de kosten te laten voorschieten door de Staat, zodat alsnog het gewenste onderzoek kan worden uitgevoerd.
De moeder heeft in de brief van 8 mei 2023 aangegeven niet te kunnen instemmen met het verzoek van de vader. De moeder stelt dat de rechtbank de zaak verder op de stukken kan afdoen en verzoekt om een einduitspraak.
2.11.
Nu de vragen van de rechtbank nog altijd onbeantwoord waren, heeft de rechtbank vervolgens geprobeerd deskundigen te vinden voor het verrichten van een contra-expertise. Dit is uiteindelijk niet gelukt, waarna de mondelinge behandeling is gepland op 7 februari 2024.

3.Wat ter zitting is besproken

De vader
3.1.
De laatste ontwikkelingen in deze zaak zijn nihil. Dat is een zeer trieste constatering. [kind] krijgt zo geen kans om zijn vader te leren kennen. Dat is ook heel erg voor de vader; hij voelt zich radeloos en machteloos. Het lukt niet om de waarheid boven tafel te krijgen en wat de vader wil zal niet gaan lukken. Het is de moeder nu al zes jaren gelukt om de vader buiten de deur te houden. Zes jaar geleden zei de moeder al dat er geen rol voor de vader zou zijn. De vader weet niet eens of de moeder aan statusvoorlichting heeft gedaan.
De vader worstelt er mee dat hij een zoon heeft, [kind] , die hij nog nooit heeft gezien. De vader mag geen deel uitmaken van zijn leven. Door het verloop van deze hele zaak heeft de vader zelf ook een PTSS-behandeling moeten ondergaan. Die behandeling is afgesloten. De vader krijgt wel nog schema-therapie.
De moeder heeft zich kennelijk ook ontwikkeld. Ze krijgt geen WIA-uitkering meer en volgt cursussen. Het gaat beter met de moeder.
De vader heeft de moeder ook een voorstel gedaan, inhoudende dat de verzoeken worden ingetrokken en dat er zo ruimte ontstaat voor de behandeling van de moeder. Na één jaar kan dan bekeken worden wat de mogelijkheden zijn. De moeder heeft aangegeven hier niet mee in te kunnen stemmen, omdat dit als een zwaard van Damocles boven haar hoofd blijft hangen. Dat zal echter altijd blijven.
De vader handhaaft dan ook zijn verzoeken. Er zijn geen contra-indicaties voor omgang tussen de vader en [kind] . Die omgang zou wel nog begeleid moeten worden, maar dat zou bijvoorbeeld via een BOR 3 traject kunnen, dat is voor de moeder wellicht ook fijner.
3.2.
De vader is bereid mee te werken aan een eventueel raadsonderzoek. Weliswaar geeft de raad nu aan te twijfelen over de mogelijkheden voor omgang, maar volgens de vader en de raad is omgang wel het uitgangspunt. De moeder stelt dat ze niet kan starten met haar behandeling voor de PTSS, omdat deze zaak nog loopt. Het is de vader wel gelukt om in de tussentijd voor zijn PTSS behandeld te worden. Het is eigenlijk onvoorstelbaar wat de moeder allemaal voor elkaar krijgt. Er moet dan ook een pressiemiddel komen zoals een ondertoezichtstelling, het verbinden van dwangsommen aan een (begeleide) omgangsregeling of een uithuisplaatsing. Als de raad nader onderzoek gaat doen, kan dat worden meegenomen.
Gelet op het hele verloop van deze zaak is het nog maar de vraag of een contra-expertise gaat helpen om de puzzel te leggen.
De moeder
3.3.
Namens de moeder wordt gesteld dat zij bij de mondelinge behandeling niet aanwezig is vanwege haar PTSS problematiek. Dat was ook de reden waarom zij er tijdens de eerdere zittingen niet bij was. De traumabehandeling van de moeder kan niet starten zolang deze procedure nog loopt. Op dit moment heeft de moeder geen enkele behandeling. Als deze procedure is beëindigd, moet zij zich melden. De moeder krijgt wel 2 uur per week begeleiding vanuit de WMO. Dit is om te praten over alles wat er speelt.
Met [kind] gaat het heel goed. De moeder is nog altijd voor 30% arbeidsongeschikt. Zij volgt cursussen om haar registratie als verloskundige te behouden. Die cursussen zijn om ‘pret-echo’s’ te kunnen maken, want dat is minder belastend. Het trauma bij de moeder is er nog altijd en moet behandeld worden. De moeder handhaaft dan ook haar verweer en verzoekt om een einduitspraak.
3.4.
De moeder staat niet open voor een raadsonderzoek.
De moeder heeft PTSS, maar geen behandeling. Dat laatste is niet mogelijk zolang er geen einduitspraak is. Er is nog een milieuonderzoek gelast en er liggen milieurapportages. De vader is nog in de gelegenheid gesteld om een contra-expertise te laten uitvoeren. Er kan nu niet weer opnieuw begonnen worden met een raadsonderzoek; dat maakt het probleem niet anders. Bovendien roept een raadsonderzoek weer trauma’s op bij de moeder. Op dit moment heeft zij hiervoor geen behandeling en onderzoek zou dan alleen nog maar voor meer schade zorgen.
Een raadsonderzoek voor statusvoorlichting voegt niet veel toe. Het gaat er meer om dat de moeder ook daar hulpverlening voor krijgt.
Een verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing ligt nu niet voor. Er is een ondertoezichtstelling geweest en die is beëindigd, omdat er geen zorgen waren. Het zou raar zijn als er nu een ondertoezichtstelling zou komen, terwijl het onderliggende probleem niet is veranderd. Een uithuisplaatsing zal alleen maar voor trauma’s bij [kind] zorgen.
Dwangsommen kunnen niet aan de orde zijn gelet op de feiten die zijn komen vast te staan op grond van het deskundigenonderzoek.
Als er een raadsonderzoek wordt gelast, dan zijn partijen weer een jaar verder en loopt de zaak in 2025 nog. In eerste aanleg moet het een keer klaar zijn en daarom wordt, namens de moeder, verzocht om een einduitspraak.
De raad
3.5.
De raad heeft aangegeven dat er nog een opdracht ligt voor hem. Het is nu de vraag wat de verwachting van de rechtbank is naar de raad toe.
Dit is een heel complexe situatie en de raad schat in dat de mogelijkheden voor een omgangsregeling lastig zijn. De raad kan misschien wel onderzoek doen met betrekking tot de statusvoorlichting en de informatieplicht en daarvoor de mogelijkheden bekijken. [kind] gaat nu naar school en zal vragen hebben over ‘papa’. De raad zou eventueel kunnen bekijken wat haalbaar en uitvoerbaar is bij zowel de moeder als de vader. Als de raad een onderzoek gaat doen, worden (eventueel benodigde) kinderbeschermingsmaatregelen daarin altijd meegenomen.

4.Het oordeel van de rechtbank

Provisionele voorziening
4.1.
De rechtbank merkt als eerste op dat de vader bij wege van provisionele voorziening (C/03/252323 / FA RK 18-2588) primair had gevraagd een omgangsregeling vast te stellen, subsidiair een begeleide omgangsregeling vast te stellen en meer subsidiair een raadsonderzoek te gelasten. Dat laatste heeft de rechtbank bij beschikking van 14 augustus 2018 ook gedaan. Op de overige verzoeken van de vader is in die procedure niet meer beslist. Gelet op het verloop van de bodemprocedure is de rechtbank van oordeel dat er ook geen belang meer is bij beslissingen in de provisionele voorziening. De rechtbank zal die verzoeken dan ook voor het overige afwijzen.
Bodemprocedure
4.2.
Bij beschikking van 16 juni 2021 heeft de rechtbank uitvoerig overwogen waarom zij het eerste deskundigenonderzoek niet volledig vond en waardoor de conclusies in het deskundigenrapport niet door de rechtbank onderschreven konden worden. De rechtbank achtte zich onvoldoende voorgelicht en had behoefte aan een nader onderzoek, mede omdat in deze zaak waarheidsvinding van groot belang was. Hiervoor is een milieurapporteur benoemd om een completer beeld te krijgen van de achtergrond van zowel de moeder als de vader.
De vader heeft aan de rapporteur toestemming gegeven om de moeder van de moeder (en haar zussen) te benaderen. De milieurapporteur geeft in zijn rapport aan dat hij telefonisch contact met hen heeft gehad en er verschillende keren telefonisch overleg heeft plaats gevonden. Zij twijfelden over hun medewerking aan het onderzoek en zagen hier uiteindelijk vanaf. Ze hadden te veel meegemaakt met de moeder en waren bang voor de gevolgen wanneer ze inhoudelijke informatie over haar zouden verstrekken. Aan de rapporteur werd de vraag gesteld of er informatie werd opgevraagd bij eerdere scholen en werkgevers van de moeder, daaruit zou haar problematisch gedrag vanzelf duidelijk worden.
De rapporteur heeft van de moeder geen toestemming gekregen om eerdere scholen en werkgevers van de moeder te benaderen en kon deze dus niet benaderen. De informatie van de rapporteur was daarom gebaseerd op hetgeen ook al in het deskundigenrapport was vermeld.
In de beschikking van 10 augustus 2022 heeft de rechtbank overwogen dat het niet is gelukt om een completer beeld te krijgen, omdat de moeder geen toestemming heeft gegeven voor het benaderen van haar oude scholen en werkgevers. De vader had weliswaar verzocht hem vervangende toestemming te verlenen zodat die referenten wel benaderd konden worden, maar daartoe zijn, in het kader van deze procedure, geen juridische mogelijkheden.
Vervolgens is geprobeerd een contra-expertise te gelasten, maar het is niet gelukt een deskundige te vinden die op korte termijn een contra-expertise kon verrichten.
Op grond van hetgeen in voorgaande beschikkingen is overwogen en beslist, kan geconcludeerd worden dat de gerezen vragen nog altijd onbeantwoord zijn en dat er geen mogelijkheden (lijken te) zijn om hier binnen een redelijke termijn antwoord op te krijgen.
In een nader raadsonderzoek, met betrekking tot de statusvoorlichting en de informatieplicht, ziet de rechtbank geen meerwaarde. Nog daargelaten dat er gerede twijfel bestaat of de moeder gaat meewerken aan het raadsonderzoek, is het zeer onwaarschijnlijk dat de moeder iets zal doen met het advies dat daaruit voortvloeit. Het lijkt er namelijk op dat zodra enig onderzoek de stellingen van de vader kan bevestigen, de moeder haar medewerking of toestemming hieraan niet verleent. Bovendien is het de rechtbank inmiddels heel duidelijk geworden dat de moeder geen enkele rol wenst voor de vader in het leven van [kind] . Zij biedt daarvoor nog niet de kleinste opening, ondanks dat de vader netjes alle juridische wegen heeft gevolgd en zich op geen enkele manier, al die jaren dat deze procedure al loopt, grensoverschrijdend heeft gedragen richting de moeder en/of [kind] .
De rechtbank neemt daarbij ook nog het volgende in aanmerking:
De moeder heeft meermaals te kennen gegeven dat [kind] zijn vader niet nodig heeft en dat hij prima kan opgroeien zonder zijn vader. De moeder is, behalve bij de eerste zitting met betrekking tot de erkenning (24 april 2018) en de zitting inzake de provisionele voorziening (7 augustus 2018), nooit ter zitting verschenen om haar verhaal te doen. Tijdens die zittingen heeft de moeder er geen enkele blijk van gegeven dat zij de confrontatie met de vader niet aankon. Sterker nog, tijdens de zitting op 24 april 2018 heeft de moeder, daarnaar gevraagd, aangegeven ‘ik ben niet bereid er aan te werken om de vader een rol te geven in het leven van [kind] ’. Ook in het gesprek met de bijzondere curator heeft de moeder er geen enkele blijk van gegeven dat zij de confrontatie niet aan zou kunnen.
Toen de moeder op een gegeven moment aangaf dat zij de confrontatie met de vader niet aankon, heeft de rechtbank de moeder meermaals de mogelijkheid geboden om afzonderlijk (maar wel in het bijzijn van de advocaat van de vader in verband met hoor en wederhoor) op een ander tijdstip te worden gehoord. Ook daar heeft zij geen gebruik van gemaakt. Dit alles in combinatie met het niet meewerken aan de onderzoeken - maar wel zelf zeer uitgebreid reageren op de stukken die de vader indient en een alimentatieprocedure tegen de vader aanspannen- maakt dat de rechtbank, los van de vraag of de diagnose PTSS terecht is gesteld, vooral een moeder ziet die op geen enkele wijze de vader een plek in het leven van [kind] wil geven.
Echter, zoals de rechtbank ook ter zitting heeft aangegeven, de vader zal nooit helemaal verdwijnen uit het leven van zowel de moeder als [kind] . [kind] bestaat voor de helft uit zijn vader en in die zin is de vader dus altijd aanwezig in het leven van de moeder. De moeder zal moeten leren hiermee om te gaan waarbij nieuwe procedures altijd een gegeven kunnen zijn.
4.3.
Deze zaak is gestart met het verzoek van de vader tot (kort gezegd) erkenning, gezag en omgang, het recht van iedere vader. Enkel wanneer het kind klem of verloren komt te zitten tussen de ouders of de belangen van het kind zich daartegen verzetten, zal de rechtbank niet tot toewijzing daarvan kunnen overgaan.
De moeder heeft als verweer gesteld dat haar PTSS, opgelopen door hetgeen zij met de vader in het verleden zou hebben meegemaakt, haar belemmert in het toestaan van enige vorm van contact tussen [kind] en zijn vader. Indien haar de gelegenheid wordt geboden om in alle rust een behandeling daarvoor te ondergaan, is die mogelijkheid er wellicht wel. Tot dan houdt zij iedere vorm van contact af.
De vader betwist de stellingen van de moeder en heeft daartoe bij verschillende gelegenheden aangevoerd dat de verhalen van de moeder over wat er zou zijn gebeurd, steeds extremer worden. De vader vindt het vreemd dat de moeder wel de mogelijkheid heeft om direct te reageren op stukken die de vader in de procedure overlegt, wat niet logisch is als zelfs de naam van de vader haar triggert in haar PTSS.
De rechtbank is van oordeel dat de verschillende onderzoeken die er zijn geweest het verweer van de moeder onvoldoende onderbouwen. De moeder heeft weliswaar informatie overgelegd van haar behandelaren, maar de onderzoeken zijn gebaseerd op die eenzijdige informatie van de moeder. De rechtbank kan dus niet beoordelen of sprake is van PTSS. Voor zover de onderzoeken ook tot doel hebben om de waarheid boven tafel te krijgen, kan worden gesteld dat de moeder dat heeft belemmerd door stelselmatig te beletten in volle omvang onderzoek te kunnen doen. Als reeds in eerdere beschikkingen aangegeven wordt van de zijde van de moeder aangegeven dat enkel de informatie van haar, haar vader en haar behandelaren in het onderzoek mogen worden betrokken. Hoe de rechtbank daarover oordeelt staat in de beschikking van 16 juni 2021 beschreven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de moeder haar verweer onvoldoende heeft onderbouwd. De uiteindelijke conclusie moet dan ook zijn dat de door moeder gestelde PTSS niet is komen vast te staan en haar verzet tegen omgang tussen de vader en [kind] moet worden gezien als weerstand en onwil.
Er zijn, in het kader van deze (familierechtelijke) procedure, geen juridische mogelijkheden om de moeder te dwingen mee te werken aan een contra-expertise of nader onderzoek naar PTSS. De moeder zal ook op geen enkele wijze meewerken aan omgang tussen [kind] en zijn vader. De rechtbank komt hiermee tot de trieste conclusie dat in deze zaak het recht geen oplossing biedt.
De zaak nog langer laten voortduren zal evenmin een oplossing bieden en de rechtbank zal dan ook een eindbeslissing nemen op de nog voorliggende verzoeken.
Ter beoordeling liggen op dit moment nog voor de verzoeken van de vader met betrekking tot het gezamenlijk gezag, het vaststellen van een (opbouwende) omgangsregeling en de informatieplicht en het al dan niet verbinden van dwangsommen aan de (nakoming van de) omgangsregeling. Nu de rechtbank niet overgaat tot het gelasten van een nader raadsonderzoek kan niet geoordeeld worden over een verzoek tot ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing.
4.4.
Het gezamenlijk gezag
Het verzoek van de vader voor gezamenlijk gezag is gebaseerd op artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Dit artikel bepaalt dat de tot het gezag bevoegde vader, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank kan verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het verzoek tot gezamenlijk gezag wordt slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verandering zal komen, dan wel afwijzing anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De moeder verzet zich, als hiervoor overwogen, zonder daartoe een onderbouwde reden te hebben, tegen toekenning van het gezag ook aan de vader. De rechtbank ziet geen reden om het verzoek af te wijzen vanwege een onaanvaardbaar risico dat [kind] klem of verloren raakt. [kind] weet niet eens van het bestaan van zijn vader. De vader wil contact met [kind] maar heeft ook aangegeven dat hij weet dat [kind] bij zijn moeder woont en daar zijn thuis heeft.
Hoewel voor het toekennen van gezamenlijk gezag enige vorm van communicatie vereist is, en dat in deze zaak niet het geval is, ziet de rechtbank aanleiding het verzoek van de vader toch toe te wijzen. De vader weet op dit moment niets van [kind] en kan zich op geen enkele manier laten informeren over [kind] , terwijl hij wel de vader is van [kind] en hem heeft erkend. Het toekennen van gezag aan de vader is de enige manier voor hem om informatie te krijgen en op te vragen.
De rechtbank ziet evenmin reden om het verzoek af te wijzen omdat dit anderszins in het belang van [kind] noodzakelijk zou zijn. Integendeel zelfs. Als reeds aangegeven lijkt het toekennen van gezag in dit geval de enige manier voor de vader te zijn om op zijn minst informatie over [kind] te krijgen en indien dat mogelijk is, dit ook uit te breiden naar contact, waar [kind] ook recht op heeft.
Gelet op de opstelling van de vader gedurende al die jaren dat deze procedure al loopt, alsmede het feit dat hij zelf behandeling heeft gehad (en nog krijgt), gaat de rechtbank er van uit dat de vader zijn gezag niet zal gaan misbruiken.
4.5.
De informatieplicht
Artikel 1:253p, eerste lid, BW bepaalt dat in de gevallen waarin door de rechter het gezag wordt opgedragen aan beide ouders of aan een ouder alleen, dit een aanvang neemt zodra de desbetreffende beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien zij uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, daags nadat de beschikking is verstrekt of verzonden.
Gelet op dit bepaalde alsmede op de omstandigheid dat de vader onweersproken heeft verzocht om uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de te geven beslissing en de rechtbank geen termen aanwezig acht om de uitvoerbaar verklaring bij voorraad achterwege te laten, gaat de rechtbank er vanuit dat het gezamenlijk gezag rechtsgeldige werking heeft met ingang van de dag nadat de beschikking is verstrekt of verzonden.
Het verzoek van de vader om informatie is dan gebaseerd op artikel 1:253a tweede lid, onder c, BW.
In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De rechtbank kan eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd.
Artikel 1:253a, vijfde lid, BW, houdt het navolgende in:
De rechtbank beproeft alvorens te beslissen op een verzoek als in het eerste of tweede lid bedoeld, een vergelijk tussen de ouders en kan desverzocht en ook ambtshalve, zulks indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen, dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat aan de moeder die informatieplicht moet worden opgelegd. Aan de vader wordt gezamenlijk gezag toegekend, met name om informatie te krijgen over [kind] . De vader weet echter niets van [kind] en dus is hem onbekend waar hij informatie kan opvragen. De rechtbank acht de moeder zeer wel in staat, al dan niet via derden, om de vader maandelijks te informeren over het welzijn en de ontwikkeling van [kind] .
De rechtbank zal daaraan ook een dwangsom verbinden. Hoewel dit door de vader niet expliciet is verzocht ten aanzien van de informatieplicht, is dit wel verzocht ten aanzien van de omgangsregeling. De rechtbank is van oordeel dat, nu de vader dit kan verzoeken voor een omgangsregeling, dit ook verzocht en toegewezen kan worden voor het ‘mindere’, de informatieplicht. Overduidelijk is dat er geen vergelijk tot stand zal komen, maar het belang van [kind] verzet zich op geen enkele wijze tegen het opleggen van een informatieplicht. Om de moeder toch te bewegen enige informatie over [kind] te verstrekken zal de rechtbank een dwangsom hieraan koppelen ter hoogte van € 250,- per keer, met een maximum van
€ 10.000,-. De rechtbank ziet dit als enige manier waarop de vader toch een plek krijgt in het leven van [kind] . Met de informatie die de vader krijgt, kan hij, als gezaghebbende ouder, namelijk ook bij andere(n) (instanties) nadere informatie krijgen over [kind] . De moeder dient voor de eerste dag van iedere maand informatie aan de vader te verstrekken, onder andere over zijn schoolgang (waarbij moeder ook de naam van de school bekend maakt), sport, hobby’s, ziekte en medische aangelegenheden (waarbij moeder ook de naam van de huisarts en eventuele andere betrokken artsen bekend maakt). Daarnaast dient de moeder eenmaal per half jaar, voor het eerst voor 1 juli 2024, een recente foto van [kind] aan de vader te sturen.
4.6.
De omgang
De rechtbank verwijst wederom naar artikel 1:253p, eerste lid BW.
Het verzoek van de vader is dan gebaseerd op artikel 1:253a, lid 2 en onder a, BW.
Dit artikel bepaalt dat de rechtbank een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, waarbij aan ieder der ouders zorg- en opvoedingstaken worden toegedeeld (hierna: zorgregeling). De rechtbank kan een zorgregeling bepalen die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Hoewel er in de basis geen contra-indicaties zijn voor het bepalen van een omgangsregeling, ziet de rechtbank op dit moment daartoe geen enkele mogelijkheid. Het staat wel vast dat de moeder haar medewerking hieraan niet zal verlenen.
De vader heeft verzocht om een zogenaamde BOR 3 regeling te bepalen en daar een dwangsom aan te koppelen.
Het probleem in deze zaak is echter dat [kind] geen weet heeft van het bestaan van zijn vader en dus nooit contact met hem heeft gehad. Er zal dus eerst statusvoorlichting gegeven moeten worden en daarna zou een omgangsregeling opgebouwd moeten worden. Gelet op het hele verloop van deze procedure wordt dit waarschijnlijk een heel lange opbouw. Het nog langer laten voortduren van deze procedure acht de rechtbank, als eerder overwogen, niet wenselijk. Bovenal echter verwacht de rechtbank dat ook een BOR 3 geen oplossing biedt en er geen omgang tot stand gebracht kan worden, gelet op de complexiteit van de problematiek. Het verbinden van een dwangsom hieraan, maakt dat niet anders en biedt geen perspectief. De rechtbank ziet in deze procedure geen enkele mogelijkheid om tot omgang te komen. Het verzoek van de vader zal, voor nu en bij deze stand van zaken, dan ook worden afgewezen.
De rechtbank verwacht van de moeder, nu zij stelt dat haar trauma haar belet om mee te werken aan een omgangsregeling, dat zij, als zij haar traumabehandeling heeft afgerond, zelf het initiatief neemt om vader hierover te infomeren zodat dan onderzocht kan worden hoe het contact tot stand gebracht kan worden.
Mocht de moeder dat niet doen, dan verwacht de rechtbank dat [kind] op een gegeven moment zelf nieuwsgierig wordt naar zijn vader. [kind] kan dan, op latere leeftijd, zelf op onderzoek uitgaan en er achter komen dat zijn vader er heel graag voor hem had willen zijn en dat het zeker niet aan de vader te wijten is dat dit niet het geval was.
4.7.
Proceskosten en kosten deskundigen
De proceskosten zal de rechtbank, als gebruikelijk, compenseren en bepalen dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
De kosten voor de deskundigen ad respectievelijk € 4.336,61 en € 2.784,- en de milieurapporteur ad € 5.445,- zijn door de Staat voorgeschoten.
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een deskundigenonderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van een kind nodig is dat een onderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling de rechtbank de ruimte de kosten van zo een onderzoek geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk te brengen indien sprake is van geen of verminderde draagkracht aan de zijde van (een van) partijen.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige zaak ten aanzien van partijen aan dit criterium voldoet.
De rechtbank zal de kosten in totaal definitief op het bedrag van € 12.565,61 inclusief BTW vaststellen en bepalen dat de kosten ten laste van ‘s Rijks kas zullen komen.

5.De beslissing

De rechtbank:
In de provisionele voorziening (C03/252323 FA RK 18-2588)
5.1.
wijst het meer of anders verzochte af;
In de bodemprocedure (C/03/244190 / FA RK 17-4892)
5.2.
bepaalt dat aan [vader] voortaan mede het gezag zal toekomen over de minderjarige:
[kind] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.
5.3.
bepaalt dat de moeder voor iedere eerste dag van de maand de vader dient te informeren over het welzijn en de ontwikkeling van [kind] , waaronder zijn schoolgang (waarbij moeder ook de naam van de school bekend maakt), sport, hobby’s, ziekte en medische aangelegenheden (waarbij moeder ook de naam van de huisarts van [kind] en eventueel andere bij [kind] betrokken artsen bekend maakt), alsmede eenmaal per half jaar, voor het eerst voor 1 juli 2024, een recente foto van [kind] aan de vader dient te sturen;
5.4.
veroordeelt de moeder om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.3. uitgesproken bepaling voldoet tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;
5.5.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie;
5.6.
stelt de totale kosten van het deskundigenonderzoek en milieuonderzoek vast op
€ 12.565,61 (inclusief BTW) en bepaalt dat deze kosten ten laste van 's Rijks kas komen;
5.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
5.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr.drs. C.M.J. van den Acker (voorzitter), mr. Wh.T.M. Raab en mr. F. Oelmeijer, allen kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van L. Reijnders-Verlinden, griffier, op 14 mei 2024.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.