ECLI:NL:RBLIM:2024:3346

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
03.311716.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en geldboete wegens drugshandel en -bezit met gebruik van Encrochat-berichten

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hard- en softdrugs. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 april 2024, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier jaar en een geldboete van 25.000 euro. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, in de periode van maart 2020 tot en met 4 november 2020, meermalen grote hoeveelheden MDMA, cocaïne, metamfetamine, hasjiesj en hennep heeft verhandeld of aanwezig gehad. De rechtbank heeft de bewijsvoering onder andere gebaseerd op Encrochat-berichten, die door de verdediging als onrechtmatig werden betwist. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de Encrochat-berichten bruikbaar waren voor het bewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en een geldboete van 25.000 euro, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank legde ook een vervangende hechtenis op van 160 dagen indien de geldboete niet betaald zou worden. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen telefoon verbeurd, aangezien deze was gebruikt voor de strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.311716.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.P.J.C. Heuvelmans, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 april 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 11 juni 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met:
  • de strafzaak tegen [medeverdachte 1] (parketnummer 03.278534.20);
  • de strafzaak tegen [medeverdachte 2] (parketnummer 03.124834.21);
  • de strafzaak en ontnemingszaak tegen [medeverdachte 2] (parketnummer 03.278513.20);
  • de strafzaak en ontnemingszaak tegen [medeverdachte 3] (parketnummer 03.311713.20).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte, al dan niet samen met (een) ander(en):
in de periode van maart 2020 tot en met 8 december 2020 meermalen (grote) hoeveelheden MDMA, cocaïne en metamfetamine heeft verhandeld of aanwezig gehad;
in diezelfde periode meermalen grote hoeveelheden hasjiesj (onder meer 25,8 kg en 6,9 kg) en hennep heeft verhandeld of aanwezig gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

Inleiding
In de avond van 4 november 2020 zag een politieagent een vermoedelijke drugsdeal aan de [adres 2] in Venlo en besloot hij de vermoedelijke afnemer te volgen. Deze werd in Someren staande gehouden, waarbij ruim 25 kilogram hasjiesj (in twee dozen) werd aangetroffen in zijn auto. Diezelfde avond werden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [verdachte] (hierna ook: vader en zoon [verdachte] ) gezien nabij diezelfde locatie aan de [adres 2] in Venlo bij het woonadres en de auto van [medeverdachte 2] . In die auto werden toen (tassen met daarin) diverse soorten harddrugs aangetroffen.
Nadien werden chatberichten – van Encrochat – geanalyseerd waarbij de gebruikers van de desbetreffende Encrochat-accounts konden worden geïdentificeerd als vader ( [medeverdachte 3] ) en zoon ( [verdachte] ) [verdachte] Dat leidde tot het vermoeden dat vader en zoon [verdachte] al een langere periode handelden in soft- en harddrugs, waarbij de woning van [medeverdachte 2] als stashlocatie werd gebruikt.
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten met uitzondering het “vervaardigen” van de soft- en harddrugs en met uitzondering van het verhandelen en aanwezig hebben van cocaïne.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bewijsuitsluiting van (een deel van) de Encrochatberichten bepleit op de grond dat die geanalyseerd zijn zonder of al voorafgaand aan de vereiste toestemming daarvoor.
Verder heeft de verdediging integrale vrijspraak bepleit op de grond(en) dat:
  • uit de chatberichten geen voltooide drugshandel blijkt noch dat de verdachte die drugs daadwerkelijk aanwezig had, ook niet in de vorm van medeplegen;
  • niet is gebleken van betrokkenheid van de verdachte bij de drugsvondst van 4 november 2020, waarbij zij opgemerkt dat het vingerspoor geen bijdrage levert aan het bewijs nu dat op een verplaatsbaar object (tape) is aangetroffen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht beide feiten bewezen. De rechtbank zal hierna motiveren hoe en waarom de rechtbank tot die conclusie is gekomen.
Encrochatberichten
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat (een deel van) de Encrochatberichten zijn geanalyseerd zonder of al voorafgaand aan de vereiste toestemming daarvoor.
De rechtbank deelt die opvatting niet en overweegt daartoe als volgt. Bij schrijven van 5 juli 2022 [1] hebben de officieren van justitie van het landelijk parket de procedure rondom de aanvraag en instemming van de rechter-commissaris beschreven. Dit schrijven vermeldt onder meer dat:
  • de aanleiding tot een aanvraag voor toestemming was gelegen in een zogenoemde hit op zoeksleutels binnen de Encrochatdata en TCI-informatie;
  • op 4 december 2020 de aanvraag per e-mail aan de rechter-commissaris is voorgelegd;
  • de rechter-commissaris op 6 december 2020 heeft ingestemd met de verstrekking van informatie ten behoeve van het onderzoek Youth;
  • na 6 december 2020 de relevante informatie is verstrekt aan het strafrechtelijk onderzoek Youth;
  • de officier van justitie op 15 december 2020 schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het gebruik van deze gegevens ex artikel 126dd van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank afdoende de motivering voor de aanvraag en daarmee ook de (impliciete) toetsing van de rechter-commissaris aan de voorwaarden. De (weergave van de) e-mail van 6 december 2020 van de rechter-commissaris inhoudende die toestemming is inderdaad -zoals door de verdediging benoemd- minst genomen ongelukkig te noemen. Dit lijkt niet de originele mail te zijn waarin delen zijn zwartgelakt, maar een ten behoeve van dit onderzoek opgemaakte geredigeerde e-mail. Desalniettemin staat de inhoud daarvan naar het oordeel van de rechtbank niet ter discussie, namelijk: dát de rechter-commissaris heeft ingestemd met het gebruik van data/informatie uit het onderzoek 26Lemont ten behoeve van dit onderzoek Youth. Het onderzoeksteam van Youth mocht de Encrochatdata derhalve gebruiken. De rechtbank neemt hierbij ook in overweging dat, anders dan in veel soortgelijke zaken, de Encrochatdata geen startinformatie was, maar pas is opgevraagd na het aantreffen van de drugs op 4 november 2020 in de aanwezigheid van de verdachte. De processen-verbaal van het TCI die mede ten grondslag liggen aan de aanvraag van de officier van justitie zijn immers grotendeels pas opgemaakt ná die aanhouding.
De verdediging heeft daarbij nog aangevoerd dat na de toestemming van de rechter-commissaris, maar vóór de schriftelijke toestemming van de officier van justitie ex art. 126dd Sv al processen-verbaal zijn opgemaakt over de Encrochatberichten, te weten twee processen-verbaal van 9 december 2020 (pg. 348) en 14 december 2020 (pg. 364). Dit gegeven doet echter niet af aan het voorgaande. Uit de aanvraag van de officieren van justitie blijkt immers al dat het de wens was om de Encrochatdata te delen met het onderzoek Youth. Bovendien strekt artikel 126dd Sv niet ter bescherming van enig belang van de verdachte, maar tot voorkoming van voortijdige vernietiging van gegevens die in een ander onderzoek zijn verkregen.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van
fishingin de Encrochatdata zonder toestemming, maar dat sprake is van een analyse van die berichten na toestemming van de rechter-commissaris. Daarmee zijn alle Encrochatberichten bruikbaar voor het bewijs en verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging.
Bewijsmiddelen
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis, heeft de rechtbank de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in bijlage II.
Overwegingen van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
Op 4 november 2020 vond een overdracht plaats van zo’n 25 kilogram hasjiesj nabij de woning van [medeverdachte 2] aan de [adres 2] te Venlo. In de auto van [medeverdachte 1] , die werd gevolgd door de politie, werden vervolgens die hasjiesj aangetroffen in twee dozen. Uit zijn verklaring leidt de rechtbank af dat hij beide dozen op de [adres 2] van een en dezelfde persoon heeft ontvangen. Op een van de verpakkingen van de hasjiesj is een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met [medeverdachte 2] . Nu het dossier ook voor het overige geen aanwijzingen bevat dat [medeverdachte 1] een deel van de hasjiesj ergens anders heeft ontvangen en de verbalisant zag dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden een doos bij de woning van [medeverdachte 2] in de auto van [medeverdachte 1] legden stelt de rechtbank allereerst vast dat [medeverdachte 2] beide dozen hasjiesj aan [medeverdachte 1] heeft verstrekt.
Later die avond werden bij een postactie van de politie [medeverdachte 2] en vader ( [medeverdachte 3] ) en zoon [verdachte] ) [verdachte] aangetroffen bij een BMW personenauto op naam van [medeverdachte 2] . In de kofferbak van die auto werden meerdere tassen aangetroffen met daarin naar later bleek ruim 7 kilogram hasjiesj, 16 kilogram xtc-pillen (MDMA) en bijna 3 kilogram crystal meth (metamfetamine). Op een verpakking van de hasjiesj werd een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met [medeverdachte 2] en op een stuk tape op een verpakking van de hasjiesj werd een vingerspoor aangetroffen dat geïndividualiseerd werd op [verdachte] .
Bij de beantwoording van de vraag of en zo ja, in hoeverre, de verdachten betrokkenheid hadden bij deze harddrugs betrekt de rechtbank ook de Encrochat berichten uit de periode van maart tot en met juni 2020. De rechtbank realiseert zich dat er een tijdsverloop van bijna vijf maanden zit tussen de laatste chats en het moment van aantreffen van de drugs. Echter, gelet op de inhoud van die chatberichten en het daaruit blijkende samenwerkingsverband is de rechtbank van oordeel dat de chats en de bevindingen van 4 november 2020 elkaar over en weer bevestigen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de chatberichten blijkt zonder meer dat [medeverdachte 3] en [verdachte] – samen – betrokken waren bij de (tussen)handel in zowel harddrugs als softdrugs. Dat blijkt uit de contacten met verschillende andere personen over verschillende soorten van die drugs, in elk geval voor wat betreft hennep (weed), hasjiesj, pillen (MDMA) en metamfetamine, ook wel ICE genoemd. Daaruit blijkt ook de samenwerking tussen vader en zoon. Echter op basis van deze, redelijk beperkte, selectie van chatberichten kan niet wettig en overtuigend worden vastgesteld dat die gesprekken uiteindelijk ook altijd tot daadwerkelijke verkopen hebben geleid. Gelet daarop kan niet bewezen worden verklaard dat sprake was van het bereiden en verhandelen (in de diverse ten laste gelegde varianten) van zowel de harddrugs als de softdrugs, hetgeen leidt tot partiële vrijspraak van die onderdelen.
Maar uit die chats blijkt wel dat vader en zoon [verdachte] de beschikking hadden over onder meer hennep, hasj, pillen en cyrstal meth. Ook blijkt uit die chats dat zij daarin samenwerkten met [medeverdachte 2] , met dien verstande dat de woning van [medeverdachte 2] als stash- en afhaallocatie werd gebruikt. Meermalen werden contacten in de chats immers verwezen naar de woning aan de [adres 2] in Venlo als de plek waar de drugs uiteindelijk te verkrijgen zouden zijn.
Deze conclusies vinden hun bevestiging in de bevindingen van 4 november 2020. Op die datum wordt namelijk eerst een grote hoeveelheid hasjiesj afgehaald bij [medeverdachte 2] . Later die avond worden tassen vanuit het betreffende appartementencomplex naar de auto van [medeverdachte 2] gebracht die door zoon [verdachte] naar de achterzijde van het appartementencomplex wordt gereden Daarin worden eveneens hasjiesj, maar ook pillen en crystal meth aangetroffen. Precies die drugs waarover ook veelvuldig gechat is door vader en zoon [verdachte] , die dan ook nog eens aanwezig zijn ter plekke bij [medeverdachte 2] .
Uit de chatberichten en de bevindingen op 4 november 2020 in onderling verband en samenhang bezien, blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking van [medeverdachte 2] en vader en zoon [verdachte] bij het aanwezig hebben van diverse soorten harddrugs. Vader en zoon communiceerden zelf over de (tussen)handel hierin en [medeverdachte 2] beheerde de voorraad. Het dossier bevat zelfs aanwijzingen dat [medeverdachte 2] ook als koerier optrad. Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat deze drie verdachten in de periode van maart tot en met
4 november 2020 tezamen in en vereniging grote hoeveelheden hasjiesj, hennep, MDMA en metamfetamine voorhanden hebben gehad. Het aanwezig hebben van cocaïne acht de rechtbank niet bewezen. Daarvoor zal vrijspraak volgen.
Over de ruim 28 kilogram hasjiesj die door [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] zijn verstrekt overweegt de rechtbank nog het volgende. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat na de aanhouding van [medeverdachte 1] de stashlocatie bij [medeverdachte 2] werd geruimd, op het moment dat de politie de drie verdachten aantrof in de aanwezigheid van grote hoeveelheden hard- en softdrugs. Nu [medeverdachte 1] enkele dagen eerder (op 30 oktober 2020) al eens een adres aan de [adres 3] in Venlo, aan welke straat vader en zoon [verdachte] wonen, had ingevoerd in Apple maps én ook is gebleken dat zijn telefoon op diezelfde datum een mast in Venlo aanstraalde, gaat de rechtbank ervan uit - mede gelet op de werkwijze zoals die uit de Encrochat-berichten naar voren komt (waarbij afnemers worden verwezen naar het adres van [medeverdachte 2] ) - dat de hasjiesj die [medeverdachte 1] heeft opgehaald bij [medeverdachte 2] van vader en zoon [verdachte] afkomstig zijn en dat ook zij aldus die hasjiesj aanwezig hebben gehad.
Aldus schuift de rechtbank ook de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij op
4 november 2020 op de [adres 2] aanwezig was om zijn vader te brengen, als niet geloofwaardig terzijde. Dat verklaart immers niet waarom hij eerder die avond ook al aanwezig was, waarom hij van auto wisselde, de BMW verplaatste en waarom hij vluchtte voor de politie.
Ook verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat het vingerspoor geen bijdrage kan leveren aan het bewijs nu de tape waarop dat gevonden is verplaatsbaar is. De rechtbank deelt die visie van de verdediging niet. Naar het oordeel van de rechtbank is een vingerspoor op verpakkingsmateriaal van drugs, zoals hier is aangetroffen, zonder meer aan te merken als een daderspoor. Dat de verdachte mogelijk bij zijn vader ooit eens een rol tape in handen heeft gehad, is daarvoor volstrekt geen aannemelijke verklaring.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten laste van de verdachte bewezen dat:
Feit 1:
hij in de periode van maart 2020 tot en met 4 november 2020 te Venlo, meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
  • grote hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en
  • grote hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine,
zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
Feit 2:
hij in de periode maart 2020 tot en met 4 november 2020 te Venlo, meermalen, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid hasjiesj (onder meer 25,8 kilogram en 6,9 kilogram) en hennep, zijnde hennep en hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 4 jaren en een geldboete van 25.000,= euro subsidiair 160 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen expliciet standpunt ingenomen over de op te leggen straf; zij heeft wel betoogd dat de eis disproportioneel is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
De verdachte heeft van maart tot november 2020 grote hoeveelheden hasjiesj, hennep, pillen en cyrstal meth aanwezig gehad. Uit het dossier volgt het beeld van een bestendige samenwerking tussen [medeverdachte 2] en vader en zoon [verdachte] . In die samenwerking leek [medeverdachte 3] de voornaamste rol te hebben bij de aanwezigheid van harddrugs, terwijl er zelfs aanwijzingen zijn dat de verdachten ook betrokken waren bij de handel en productie daarvan. [verdachte] was net zo druk met diverse soorten drugs, al leek hij zich vooral bezig te houden met de handel in softdrugs. [medeverdachte 2] vervulde hierin de rol van de persoon wiens woning werd gebruikt als stashlocatie en de persoon die de drugs verstrekte aan afnemers, waarbij het dossier bovendien aanwijzingen bevat dat [medeverdachte 2] de drugs zelf ook vervoerde.
Hoewel de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van de handel in harddrugs duidt de aangetroffen hoeveelheid er zeker op dat de voorraad bestemd was voor handel. Daarmee heeft de verdachte een belangrijke bijdrage geleverd aan de instandhouding van de illegale handel in allerlei soorten drugs. Het is algemeen bekend dat het gebruik van die drugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs, dat voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Het is ook algemeen bekend dat de criminelen die zich bezig houden met de productie van en handel in drugs daarmee grote winsten maken en hun belangen vaak beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Het handelen van de verdachte heeft daaraan bijgedragen, maar daar heeft hij zich kennelijk niet om bekommerd.
Het voorgaande is ook de reden dat voor het aanwezig hebben van zo’n grote hoeveelheden drugs, in het bijzonder als het gaat om harddrugs, in beginsel zware straffen worden opgelegd van meerdere jaren.
Zo vermelden de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting dat het aanwezig hebben van meer dan 25 kilogram softdrugs en meer dan 20 kilogram harddrugs in beginsel bestraft wordt met respectievelijk 12 en 36 maanden gevangenisstraf. Dit zou enkel en alleen al gelden voor de op 4 november 2020 aangetroffen drugs, terwijl sprake is van een langere periode waarin de verdachte diverse soorten drugs aanwezig heeft gehad.
De rechtbank acht het strafverzwarend dat de verdachte geen openheid van zaken geeft en zelfs tegen beter weten in zijn daadwerkelijke rol blijft ontkennen. Hij heeft op geen enkele wijze blijk gegeven de onjuistheid en verwijtbaarheid van zijn handelen in te zien of daarvoor ook maar enige verantwoordelijkheid genomen.
Verder neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat de verdachte ook in 2018 al is veroordeeld wegens drugsfeiten. Dit heeft de verdachte er echter niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door de raadsman naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, maar ziet daarin gelet op de ernst van de feiten geen reden om de straf te matigen.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 48 maanden in beginsel passend en geboden is.
Daarbovenop acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste geldboete van 25.000 euro gerechtvaardigd. De rechtbank ziet reden om de verdachte in zijn vermogen te treffen enkel al om de reden dat deze drugs(tussen)handel puur ziet op winstbejag. Het is algemeen bekend dat met drugshandel grote geldbedragen worden verdiend. Die bedragen blijken ook wel uit de chatberichten in het dossier. Deze strafmodaliteit raakt direct de beurs van de verdachte. Misdaad kan en mag niet lonen.
Wel zal de rechtbank rekening houden met de schending van de redelijke termijn. Na aanvang op het moment van de aanhouding van de verdachte op 8 december 2020, is die termijn van twee jaren, inmiddels met ruim 18 maanden overschreden. Daarom zal de rechtbank op het uitgangspunt van 48 maanden 6 maanden in mindering brengen.
Kortom, de rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete van 25.000,= euro subsidiair 160 dagen vervangende hechtenis.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
De voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd, zodat de verdachte onmiddellijk weer gedetineerd raakt. De verdediging heeft verzocht om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Zij wenst dus dat de schorsingsvoorwaarden komen te vervallen zodat de verdachte in (volledige) vrijheid een eventueel hoger beroep dan wel tenuitvoerlegging van de straf kan afwachten.
De rechtbank zal zowel de vordering als het verzoek afwijzen. Zo zal zij de verdachte de kans te geven een eventueel hoger beroep in vrijheid af te wachten. Wel blijven de voorwaarden verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis gelden totdat dit vonnis onherroepelijk is. De rechtbank ziet immers nog steeds herhalingsgevaar en zal de verdachte zo een stok achter de deur geven om tussentijds niet opnieuw de fout in te gaan.

7.Het beslag

De rechtbank zal de onder de verdachte in beslag genomen telefoon verbeurd verklaren nu met behulp van dat voorwerp de strafbare feiten zijn begaan of voorbereid, terwijl dit aan de verdachte toebehoort.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen:
  • 23, 24c, 33a, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt,
Voorlopige hechtenis
  • wijst af de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
  • wijst af het verzoek van de verdediging tot opheffing van het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
-
verklaart verbeurdhet volgende in beslag genomen voorwerp:
- een gsm, merk Apple (PL2300-2020178357-G1376027).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. E.B.A. Ferwerda en mr. S.A.M.C. van de Winkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na nadere omschrijving van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij, in of omstreeks de periode van maart 2020 tot en met 8 december 2020 te Venlo, althans op een of meer (andere) plaatsen in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk heeft bereid, en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
  • (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of
  • (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende metamfetamine,
zijnde (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
Feit 2:
hij, in of omstreeks de periode maart 2020 tot en met 8 december 2020 te Venlo, althans op een of meer (andere) plaatsen in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid hasjiesj (onder meer 25,8 kilogram en 6,9 kilogram), in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram, hennep en/of van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
BIJLAGE II: De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn gelet op de omvang daarvan en het gebruik van afbeeldingen niet gepubliceerd.

Voetnoten

1.Het “proces-verbaal verantwoording aanmelding en toewijzing tot verstrekking informatie aan onderzoek Youth.”