ECLI:NL:RBLIM:2024:3288

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
C/03/330536 KG ZA 24-150
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. dr. J.J. Verhoeven
  • mr. drs. E.C.M. Hurkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over concurrentie- en relatiebeding met boetebepaling en matiging van boetes

In deze zaak, die op 11 juni 2024 door de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een kort geding waarin eisers, [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], vorderingen hebben ingesteld tegen gedaagden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met betrekking tot een concurrentie- en relatiebeding dat is opgenomen in een aandelenkoopovereenkomst. De eisers vorderen onder andere een gebod om zich te onthouden van handelingen die in strijd zijn met het concurrentie- en relatiebeding, alsook een voorschot op verbeurde boetes. De rechtbank oordeelt dat het gevorderde gebod toewijsbaar is, evenals het voorschot op de boetes, maar met de kanttekening dat er ruimte is voor matiging van de boetes in de bodemprocedure. De rechtbank stelt vast dat er voldoende aannemelijkheid is dat de gedaagden het concurrentiebeding hebben geschonden door werkzaamheden te verrichten voor klanten van de eisers, en dat er ook sprake is van overtredingen van het relatiebeding. De rechtbank legt dwangsommen op voor de overtredingen en machtigt de eisers om de verschuldigde maandtermijnen te verrekenen met de boetebedragen. De gedaagden worden ook veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/330536 / KG ZA 24-150
Vonnis in kort geding van 11 juni 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] .,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: ' [eiseres sub 1] ’ respectievelijk ‘ [eiseres sub 2] ’,
advocaat: mr. I. Swennen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen (in mannelijk enkelvoud) te noemen: ‘ [gedaagde sub 1] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde sub 2] ’,
advocaat: mr. J. Gorissen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 24,
- de e-mail van mr. Gorissen van 21 mei 2024 met twee producties waarin hij zich voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stelt en aanbiedt om de heer [naam 1] van Punt HR en de heer [naam 2] van B4L als informanten/getuigen ter zitting te doen horen,
- de e-mail van 22 mei 2024 waarin ten behoeve van de mondelinge behandeling de nadere productie 25 door mr. Swennen wordt ingebracht,
- de mondelinge behandeling van 23 mei 2024,
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met productie 1 en 2,
- de zaak is aangehouden tot 28 mei 2024 om partijen in de gelegenheid te stellen om te onderzoeken of het geschil in onderling overleg kon worden geregeld,
- de e-mail van mr. Swennen van 28 mei 2024 waarin zij de voorzieningenrechter verzoekt om vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres sub 2] . [eiseres sub 2] is een accountants- en advieskantoor. [naam bv 1] en [naam bv 2] . zijn op hun beurt bestuurders van [eiseres sub 1] .
2.2.
De heren [naam bestuurder 1] en [naam bestuurder 2] zijn via hun B.V.’s, respectievelijk [naam bv 1] en [naam bv 2] (en [eiseres sub 1] ), middellijk bestuurders van [eiseres sub 2] .
2.3.
[gedaagde sub 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde sub 1] .
2.4.
[gedaagde sub 1] was tot 14 januari 2022 enig bestuurder van [eiseres sub 2] .
2.5.
[eiseres sub 1] heeft op 12 januari 2022 (100% van) de aandelen in [eiseres sub 2] voor en bedrag van € 220.000,- gekocht (hierna: de aandelenkoopovereenkomst) met als datum van overdracht 14 januari 2022. In de aandelenkoopovereenkomst van 12 januari 2022 is in artikel 8 een concurrentie- en relatiebeding alsmede in artikel 13 een boetebeding opgenomen (productie 3 dagvaarding).
ARTIKEL 8: CONCURRENTIE-/RELATIEBEDING
Concurrentie- en relatiebeding
1.
Het is Verkoper én de heer [gedaagde sub 2] , alsmede de aan hun Gelieerde
Partijen, gedurende een periode van drie (3) jaar vanaf de Overdrachtsdatum dan
wel de einddatum van de tussen de Vennootschap en de Verkoper te sluiten
overeenkomst van opdracht (BIJLAGE 5) niet toegestaan voor eigen rekening en
risico of voor rekening en risico van derden (waaronder financieel direct of indirect betrokken te zijn bij) dezelfde of soortgelijke activiteiten te ontplooien als die thans
door de Koper, aan de Koper gelieerde entiteiten en/of de Vennootschap worden
uitgeoefend, waardoor in concurrentie getreden wordt met de Koper, aan de Koper
gelieerde entiteiten en/of de Vennootschap, zodat er schade wordt berokkend of
kan worden berokkend aan de Koper, aan de Koper gelieerde entiteiten en/of de
Vennootschap. Het voorgaande met dien verstande dat het de Verkoper én de
heer [gedaagde sub 2] niet is toegestaan om de voornoemde activiteiten te
verrichten binnen Nederland.
2.
Het is de Verkoper én de heer [gedaagde sub 2] , alsmede de aan hun Gelieerde
Partijen, gedurende een periode van drie (3) jaar vanaf de Overdrachtsdatum dan
wel de einddatum van de tussen de Vennootschap en de Verkoper te sluiten
overeenkomst van opdracht (BIJLAGE 5), niet toegestaan:
a. Leveranciers, klanten of andere zakelijke relaties van de Koper en/of de Vennootschap te benaderen teneinde deze te bewegen om hun relatie met
de Koper en/of de Vennootschap te verbreken en/of te beperken;
b. werknemers van de Koper en/of de Vennootschap te benaderen teneinde
deze te bewegen hun arbeidsrelatie met de Koper en/of de Vennootschap te
verbreken en/of te beperken.
3.
Het is de Verkoper én de heer [gedaagde sub 2] alsmede de aan hun Gelieerde
Partijen, gedurende een periode van drie (3) jaar te rekenen vanaf de
Overdrachtsdatum dan wel de einddatum van de overeenkomst van opdracht
tussen de Verkoper en de Vennootschap (BIJLAGE 5) verboden zonder
uitdrukkelijke voorafgaande schriftelijke toestemming van de Koper hetzij direct,
hetzij indirect, noch in welke vorm dan ook werkzaamheden te verrichten voor
klanten / relaties van de Vennootschap. Behoudens de uitvoering van de
werkzaamheden uit hoofde van de overeenkomst van opdracht (BIJLAGE 5).
ARTIKEL 13: BOETEBEPALING
Voor iedere niet nakoming van een verplichting dan wel overtreding van een verbod
voortvloeiende uit deze Overeenkomst zal de partij die niet nakomt dan wel een verbod
heeft overtreden aan de andere partij een niet voor korting of verrekening vatbare boete
verbeuren van € 12.500,-- per overtreding dan wel niet-nakoming plus een boete van
€ 1.250,-- voor elke dag dat de niet-nakoming dan wel overtreding voortduurt, zonder
dat hiervoor enige ingebrekestelling of gerechtelijke tussenkomst vereist is,
onverminderd het recht van de andere partij op schadevergoeding.
2.6.
Tussen [eiseres sub 2] als opdrachtgever en [gedaagde sub 1] als opdrachtnemer is op 14 januari 2022 een overeenkomst van opdracht gesloten (productie 4 dagvaarding). [gedaagde sub 1] zou op basis van die overeenkomst nog jaren fiscale werkzaamheden blijven verrichten voor op de aan de overeenkomst gehechte lijst vermelde klanten van [eiseres sub 2] . De overeenkomst van opdracht is door [eiseres sub 2] bij brief van 10 oktober 2022 ontbonden. [gedaagde sub 1] heeft vervolgens een kort geding tegen [eiseres sub 2] aangespannen en nakoming van de overeenkomst van opdracht gevorderd (de zaak met nummer C/03/310616 / KG ZA 22-402).
2.7.
[eiseres sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben tijdens de mondelinge behandeling van voormelde kort geding procedure bij deze rechtbank op 14 november 2022 een regeling getroffen, waarin onder meer voor zover hier van belang het navolgende is opgenomen (proces-verbaal in de zaak 310616, productie 5 dagvaarding).
1. [gedaagde sub 1] alsook de heer [gedaagde sub 2] berust, hoewel hiermee oneens, in het kader van deze schikking toch in de ontbinding van de op 14 januari 2022 gesloten overeenkomst van opdracht op 10 oktober 2022.
(..)
4. (..) Behoudens het hierna vermelde en met inachtneming van het feit dat de overeenkomst van opdracht is ontbonden, blijft de aandelenkoopovereenkomst (inclusief het concurrentie- en relatiebeding en het daaraan gekoppelde boetebeding) onverkort in stand:
- de aandelenkoopprijs is voldaan;
- het relatiebeding als vermeld in artikel 8 lid 3 blijft in beginsel in stand, doch met de volgende beperking:
Het is [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] toegestaan om zelf, voor eigen rekening, fiscale (niet-accountancy) werkzaamheden te verrichten voor de op de als bijlage bij deze overeenkomst gevoegde lijst (18 pagina’s) aangevinkte klanten (met vóór de naam een “v”), indien en voor zover de klant(en) [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] daarvoor hebben benaderd.
5. Ter beëindiging van het geschil met [gedaagde sub 1] over de ontbinding van de overeenkomst van opdracht betaalt [eiseres sub 2] aan [gedaagde sub 1] een schikkingsbedrag van EUR 139.375,-- in 24 maandelijkse termijnen (EUR 5.807,29), op het bij [eiseres sub 2] bekende rekeningnummer van [gedaagde sub 1] , waarbij de eerste betaling plaatsvindt in de maand januari 2023 en de volgende betalingen telkens uiterlijk op de laatste dag van de daarop volgende maand.
(..)
8. [eiseres sub 2] (alsook aan [eiseres sub 2] gelieerde rechtspersonen en bestuurders) zullen zich niet negatief over [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] uitlaten. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen zich niet negatief uitlaten over [eiseres sub 2] (alsook aan [eiseres sub 2] gelieerde rechtspersonen, bestuurders en medewerkers). Bij overtreding van voormeld verbod verbeurt de overtredende partij ten gunste van de andere partij een onmiddellijk opeisbare boete van EUR 5.000,-- per overtreding en EUR 500,-- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd de mogelijkheid van de andere partij om nakoming en/of schadevergoeding te vorderen.
2.8.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vanaf 26 september 2023 meermaals schriftelijk gewezen op volgens hen door [gedaagde sub 2] begane overtredingen van het concurrentiebeding en relatiebeding.
2.9.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben [gedaagde sub 2] in maart 2024 bericht dat zij de verschuldigde maandtermijn ad € 5.807,29, die voortvloeit uit de ter zake van de ontbinding van de overeenkomst van opdracht getroffen regeling, niet zullen betalen, maar zullen verrekenen met (één van) de volgens hen wegens het overtreden van het concurrentiebeding /relatiebeding verbeurde boetes (productie 22 dagvaarding).
2.10.
Op 12 april 2024 is door de deurwaarder, op verzoek van [gedaagde sub 1] , het proces-verbaal van 15 november 2022 betekend met het bevel om de toekomstige maandtermijnen tijdig te betalen (productie 24 dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad,:
I. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, althans ieder voor een gelijk deel jegens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] gezamenlijk te veroordelen tot betaling van € 92.500,- ineens als voorschot op de verbeurde boetes, binnen een termijn van veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente vanaf de vervaldag van de betreffende contractuele boete tot aan de dag van betaling;
II. [gedaagde sub 2] te veroordelen om zich jegens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] met onmiddellijke ingang te onthouden van enig doen of nalaten strijdig met het in de aandelenkoopovereenkomst en het proces-verbaal overeengekomen concurrentie- en relatiebeding én met het in het proces-verbaal overeengekomen verbod op het doen van negatieve uitlatingen, op straffe van:
- de contractuele boete uit artikel 13 van de aandelenkoopovereenkomst en een dwangsom van € 2.500,- per dag dat de overtreding voortduurt voor het concurrentiebeding;
- de contractuele boete uit artikel 13 van de aandelenkoopovereenkomst en een dwangsom van € 25.000,- per overtreding van het relatiebeding;
- de contractuele boete uit paragraaf 8 van het proces-verbaal én een dwangsom van € 25.000,- per overtreding van het verbod op negatieve uitlatingen;
III. [gedaagde sub 1] te veroordelen om zich jegens [eiseres sub 1] en Accountancy met onmiddellijke ingang te onthouden van enig doen of nalaten strijdig met het in de aandelenkoopovereenkomst en het proces-verbaal overeengekomen concurrentie- en relatiebeding én met het in het proces-verbaal overeengekomen verbod op het doen
vannegatieve uitlatingen, op straffe van:
- de contractuele boete uit artikel 13 van de aandelenkoopovereenkomst en een dwangsom van € 2.500,- per dag dat de overtreding voortduurt voor het concurrentiebeding;
- de contractuele boete uit artikel 13 van de aandelenkoopovereenkomst en een dwangsom van € 25.000,- per overtreding van het relatiebeding;
- de contractuele boete uit paragraaf 8 van het proces-verbaal én een dwangsom van € 25.000,- per overtreding van het verbod op negatieve uitlatingen;
IV. [eiseres sub 2] / [eiseres sub 1] te machtigen om de in het proces-verbaal d.d. 15 november 2022 vermelde door haar nog verschuldigde maandtermijnen uit hoofde van de ontbonden overeenkomst van opdracht te mogen verrekenen met de boetebedragen die [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zijn verschuldigd uit hoofde van de onder 1 van dit petitum gevraagde veroordeling;
V. [gedaagde sub 1] te bevelen de bij exploot van 12 april 2024 aangekondigde/gestarte executie te schorsen voor zover [eiseres sub 2] overgaat tot verrekening uit hoofde van de onder IV van dit petitum gevraagde machtiging, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag;
VI. Althans zodanige voorzieningen te treffen als de Voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
VII. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dagvaarding althans vanaf de dag van het in deze te wijzen vonnis;
VIII. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang volgt, daar waar het betreft het onder II en III van het petitum gevorderde, uit de aard van de vordering. Daar waar het het onder I gevorderde betreft, verwijst de voorzieningenrechter naar r.o. 4.27.
Het onder II en III gevorderde
4.2.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of het onder II en III gevorderde gebod om zich te onthouden van handelingen die strijd opleveren met het concurrentiebeding (artikel 8 lid 1 van de aandelenkoopovereenkomst) en/of het relatiebeding (artikel 8 lid 3 van de aandelenkoopovereenkomst) binnen het kader van dit kort geding toewijsbaar is. Om tot een toewijzing van een dergelijk gebod te kunnen komen, dient voorshands voldoende aannemelijk te zijn dat het concurrentiebeding en/of relatiebeding dreigt te worden geschonden. Die dreiging kan onder meer aanwezig worden geacht indien bedoelde bedingen in de afgelopen periode reeds zijn geschonden door [gedaagde sub 2] . Ter onderbouwing van hun vorderingen voeren [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] aan dat het relatiebeding ex artikel 8 lid 3 reeds (meermaals) is geschonden door het adviseren door [gedaagde sub 2] van de klanten B4L en [naam 5] . Het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen verbod tot het zich onthouden van negatieve uitlatingen is geschonden door het doen van negatieve mededelingen jegens Punt HR. Tot slot is het concurrentiebeding ex artikel 8 lid 1 geschonden door het uitvoeren door [gedaagde sub 2] van werkzaamheden voor [naam accountantskantoor] en doordat de heer [gedaagde sub 2] zich op LinkedIn openlijk presenteert als fiscaal specialist/zelfstandig ondernemer. De voorzieningenrechter zal de gestelde overtredingen hierna ieder afzonderlijk beoordelen.
Overtredingen ten aanzien van klant B4L?
4.3.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] stellen dat [gedaagde sub 2] waar het B4L betreft vier overtredingen heeft begaan. Voor elk van deze overtredingen hebben zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] ingevolgde artikel 13 aandelenkoopovereenkomst een bedrag van € 12.500,- verbeurd.
4.4.
Volgens [gedaagde sub 2] is het uitvoeren van fiscale werkzaamheden voor B4L toegestaan, omdat er in de bijlage bij de vaststellingsovereenkomst een kruisje is geplaatst vóór de naam van de relatie in combinatie met een vinkje áchter de naam. Daaruit volgt, aldus [gedaagde sub 2] , dat is overeengekomen dat hij ten aanzien van deze klant werkzaamheden mocht blijven verrichten. De werkzaamheden die zijn verricht waren beperkt van aard en strekten ter beantwoording van vragen die door [eiseres sub 2] in het kader van het opmaken van de jaarstukken aan B4L waren gesteld. B4L is nog steeds klant van [eiseres sub 2] . Gezien deze omstandigheden, zo begrijpt de voorzieningenrechter dit verweer, is van een overtreding van het relatiebeding geen sprake.
4.5.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] betwisten de uitleg die [gedaagde sub 2] geeft aan artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst. Volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] is in verband met de totstandkoming van de regeling tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling eerst door [gedaagde sub 2] een vinkje geplaatst achter de naam van de relaties aan we hij (fiscaal) advies wilde blijven verlenen. Vervolgens heeft [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een vinkje vóór de naam van de betreffende relaties gezet voor wie gold dat [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] ermee akkoord waren dat [gedaagde sub 2] die relatie bleef adviseren. Waar [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] niet akkoord waren met de door [gedaagde sub 2] aangevinkte relaties, heeft [eiseres sub 2] vóór de naam een kruisje geplaatst. Tijdens het dicteren van de vaststellingsovereenkomst door de behandelend rechter heeft de advocaat van [eiseres sub 2] expliciet aan de rechter verzocht de term ‘aangevinkte klanten’ te verduidelijken door de toevoeging in de tekst ‘(met vóór de naam een “v”)’, aldus [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] . De werkzaamheden die [gedaagde sub 2] heeft verricht voor B4L leveren een overtreding van het relatiebeding op, ongeacht de omvang ervan.
4.6.
Omtrent dit onderdeel van het geschil oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.7.
Van de zijde van [gedaagde sub 2] is niet betwist dat [gedaagde sub 2] voorafgaand aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst de relaties die hij wilde kunnen blijven adviseren in de bijlage heeft voorzien van een vinkje achter de naam en dat [eiseres sub 2] vervolgens díe namen waarvoor gold dat zij met advisering door [gedaagde sub 2] akkoord waren, heeft aangevinkt. Vast staat dat vóór de naam van de klant B4L door [eiseres sub 2] geen ‘v’ maar een ‘x’ is geplaatst. [gedaagde sub 2] heeft ter zitting niet betwist dat de toevoeging ‘(met vóór de naam een “v”)’ in de vaststellingsovereenkomst op expliciet verzoek van de advocaat van [eiseres sub 2] door de behandelend rechter in de tekst is opgenomen om op dit punt misverstanden te voorkomen. [gedaagde sub 2] heeft in dit verband slechts gesteld dat het kruisje voor de naam van B4L betekent dat deze naam ook door [eiseres sub 2] is aangevinkt.
4.8.
Gezien de tekst van de overeenkomst en de onbetwiste stelling dat de toevoeging in de tekst ‘(met vóór de naam een “v”) ter zitting expliciet met de behandelend rechter is besproken, acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde sub 2] slechts die klanten mocht blijven adviseren die voor hun naam met een ‘v’ waren aangevinkt en dus niet de klanten waar voor de naam een ‘x’ was geplaatst. Dat betekent dat ten aanzien van B4L door partijen geen uitzondering is gemaakt met betrekking tot het relatiebeding en dat [gedaagde sub 2] in strijd met dit beding heeft gehandeld indien B4L wel door hem is geadviseerd.
4.9.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben ter onderbouwing van hun stelling dat [gedaagde sub 2] werkzaamheden heeft verricht voor B4L twee facturen in het geding gebracht (productie 6 dagvaarding). Het betreft facturen van [gedaagde sub 1] van 17 augustus 2023 (werkzaamheden augustus 2023) en 3 september 2023 (werkzaamheden september 2023) betreffende voor B4L verrichte werkzaamheden. Beide facturen zien op een bedrag van € 121,- (incl. btw). Het betrof volgens [gedaagde sub 2] echter maar kleine en korte adviezen, zodat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] niet als gevolg daarvan zijn benadeeld. B4L is nog steeds klant van [eiseres sub 2] . Van een overtreding van het relatiebeding dan wel concurrentiebeding is daarom aldus [gedaagde sub 2] geen sprake.
4.10.
Op grond van het partijdebat is voorshands aannemelijk geworden dat [gedaagde sub 2] werkzaamheden heeft verricht voor B4L. Dat deze werkzaamheden gering van aard waren en dat zij zich eventueel beperkten tot het beantwoorden van vragen die door [eiseres sub 2] waren gesteld, doet er niet aan af dat hiermee in strijd is gehandeld met het relatiebeding. De ratio van de gemaakte afspraken is immers dat er in het geheel geen werkzaamheden voor relaties van [eiseres sub 2] plaatsvonden en de daaraan verbonden boete dient als prikkel ter voorkoming daarvan. De omstandigheid dat B4L nog steeds klant is van [eiseres sub 2] doet in dit verband niet ter zake. De werkzaamheden leveren dus een overtreding op van het relatiebeding in artikel 8 lid 3 van de aandelenkoopovereenkomst, zodat de boete twee keer is verbeurd. Nu de werkzaamheden zijn gefactureerd door [gedaagde sub 1] , gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat [gedaagde sub 2] de werkzaamheden kennelijk heeft verricht vanuit [gedaagde sub 1] , zodat laatstgenoemde de overtreding heeft begaan.
4.11.
Volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] heeft [gedaagde sub 2] in maart 2024 het concurrentiebeding / relatiebeding opnieuw overtreden. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] baseren dit op een restaurantrekening die zij in de administratie van [naam 3] (waar B4L bestuurder van is) hebben aangetroffen. Op die restaurantrekening van 14 januari 2024 staat vermeld ‘lunch met adviseur [gedaagde sub 2] inz oprichting BV België’ (productie 16 dagvaarding). Dat [gedaagde sub 2] op die datum in dat restaurant zou hebben geluncht met (de middellijk bestuurder van [naam 3] ) de heer [naam 2] wordt door [gedaagde sub 2] gemotiveerd betwist. De heer [naam 2] schrijft in een e-mail van 13 mei 2024 dat hij op 14 januari 2024 niet heeft geluncht met [gedaagde sub 2] (productie 1 [gedaagde sub 2] ). Of [gedaagde sub 2] en [naam 2] al dan niet samen hebben geluncht op 14 januari 2022 kan in het midden blijven omdat ook in het geval er wel geluncht zou zijn, daarmee nog niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van advisering. De enkele vermelding op de bon is daartoe onvoldoende. In de administratie van [naam 3] is kennelijk ook geen factuur gevonden die ziet op werkzaamheden voor deze onderneming. Nu binnen dit kort geding geen ruimte is voor uitgebreide bewijslevering, hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] , in het licht van deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde sub 2] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in maart (opnieuw) sprake was van een overtreding door [gedaagde sub 2] waar het B4L betreft.
Overtreding van het verbod zich te onthouden van negatieve uitlatingen (Punt HR)?
4.12.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] stellen dat [gedaagde sub 2] het verbod tot het doen van negatieve uitlatingen heeft overtreden. Dit verbod is opgenomen in de vaststellingsovereenkomst (zie r.o. 2.7.). [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] stellen in dat verband concreet dat [gedaagde sub 2] zich negatief heeft uitgelaten richting zijn stiefdochter (mevrouw [naam 4] ) en diens echtgenoot (de heer [naam 1] ). Deze laatste is bestuurder van Punt HR en was klant van [eiseres sub 2] . Punt HR heeft de samenwerking met [eiseres sub 2] op 8 december 2023 beëindigd, nadat [gedaagde sub 2] op 26 september 2023 was aangesproken op overtreding van het relatiebeding. [naam 1] was altijd tevreden over de samenwerking (zie productie 11 dagvaarding). [gedaagde sub 2] betwist kwaad te hebben gesproken over [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] . [gedaagde sub 2] heeft in familieverband enkel melding gemaakt van de aanspraken die [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] dachten te hebben wegens de voor hen gestelde overtredingen van de vaststellingsovereenkomst, zo stelt hij. [gedaagde sub 2] heeft zich daarbij over de inhoud en achtergrond van het geschil niet uitgelaten. [gedaagde sub 2] verwijst in dat verband naar een e-mail van 20 mei 2024 van de heer [naam 1] (productie 2 [gedaagde sub 2] ).
4.13.
De onder randnummer 33 van de dagvaarding door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] gegeven feitelijke onderbouwing ondersteunt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet de stelling dat [gedaagde sub 2] zich, inhoudelijk, negatief heeft uitgelaten over [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] . Het betreft in feite enkel een opsomming van bepaalde contactmomenten in de periode van september 2023 tot en met december 2023. Ook in de brief van 13 december 2023, waarin de heer [naam 1] de heer [naam bestuurder 2] bedankt voor de fijne samenwerking, valt niet te lezen dat [gedaagde sub 2] zich negatief heeft uitgelaten over [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] . Uit de e-mail van 20 mei 2024 van [naam 1] valt alleen op te maken dat hij, gelet op het bestaande conflict, zonder iets te (willen) weten over de inhoud daarvan, niet langer wenste samen te werken met [eiseres sub 2] en zich ook vrij voelde om daar zelf een keuze in te maken. In de correspondentie valt aldus alleen maar te lezen dat de samenwerkingsrelatie is beëindigd vanwege het (bestaan van) ‘het geschil’ tussen [eiseres sub 1] / [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 2] . Het enkele feit dàt iemand, nadat hij op de hoogte is geraakt van een conflict, gezien de familierelatie afziet van het voortzetten van de samenwerking met diegene waarmee het familielid een conflict heeft, levert nog geen schending door dat betreffende familielid ( [gedaagde sub 2] ), dan wel diens B.V., op van het verbod tot het doen van negatieve uitlatingen. Gelet op het voorgaande is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat het verbod op het doen van negatieve uitlatingen op dit punt is overtreden.
Overtreding(en) ten aanzien van [naam accountantskantoor] ?
4.14.
[gedaagde sub 2] overtreedt aldus [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] ook het concurrentiebeding ex artikel 8 lid 1 van de aandelenkoopovereenkomst door sinds 1 februari 2024 te werken voor [naam accountantskantoor] een accountantskantoor uit Den Bosch.
4.15.
[gedaagde sub 2] erkent werkzaam te zijn bij dan wel voor [naam accountantskantoor] . [gedaagde sub 2] werkt daar maximaal twee dagen per week, zo stelt hij. Volgens [gedaagde sub 2] is er echter geen sprake van schending van het concurrentiebeding. Daartoe voert hij als eerste aan dat in verband met het verbod tot het verrichten van soortgelijke activiteiten als voorwaarde wordt gesteld dat door die activiteiten met [eiseres sub 2] wordt geconcurreerd (
‘waardoor in concurrentie’)en dat er schade aan [eiseres sub 2] wordt toegebracht (
‘zodat er schade wordt berokkend’). Van het vervullen van die voorwaarden is geen sprake, aldus [gedaagde sub 2] . [naam accountantskantoor] richt zich uitsluitend op vermogende klanten (hetgeen [eiseres sub 2] niet doet) die bovendien gevestigd dan wel woonachtig zijn in Brabant (terwijl het werkgebied van [eiseres sub 2] is beperkt tot Limburg). Ten tweede is, aldus [gedaagde sub 2] , in de laatste zin van het verbod de geografische werking ervan beperkt, omdat deze het toestaat dat [gedaagde sub 2] vanuit het buitenland wel soortgelijke werkzaamheden verricht. Bij het sluiten van de overeenkomst was het aan [eiseres sub 1] bekend dat [gedaagde sub 2] van plan was om een groot deel van zijn tijd door te brengen in zijn woning in Spanje en om van daaruit nog werkzaamheden te verrichten.
4.16
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] betwisten dat het verrichten van concurrerende activiteiten en het lijden van schade zijn bedoeld als voorwaarde voor de werking van het verbod. Het zijn slechts omstandigheden die zich per definitie voordoen als het verbod wordt overtreden en die als zodanig in de tekst zijn geformuleerd. Volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] is bovendien wel degelijk identificeerbare (omzet)schade geleden, bijvoorbeeld door het vertrek van Punt HR. [naam accountantskantoor] richt zich, aldus [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] , net zoals [eiseres sub 2] op ondernemers en families. De werkzaamheden van [eiseres sub 2] zijn bovendien niet beperkt tot Limburg. Dat [gedaagde sub 2] zijn werkzaamheden verricht vanuit Spanje maakt niet uit. Het gaat erom dat hij klanten in Nederland bedient en het verbod beoogt dat te verbieden.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat partijen van mening verschillen omtrent de inhoud van het concurrentiebeding in artikel 8 lid 1 van de aandelenkoopovereenkomst. Voor de beantwoording van de vraag of [gedaagde sub 2] het verbod heeft overtreden, zal dit moeten worden uitgelegd. In dat verband is voor het bepalen van de bedoeling van partijen dan wel van hetgeen zij over en weer hebben mogen verwachten bijvoorbeeld van belang hoe de onderhandelingen (op de hierboven weergegeven punten waar partijen over twisten) zijn verlopen en welke mededelingen er over en weer zijn gedaan. Zonder nadere bewijsvoering, waarvoor in het kader van dit kort geding geen plaats is, is daarmee voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat het beding moet worden uitgelegd in de door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] gestelde zin en dat [gedaagde sub 2] door de werkzaamheden voor [naam accountantskantoor] dit verbod heeft overtreden.
Overtreding ten aanzien van LinkedIn?
4.18.
Ook het feit dat [gedaagde sub 2] zich sinds januari 2023 op LinkedIn presenteert als ‘fiscaal specialist/zelfstandig ondernemer’ constitueert volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een overtreding van het concurrentiebeding (nagekomen productie 25). Het feit dat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben geconstateerd dat verschillende klanten uit de (voormalige) portefeuille van [gedaagde sub 2] het afgelopen jaar niet meer van de diensten van [eiseres sub 2] gebruik hebben gemaakt, duidt er volgens hen ook op dat [gedaagde sub 2] (daadwerkelijk) fiscale werkzaamheden in strijd met het relatiebeding uitvoert. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] brengen in dat verband een lijst met zeven klantennamen in het geding (productie 15 dagvaarding) die zij als klant verloren hebben en die volgens hen klant van [gedaagde sub 2] zijn geworden. Eén van de namen op deze lijst is (de heer) [naam 5] , waarover hierna meer. Ook de bij klant B4L door [gedaagde sub 1] gehanteerde nummering van de facturen duidt er volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] op dat [gedaagde sub 1] meer werkzaamheden heeft gefactureerd en dus ook meer overtredingen heeft begaan dan de reeds geschetste overtredingen.
4.19.
Volgens [gedaagde sub 2] betreft het een oude LinkedIn pagina die niet langer in gebruik is. Hij betwist dat hij met deze pagina klanten werft en dat hij klanten van [eiseres sub 2] thans als eigen klant bedient.
4.20.
Het enkele feit dat [gedaagde sub 2] een profiel op LinkedIn heeft, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om aan te nemen dat hij daarmee het concurrentiebeding dan wel relatiebeding heeft geschonden en dus in overtreding is. Uit het feit dat bepaalde klanten geen gebruik meer hebben gemaakt van de diensten van [eiseres sub 2] kan zonder nadere concrete onderbouwing, die ontbreekt, niet worden geconcludeerd dat deze klanten klant van [gedaagde sub 2] zijn geworden en dat sprake is van een overtreding van het relatiebeding.
Overtreding ten aanzien van [naam 5] ?
4.21.
[gedaagde sub 2] heeft volgens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] verder in strijd met het concurrentiebeding werkzaamheden verricht voor [naam 5] . [naam 5] , klant van [eiseres sub 2] , is door [eiseres sub 2] aangeschreven met de vraag of [gedaagde sub 2] voor hem werkzaamheden heeft verricht en heeft hierop bevestigend geantwoord (productie 18 dagvaarding).
4.22.
[gedaagde sub 2] heeft ter zitting erkend dat hij fiscale werkzaamheden voor [naam 5] heeft verricht en dat hij hiermee in strijd met de aandelenkoopovereenkomst heeft gehandeld. Het betreft een voormalige klant van ongeveer 84 jaar die [gedaagde sub 2] vroeg om hem te helpen met de aangifte voor de inkomstenbelasting. [naam 5] heeft geen onderneming meer en [gedaagde sub 2] heeft dan ook geen werkzaamheden verricht voor het opmaken van een jaarrekening. [gedaagde sub 2] voelde zich moreel verplicht om hem te helpen, zo stelt hij. Het betrof slechts een kleine klus die hij kosteloos heeft verricht. Dat [gedaagde sub 2] voor deze werkzaamheden geen voorafgaande toestemming heeft gevraagd wordt door hem niet ontkend.
4.23.
Hieromtrent geldt het volgende. [gedaagde sub 2] heeft erkend dat hij in strijd met de aandelenkoopovereenkomst heeft gehandeld. Het betreft hier een overtreding van het relatiebeding (artikel 8 lid 3) Dat het beperkte werkzaamheden betrof, maakt dit niet anders. Gelet op het verhandelde ter zitting alsmede productie 18 van de dagvaarding, betreft het naar het oordeel een overtreding door [gedaagde sub 2] en dus niet van [gedaagde sub 1] .
Conclusie ter zake van de gestelde overtredingen
4.24.
De conclusie van het voorgaande is dat het voorshands aannemelijk is geworden dat in strijd met het relatiebeding werkzaamheden zijn uitgevoerd. Daar waar het B4L betreft door [gedaagde sub 1] en daar waar het [naam 5] betreft door [gedaagde sub 2] . Ter zitting hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] onbetwist gesteld dat de reden voor het opnemen van artikel 8 in de aandelenkoopovereenkomst en het maken van de nadere afspraken in de vaststellingsovereenkomst erin was gelegen dat [eiseres sub 1] respectievelijk [eiseres sub 2] zich hadden verbonden tot het betalen van een grote som geld jegens [gedaagde sub 2] en dat zij in ruil daarvoor zekerheid willen hebben en erop willen kunnen vertrouwen dat zij op geen enkele manier concurrentie van [gedaagde sub 2] ondervinden. Die zekerheid en het vertrouwen hebben zij door de overtredingen van [gedaagde sub 2] niet langer, zo stellen zij, terwijl zij wel gehouden zijn om de door hen overeengekomen financiële verplichtingen te voldoen. De voorzieningenrechter is om die reden van oordeel dat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] belang hebben bij toewijzing van zowel het onder II jegens [gedaagde sub 2] als het onder III jegens [gedaagde sub 1] gevorderde gebod om zich te onthouden van handelingen in strijd met het concurrentie- en relatiebeding uit de aandelenkoopovereenkomst op straffe van verbeurte van een dwangsom als weergegeven in het dictum. Het gevorderde verbod zal worden afgewezen waar het betreft het doen van negatieve uitlatingen, omdat niet is gebleken dat [gedaagde sub 2] dit verbod heeft overtreden dan wel dreigt te overtreden.
4.25.
De gevorderde toewijzing van de contractuele boetes die voortvloeien uit artikel 13 van aandelenkoopovereenkomst in verband met eventuele overtredingen die [gedaagde sub 2] in de toekomst zal begaan, zal worden afgewezen. Als prikkel tot nakoming van het in dit vonnis opgelegde verbod om het concurrentie- en relatiebeding te overtreden, zal een dwangsom worden opgelegd. De vraag of wegens eventuele overtredingen ook de contractuele boete zal worden verbeurd, zal (in geval van een geschil daarover) achteraf in een afzonderlijke procedure moeten worden vastgesteld.
Het onder I gevorderde (een voorschot op de verbeurde boetes ad € 92.500,-)
4.26.
Tot slot dient de vraag te worden beantwoord of de (aannemelijk geworden) overtredingen tot toewijzing van (een gedeelte van) de onder I gevorderde hoofdelijke veroordeling tot betaling van een voorschot op de verbeurde boetes ad € 92.500,- dienen te leiden.
4.27.
De voorzieningenrechter dient in dat verband allereerst de vraag te beantwoorden of [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een voldoende spoedeisend belang hebben bij de veroordeling van [gedaagde sub 2] tot betaling van een voorschot op de verbeurde boetes. Hoewel, daar waar het de toewijzing van een vordering in kort geding tot betaling van geldbedrag betreft, terughoudendheid op zijn plaats is, ziet de voorzieningenrechter in dit geval aanleiding om een voorschot op de boetes toe te wijzen. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben daar onder meer belang bij omdat zij in de aandelenkoopovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst aanzienlijke financiële verplichtingen jegens [gedaagde sub 2] zijn aangegaan. Door [gedaagde sub 2] wordt onverkort nakoming wordt gevorderd van de vaststellingsovereenkomst en hij is daarvoor op 12 april 2024 een executie gestart. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben er dan belang bij dat ook [gedaagde sub 2] op zijn beurt per direct wordt gehouden aan zijn verplichtingen.
4.28.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] begroten de boete als weergegeven onder randnummer 71 van de dagvaarding. Binnen het kader van dit kort geding zijn drie overtredingen aannemelijk geworden. Ten aanzien van elke overtreding is ingevolge artikel 13 een bedrag van € 12.500,- verbeurd. Anders dan door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] is betoogd, volgt volgens de voorzieningenrechter uit de overeenkomst niet dat voor iedere overtreding geldt dat zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 1] afzonderlijk de boete verbeuren. Slechts degene die de overtreding heeft begaan, verbeurt de boete. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zijn evenmin hoofdelijk aansprakelijk voor de boete die de ander heeft verbeurd. In zoverre slaagt het hierop gerichte verweer van [gedaagde sub 2] . In concreto betekent dit dat [gedaagde sub 1] ter zake van de overtreding betreffende B4L twee keer de boete heeft verbeurd en [gedaagde sub 2] één keer ter zake van de overtreding betreffende [naam 5] .
4.29.
[gedaagde sub 2] doet een beroep op matiging. Hij verwijst in dat kader naar ter zake relevante jurisprudentie, waarin werd geoordeeld dat alle relevante omstandigheden van het geval in de beoordeling dienen te worden betrokken. Hieromtrent wordt als volgt geoordeeld.
4.30.
Het beroep op matiging dient te worden gehonoreerd indien voorshands voldoende aannemelijk is dat de rechter in de bodemprocedure aanleiding ziet om de contractuele boetes te matigen. De in art. 6:94 BW opgenomen maatstaf dat voor matiging slechts grond kan zijn indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, brengt mee dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. (HR 27 april 2007, NJ 2007/262, rov. 5.3). In verband daarmee is het volgende van belang.
4.31.
Voorop staat dat de boete uit artikel 13 van de aandelenkoopovereenkomst is bedoeld om te verzekeren dat [eiseres sub 2] geen klanten verliest aan [gedaagde sub 2] en om omzetverlies te voorkomen. Daar waar het de (door [gedaagde sub 2] ) ten behoeve van de heer [naam 5] uitgevoerde werkzaamheden betreft, staat onbetwist vast dat [naam 5] ongeveer 84 jaar oud is en geen ondernemer meer is. [gedaagde sub 2] heeft bovendien onbetwist gesteld dat [naam 5] kosteloos is geadviseerd en dat het een kleine klus betrof (eenvoudige IB-aangifte). De enige inkomsten die blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting door [gedaagde sub 1] als gevolg van de aannemelijk geworden overtredingen zijn verworven, zijn aldus de aan B4L gerichte twee facturen ad in totaal € 242,- inclusief btw (productie 6) en dus werkzaamheden van bescheiden omvang. B4L is nog steeds klant bij [eiseres sub 2] . Nu aldus voorshands aannemelijk is dat (i) de overtredingen door [gedaagde sub 2] werkzaamheden van beperkte omvang betroffen, dat dit (ii) niet heeft geleid tot het verlies van klanten en evenmin tot (iii) verlies aan omzet (van betekenis) acht de voorzieningenrechter het voorshands aannemelijk dat in een (eventuele) bodemprocedure zal worden geoordeeld dat onverkorte toepassing van het boetebeding zal leiden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat en dat door [gedaagde sub 2] met succes een beroep kan worden gedaan op matiging van de boetes. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande aanleiding om te boete toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500,- per overtreding.
Het onder IV en V gevorderde (de verrekening)
4.32.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen een machtiging tot verrekening van de door hen in het kader van de getroffen regeling verschuldigde maandtermijnen met de door [gedaagde sub 2] (volgens hem) verschuldigde boetebedragen. De verschuldigde boetes bedragen, gelet op het voorgaande, in totaal € 7.500,-.
4.33.
Door [gedaagde sub 2] is ter zitting geen verweer gevoerd tegen het beroep op verrekening. De voorzieningenrechter begrijpt daaruit dat niet wordt betwist dat partijen over en weer schuldeiser en schuldenaar in de zin van art. 6:127 lid 2 BW zijn, daar waar het enerzijds betreft de verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst (uitmondende in betaling van een schikkingsbedrag in maandelijkse termijnen door [eiseres sub 2] aan [gedaagde sub 1] ) en anderzijds de aandelenkoopovereenkomst met daarin het boetebeding (gesloten tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] betreffende de koop van de aandelen van [eiseres sub 2] ) en dat die vorderingen en schulden in hetzelfde vermogen dan wel (vanwege de pluraliteit van de schuldeisers) in dezelfde vermogens vallen. Daarom zal [eiseres sub 2] worden gemachtigd om tot verrekening over te gaan van het bedrag van € 7.500,-.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.34.
De door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] (inhoudelijk) onbetwist gelaten gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.700,-, die overeenstemmen met de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zullen worden toegewezen.
De proceskosten
4.35.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn (grotendeels) in het ongelijk gesteld. Zij moeten daarom de proceskosten inclusief nakosten betalen. De proceskosten van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] worden begroot op:
- kosten dagvaarding € 115,84;
- griffierecht € 2.889,00;
- salaris advocaat € 1.107,00;
- nasalaris €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing);
totaal € 4.289,84.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling van € 2.500,- als voorschot op een door hem verbeurde boete, binnen een termijn van veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldag van de contractuele boete tot aan de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van € 5.000,- als voorschot op een door haar verbeurde boete, binnen een termijn van veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldag van de contractuele boete tot aan de dag van betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om zich jegens [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] met onmiddellijke ingang te onthouden van enig doen of nalaten strijdig met het in de aandelenkoopovereenkomst en in het proces-verbaal overeengekomen concurrentie- en relatiebeding;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een dwangsom te betalen van € 1000,- per dag dat de overtreding van het concurrentiebeding, na betekening van dit vonnis, voortduurt met een maximum van € 25.000,- en een dwangsom van € 1.000,- per overtreding van het relatiebeding, na betekening van dit vonnis, met een maximum van € 25.000,-;
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een dwangsom te betalen van € 1.000,- per dag dat de overtreding van het concurrentiebeding, na betekening van dit vonnis, voortduurt met een maximum van € 25.000,- en een dwangsom van € 1.000,- per overtreding van het relatiebeding, na betekening van dit vonnis, met een maximum van € 25.000,-;
5.6.
machtigt [eiseres sub 2] om de in het proces-verbaal d.d. 15 november 2022 vermelde door haar nog verschuldigde maandtermijnen uit hoofde van de ontbonden overeenkomst van opdracht te verrekenen met het voorschot op boetebedragen die [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zijn verschuldigd uit hoofde van dit vonnis,
5.7.
gebiedt [gedaagde sub 1] de bij exploot van 12 april 2024 aangekondigde/gestarte executie te schorsen voor zover [eiseres sub 2] overgaat tot verrekening uit hoofde van de onder 5.6 verleende machtiging;
5.8.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , hoofdelijk, tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.700,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
5.9.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , hoofdelijk, in de proceskosten van € 4.289,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als niet tijdig aan deze veroordeling wordt voldaan en het vonnis daarna wordt betekend,
5.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. J.J. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken door mr. drs. E.C.M. Hurkens op 11 juni 2024.
cb