In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 5 juni 2024 een verzoek tot wraking van de rechter, mr. C.A.M. van Wesel, niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekster had op 16 mei 2024 een verzoek tot wraking ingediend, maar dit verzoek werd op 3 juni 2024 al niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend zonder dat er concrete omstandigheden waren aangevoerd die het tijdsverloop rechtvaardigden. Verzoekster diende vervolgens op 3 juni 2024 opnieuw een verzoek tot wraking in, ditmaal met de stelling dat de rechter de eerdere wrakingsprocedure onjuist had behandeld.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het instrument van wraking niet bedoeld is voor heroverweging van eerdere beslissingen. Volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een rechter gewraakt worden op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Echter, artikel 37, vierde lid, Rv stelt dat een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die na het eerdere verzoek aan de verzoekster bekend zijn geworden.
De wrakingskamer concludeert dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een heroverweging rechtvaardigen. Bovendien is vastgesteld dat de rechter sinds het eerste wrakingsverzoek geen handelingen heeft verricht die tot gegrondverklaring van het nieuwe verzoek zouden kunnen leiden. Daarom is het nieuwe verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is bepaald dat een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter niet in behandeling zal worden genomen, gezien het misbruik van recht door verzoekster.