In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen ITH Kozijn & Geveltechniek B.V. en een werknemer, hierna te noemen [verweerster, verzoekster in het tegenverzoek]. ITH verzocht de ontbinding op basis van disfunctioneren, verwijtbaar handelen, een verstoorde arbeidsverhouding en de combinatiegrond. De werknemer verzocht om afwijzing van het verzoek en om erkenning van haar arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, met een loondoorbetalingsverplichting voor ITH. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen feitelijke grondslag is voor de stelling van disfunctioneren en dat de werknemer niet verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de arbeidsverhouding verstoord is, maar dat dit niet enkel aan de werknemer te wijten is. Belangrijk was het opzegverbod tijdens ziekte, dat voortvloeit uit artikel 7:670 lid 1 BW. De rechtbank concludeerde dat het ontbindingsverzoek verband houdt met de omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft, en dat er geen uitzonderingen van toepassing zijn die ontbinding mogelijk maken. Daarom werd het verzoek tot ontbinding afgewezen. Tevens werd ITH veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de werknemer.