ECLI:NL:RBLIM:2024:3190

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
ROE 22/865
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor woninguitbreiding in strijd met bestemmingsplan

Op 7 juni 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een woning. De vergunninghouder had op 28 juni 2021 een aanvraag ingediend voor het vergroten van zijn woning door middel van een aanbouw. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo verleende op 19 oktober 2021 de omgevingsvergunning, maar eisers maakten bezwaar. In de bestreden besluiten van 3 maart 2022 verklaarde het college de bezwaren ongegrond, maar de rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de vergunning was verleend, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, omdat het college niet adequaat inging op de bezwaren van eisers. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden besluiten, maar liet de rechtsgevolgen van de vergunning in stand, omdat het college redelijkerwijs tot vergunningverlening had kunnen overgaan. De rechtbank droeg het college op het griffierecht aan eisers te vergoeden en kende hen een proceskostenvergoeding toe van € 4.375,-.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

[eiser], eiser
beiden wonende te [woonplaats] en gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: W. Koster),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (het college),
(gemachtigde: mr. C.H.J.M. Michels)
.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vergunninghouder], wonende te [woonplaats] , vergunninghouder.

Inleiding

1. Vergunninghouder heeft op 28 juni 2021 een aanvraag ingediend voor het vergroten van zijn woning door middel van een aanbouw aan de achterzijde van de bestaande woning. Hij wil extra slaapkamers creëren en de keuken verbouwen. Deze aanbouw bevindt zich deels op de begane grond en grotendeels op de eerste verdieping. De bebouwde (grond)oppervlakte en de inhoud van de woning wordt door de aanbouw groter.
2. Bij besluit van 19 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “bouwen van een bouwwerk”. Volgens het college past het bouwplan binnen het bestemmingsplan [1] en voldoet het aan de redelijke eisen van welstand.
3. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
4. Bij afzonderlijke besluiten van 3 maart 2022 (de bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van eisers tegen het primaire besluit – met een verbetering van de motivering – ongegrond verklaard. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bouwplan wel in strijd is met het bestemmingplan. Het college ziet evenwel toch aanleiding om tot vergunningverlening over te gaan, omdat er geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Volgens het college bestaat er geen mogelijkheid om binnenplans af te wijken, maar kan wel toepassing worden gegeven aan artikel 4, eerste lid, van bijlage II (de kruimelgevallenregeling) van het Besluit omgevingsrecht (Bor), omdat er sprake is van een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan.
5. Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
6. Het college heeft een verweerschrift ingediend en in aanvulling daarop een reactie van de Adviescommissie Welstand en Erfgoed (de welstandscommissie) ingezonden.
7. De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en namens eiseres is haar zoon [naam] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

8. Eiseres woont naast vergunninghouder op het [adres 1] . Eiser woont aan
[adres 2] , zijn woning grenst direct aan de achtertuin van vergunninghouder.
9. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden is overgegaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond met instandlating van de rechtsgevolgen. Zij licht dat hieronder nader toe.
10. De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is het bouwplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening?
11. De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de aangevraagde vergroting van de woning van vergunninghouders in strijd is met de bouwregels uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Veegplan stedelijk gebied 2015” (hierna: het bestemmingsplan). Hoewel het college zich aanvankelijk in het primaire besluit op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd was met het geldende bestemmingsplan, heeft het college naar aanleiding van de bezwaren van eisers, zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bouwplan wel in strijd is met de regels uit het bestemmingsplan. Dat brengt met zich dat het college enkel de omgevingsvergunning kan verlenen indien het college gebruik kan maken van een van de afwijkingsbevoegdheden zoals neergelegd in artikel 2.12 van de Wabo. Een van de die mogelijkheden betreft het toepassing geven aan de zogenaamde kruimelgevallenregeling. Daarvoor is vereist dat de aangevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening (zie het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid van de Wabo).
12. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij met toepassing van artikel 4, aanhef, eerste lid van Bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht (Bor) (de kruimelregeling) kan afwijken van de regels uit het bestemmingsplan en zodoende de gevraagde omgevingsvergunning kan verlenen.
13. Eisers bestrijden dat verweerder met toepassing van de kruimelregeling kan afwijken van de (bouw)regels uit het bestemmingsplan. Eisers voeren daartoe aan dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens eisers is door de aanbouw sprake van een aanzienlijke toename van de bouwmassa, die stedenbouwkundig geheel uit de toon valt en waarbij het ontbreken van een kap niet past in de omgeving. Verder stellen eisers dat de ruimtelijke gevolgen onvoldoende zijn meegenomen in de besluitvorming. De woningen in de directe omgeving zijn levensloopbestendige woningen. [2] In het bestemmingsplan is hieraan vormgegeven door bepaalde maten aan te houden waardoor de woningen niet gebruikt kunnen worden als eengezinswoningen. Dit is ook als uitgangspunt genomen bij het opstellen van de welstandseisen. Eisers verwijzen daarbij naar pagina 30 van het Beeldkwaliteitsplan “ [straatnaam] ” (hierna: "het BKP”). Een dergelijk gebruik past ook niet in de omgeving. Dit zorgt voor extra verkeersbewegingen, een hogere parkeerdruk en meer activiteit in en rondom de woningen.
14. De rechtbank stelt allereerst vast dat het strijdig planologisch gebruik in deze zaak ziet op het plat dak van de aanbouw met een bouwhoogte van 5,8 meter. Uit de Planregels volgt dat de bouwhoogte van een aanbouw met plat dak niet meer dan 3,3 meter mag bedragen. [3] Uit de Planregels volgt verder dat de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw respectievelijk maximaal 6 meter en 10 meter mag bedragen en dat de bebouwingsdiepte van het hoofdgebouw niet meer dan 10 meter mag bedragen. [4]
14.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat dit strijdig planologisch gebruik geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft kunnen stellen dat het planologisch gezien mogelijk is het hoofdgebouw op de eerste verdieping uit te breiden door de achtergevel van de tweede bouwlaag te plaatsen op de achtergevel van de eerste bouwlaag waardoor er sprake is van een gebouw met twee verdiepingen. De uitbreiding van de eerste verdieping van de bestaande woning krijgt daardoor een bebouwingsdiepte van 9,7 meter. Indien de erker wordt meegerekend bedraagt de bebouwingsdiepte 10,7 meter. In deze situatie is er dus sprake van een (geringe) overschrijding van de maximale bebouwingsdiepte met
70 centimeter. De rechtbank deelt het standpunt van het college dat de aanbouw niet leidt tot een aanzienlijke toename van de bouwmassa. Dat een woning met twee bouwlagen niet zou passen in de directe omgeving, nu zich hier vooral levensloopbestendige woningen bevinden, heeft het college niet hoeven volgen. Een woning met twee bouwlagen is immers planologisch gezien toegestaan, mits voldaan wordt aan de daartoe gestelde vereisten. Gelet hierop kunnen eisers evenmin gevolgd worden in hun stellingen die zien op de extra verkeersbewegingen, een hogere parkeerdruk en meer activiteit in en rondom de woningen.
Voor zover eisers stellen dat de aanbouw een kap had moeten hebben gelet op de criteria in het BKP, verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 18.2 en 18.3 waarin zij zal ingaan op de redelijke eisen van welstand.
Is er sprake van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat?
15. Eiseres woont naast het perceel van vergunninghouder en zij stelt dat zij door de vergroting onevenredig in haar belangen wordt aangetast doordat de nieuwe woning veel zicht en licht van haar perceel zal ontnemen. Dat dit nadeel niet zal optreden omdat haar perceel al een overkapping heeft, wordt door haar betwist omdat niet het gehele perceel is overkapt. Eiser woont recht achter het perceel van vergunninghouder en wordt door de aanbouw ernstig aangetast in zijn privacy, doordat vergunninghouder door de aanbouw recht in zijn achtertuin kan kijken. Deze belangen zijn in de primaire besluitvorming niet beoordeeld en zijn pas zeer beperkt beoordeeld in de beslissing op bezwaar nadat de strijdigheid met het bestemmingsplan duidelijk was geworden. Hierdoor lijken de belangen onvoldoende zorgvuldig te zijn afgewogen, aldus eisers.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college mogen stellen dat eiseres reeds in de bestaande situatie (dus zonder de aanbouw) veel zicht en licht wordt ontnomen door haar eigen overkapping. Dat het, zoals eiseres stelt, slechts een gedeeltelijke overkapping betreft, maakt het voorgaande niet wezenlijk anders. Van de situatie dat eiseres onevenredig in haar belangen wordt aangetast, is daarom geen sprake. De rechtbank volgt evenmin dat eiser door de aanbouw onevenredig zal worden aangetast in zijn privacy. Ter zitting is gebleken dat de aanbouw 5 à 6 meter van de erfgrens is verwijderd. Dit is derhalve verder dan de maximale afstand van 2 meter. Hoewel de rechtbank eiser kan volgen in zijn standpunt dat vergunninghouder door de aanbouw meer zicht heeft op zijn tuin, is dit toegestaan nu de aanbouw zich ruimschoots binnen de maximale afstand van 2 meter bevindt.
Is het bouwplan in strijd met de redelijke eisen van welstand?
17. Eisers stellen dat de adviezen van de welstandscommissie niet in lijn zijn met het BKP. Zij verwijzen in dit kader specifiek naar de pagina’s 26 en 28 van dit plan en zij hebben de, naar hun mening, relevante tekst vet gedrukt.
(…) De bebouwing van dit binnengebied dient een
architectonische samenhang te vormen.Deze samenhang ontstaat door het toepassen van natuurlijke gebiedseigen materialen net als in de overige zones van het nieuwbouwplan en zoals genoemd onder de beeldkwaliteitskaders (…)
Door de
positionering van de levensloopbestendige woningen aanhakend aan de achtertuinen van de bestaande bebouwing van de Beeretweg worden deze achtertuinen afgeschermd.De privacy in deze achtertuinen blijft gewaarborgd aangezien slechts een gedeelte van deze levensloopbestendige woningen voorzien is van een verdieping (…)
Criteria zone binnengebied:
• Hoogte: 1, 15 of 2
lagen met kap
• Kleurstelling/ materialisatie:
gevels in metselsteen in bruine en rode tinten.
Dakbedekking in pannen (of daarmee verwant materiaal) in antraciet, herfstkleur, rood
of roodbruin.Bij voorkeur toepassing van natuurlijke (al dan niet streekeigen)
materialen.

Dakvorm: zadeldak, schilddak
• Detaillering: erkers, verbijzondering van entree etc. als toevoeging wenselijk om strakke
gevels te verlevendigen. Daklijsten, schoorstenen en dakkapellen als toevoeging
wenselijk om schuine kap te verlevendigen
Overig:

Daken met een hellingshoek van minimaal 30 graden (patiowoningen mogen deels plat
afgedekt zijn)(…)
De samenhang van de woningen van het nieuwbouwplan ‘ [straatnaam] ’ dient te ontstaan door
samenhang in kleurstelling en materiaalgebruik. Toepassing van
donker metselwerk(
bruine en roodbruine tinten, geen wit of geel) en eenheid in materiaalgebruik(…)
17.1.
Naar de mening van eisers voldoet de aanbouw niet aan de hiervoor genoemde welstandscriteria. Anders dan het college stellen zij zich op het standpunt dat de criteria uit het BKP eveneens van toepassing zijn op de aanbouw, aangezien deze onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw (de bestaande woning). Eisers beschouwen de aanbouw als een uitbreiding van het hoofdgebouw. De vergunde vergroting ziet op een woning met twee woonlagen en een plat dak. Dit is in strijd met de eis dat er sprake moet zijn van een dak met een hellinghoek van minimaal 30 graden. Ook bij andere woningen in de omgeving is een dak toegepast. Dat er zwarte planken worden gebruikt is in strijd met de voorgeschreven kleurstellingen en materialen. De gevels dienen te worden uitgevoerd in metselsteen in bruine en rode tinten. Door de afwijkende dakvorm, materiaalgebruik en kleur is geen samenhang met de rest van de woningen van het nieuwbouwplan “ [straatnaam] ”.
18. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of er sprake is van een aangebouwd bijgebouw of een hoofdgebouw. De definitie van beide begrippen staat in artikel 1 van de Planregels.
Aangebouwd bijgebouw:
Een bijgebouw, dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/of door het gebruik maken van dezelfde constructiemu(u)r(en) en in bouwkundige zin ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Hoofdgebouw:
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
18.1.
Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een aangebouwd bijgebouw. Met het creëren van de extra slaapkamers wordt geen nieuw hoofdgebouw gerealiseerd. Deze extra slaapkamers worden gebouwd
aanhet hoofdgebouw en zijn daarom in architectonische en functionele zin ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Eisers kunnen daarom niet worden gevolgd in hun betoog dat deze extra slaapkamers een uitbreiding vormen van het hoofgebouw dan wel een onderdeel van het hoofdgebouw. De extra slaapkamers kunnen worden beschouwd als een aanbouw omdat er sprake is van een functionele ondergeschikte wijziging.
18.2.
Vervolgens ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de welstandscriteria uit het BKP niet alleen betrekking hebben op het hoofdgebouw, maar ook op de aanbouw. De gemachtigde van het college heeft ter zitting toegelicht dat de welstandscriteria enkel zien op het hoofdgebouw en niet op de aanbouw. Zij heeft in dat kader verwezen naar pagina 21 van het BKP waarin het volgende, voor zover hier van belang, staat opgenomen:

Beeldkwaliteitskaders

In het algemeen geldt dat toepassing van natuurlijke materialen het uitgangspunt is. De
belangrijkste zijn baksteen en pannendaken. Er wordt een voorkeur gegeven aan
donker
gekleurde bakstenen, in bruin/rode tinten,(onderstreping door de rechtbank) tevens gebiedseigen te noemen. De bakstenen die van maasklei worden gemaakt hebben namelijk voornamelijk deze kleur. Veel woningen in het invloedsgebied van de Maas zijn van oudsher gebouwd in deze baksteen.
Architectonische details kunnen worden uitgevoerd in natuurlijke materialen zoals hout en
glas. Het gebruik van moderne, strakke materialen zoals (overwegend) staal is niet wenselijk. Dit past niet in het landelijk karakter waarin het plan [straatnaam] wordt ontwikkeld.
Aangezien de hoofdbouwvorm wordt opgetrokken in donkere materialen verdient het de aanbeveling om kozijnen, erkers e.d. uit te voeren in een lichte kleur(onderstreping door de rechtbank) waardoor er een mooi contrast ontstaat (...)
18.3.
Uit deze passage leidt ook de rechtbank af dat de in het BKP genoemde welstandscriteria, in dit concrete geval materiaalkeuze en kleurgebruik, betrekking hebben op het hoofdgebouw. Het BKP biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de hierin genoemde welstandscriteria tevens betrekking hebben op aangebouwde bijgebouwen. Eisers hebben ter zitting nog aangevoerd dat de welstandscommissie in haar nadere reactie
van 26 juli 2022 onjuist geciteerd heeft uit het BKP. Bij het kopje “Criteria zone binnengebied” op pagina 28 heeft de welstandscommissie ten onrechte opgenomen: “De bestaande woning/ het hoofdgebouw voldoet aan de in het beeldkwaliteitsplan gestelde criteria:” De rechtbank deelt het standpunt van eisers dat dit inderdaad niet juist is, en dat het hier wellicht een toevoeging betreft van de welstandscommissie zelf. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat hieruit geconcludeerd kan worden dat de in het BKP genoemde welstandscriteria tevens van toepassing zijn op aangebouwde bijgebouwen.
Heeft het college voldoende gemotiveerd waarom is afgeweken van de welstandscriteria?
19. Eisers stellen zich op het standpunt dat in de uitgebrachte adviezen van de welstandscommissie van 27 juli 2021, 7 september 2021 en 5 oktober 2021 zonder nadere motivering wordt ingestemd met ander materiaalgebruik en niet wordt ingegaan op het ontbreken van een kap. Naar de mening van eisers had het college deze adviezen niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen, nu deze niet deugdelijk zijn gemotiveerd.
20. Uit vaste rechtspraak [5] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bevoegd gezag dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
20.1.
Uit de hiervoor genoemde adviezen van de welstandscommissie blijkt het volgende:
Advies van 27 juli 2021-Advies: aanhouden
“De aanbouw aan de achterzijde heeft een andere materiaalkeuze. Dit is voorstelbaar. De commissie vraagt de aanbouw op de begane grondlaag een basis te geven in plaats van op de luifel. Verder geeft zij aan dat de aanbouw op de luifel meer terug liggend zou moeten liggen van de zijgevel en van de goot bijvoorbeeld 50 cm. Verder dient het ontwerp meer rekening te houden met de begane grond (meer samenhang tussen bovenbouw en begane grondlaag). Ook wordt voorgesteld het boeideel weg te laten en de gevel passender te ontwerpen. De commissie vraagt ook de lichtopeningen van de luifels van de overige naburige percelen inzichtelijk te maken op tekening. Verder stelt zij voor het ontwerp met de buren te bespreken in verband met de blinde gevel.”
Advies 7 september 2021-Advies: Positief onder voorwaarde
“Naar aanleiding van de vorige beoordeling zijn er nu extra 3D impressies ingediend. Het volume van de vergroting van de verdieping is nu doorgetrokken tot op het maaiveld en ook ter plaatse van de overdekte buitenruimte. De zonwering is er in verwerkt. Ter plaatse van de zijgevels is de uitbreiding nu met een iets verdiepte strook los gehouden van de bestaande bouw. De commissie waardeert de verbetering in het plan. Er dient wel aandacht te zijn voor de verdere uitwerking en detaillering. Voor een volgende beoordeling moeten details van de aansluiting van de goot van het bestaande hellende dak op het nieuwe platte dak getekend worden en het detail van de dakrand van het platte dak. En ook van de aansluiting van de uitbreiding op de bestaande zijgevel. Daarnaast een houtmonster te overleggen.”
Advies 5 oktober 2021-Advies: positief
“Het plan betreft het vergroten van een woning. Het volume van de vergroting van de verdieping is doorgetrokken tot op het maaiveld en ook ter plaatse van de overdekte buitenruimte. De zonwering is er in verwerkt. Ter plaatse van de zijgevels is de uitbreiding met een iets verdiepte strook los gehouden van de bestaande bouw. De aansluitingen van de goot met het bestaande hellende dak is met zorg vormgegeven. Onderstaande materialen zijn voorgelegd en positief beoordeeld:
  • Coatex 7016, reynaers 497T16
  • Platowood vuren platonuum 05”
20.2.
In het bestreden besluit stelt het college zich op het standpunt dat eisers een andere visie hebben op het bouwplan. Zij bekijken de welstandscriteria anders dan een deskundige en dat maakt niet dat het advies ondeugdelijk is. Verder is het niet nodig om in het advies op elk van de criteria zoals genoemd in de Welstandsnota of BKP in te gaan. Dit leidt er evenwel niet toe dat de adviezen naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat zij niet aan de besluitvorming ten grondslag konden worden gelegd, aldus het college.
20.3.
De gemachtigde van het college heeft ter zitting toegelicht dat eisers ten tijde van het opstellen van deze adviezen nog niet in beeld waren. Met de bezwaren van eisers had ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning daarom nog geen rekening kunnen worden gehouden. De rechtbank deelt dit standpunt van het college. Eisers hebben echter wel in hun bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning gemotiveerd aangegeven op welke punten zij het niet eens zijn met de uitgebrachte adviezen. Zij hebben geen tegenadvies ingebracht. Dat hoeft ook niet volgens de rechtspraak van de Afdeling. Naar het oordeel van de rechtbank is het college in het bestreden besluit in onvoldoende mate ingegaan op de door eisers’ aangevoerde bezwaren. Het had daarom op de weg van het college gelegen om in het bestreden besluit in voldoende mate op deze punten in te gaan dan wel een aanvullende reactie te vragen aan de welstandscommissie, en niet te volstaan met de enkele motivering dat eisers een andere visie hebben op het bouwplan. Het bestreden besluit behelst daarom in zoverre een motiveringsgebrek. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
20.4.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden besluiten op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand kunnen blijven. Zij licht dit als volgt toe.
20.5.
In het verweerschrift heeft het college weliswaar aangegeven hoe de welstandsbeoordeling in zijn werk gaat, maar ook hier wordt niet ingegaan op de concreet door eisers aangevoerde punten. Pas in de aanvullende reactie van de welstandscommissie van 26 juli 2022 die als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd, wordt op deze punten ingegaan. In de conclusie van de aanvullende reactie van de welstandcommissie staat het volgende opgenomen:
“De aanvraag betreft een uitbreiding aan de achterzijde van een bestaande woning en is vanaf de openbare ruimte niet zichtbaar. De bestaande woning, voldoet aan de gestelde criteria zoals vastgesteld in het beeldkwaliteitsplan [straatnaam] , waardoor de architectonische samenhang in het straatbeeld wordt geborgd. De uitbreiding voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Betreffende het beeldkwaliteitsplan [straatnaam] , de uitbreiding is beoordeeld als nieuwe eigentijdse toevoeging aan een bestaande woning en niet als een autonoom nieuw bouwwerk. De uitbreiding bestaat uit een lichte opbouw met een afwerking in afwijkende materialen. Hierdoor is het duidelijk afleesbaar dat het een latere uitbreiding betreft. De toepassing van een vlak dak is in dit geval passend omdat het niet het hoofdgebouw betreft maar een ondergeschikte uitbreiding. Het toepassen van een zadel of een schilddak op een ondergeschikte uitbreiding had afbreuk gedaan aan de afleesbaarheid van een hedendaagse toevoeging en is niet passend bij de bestaande architectuur.”
20.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de hiervoor geciteerde passage voldoende uiteengezet wat de status is van de uitbreiding/aanbouw ten opzichte van het hoofdgebouw (de bestaande woning): het is geen autonoom nieuw bouwwerk, maar een eigentijdse toevoeging en ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Daarom mag volgens de commissie ten aanzien van deze uitbreiding worden afgeweken van het kleurgebruik (lichtere kleuren in plaats van donkere kleuren) en het materiaalgebruik. Hierdoor is het duidelijk dat het een latere uitbreiding betreft. Ook over het dak heeft de commissie zich uitgelaten en aangegeven dat een plat dak passender is bij een ondergeschikte uitbreiding en de bestaande architectuur. Nu het college alsnog – onder verwijzing naar de aanvullende reactie van de welstandscommissie – is ingegaan op de door eisers in bezwaar en beroep aangevoerde gronden, is de rechtbank van oordeel dat het college alsnog voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom wordt afgeweken van de welstandscriteria zodat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand kunnen blijven.
Had er een herstelvergunning gevoegd moeten worden bij het bestreden besluit?
21. Eisers stellen dat het college een herstelvergunning had moeten voegen bij de bestreden besluiten. Ook heeft het college nagelaten in de bestreden besluiten op te nemen dat het primaire besluit zou worden ingetrokken, nu hierin ten onrechte is opgenomen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Door dit niet te doen behoudt het primaire besluit zijn werking, aldus eisers.
22. Anders dan eisers is de rechtbank van oordeel dat het college heeft kunnen volstaan met een aanvullende motivering in het bestreden besluit. Er wijzigt immers niets aan de bestaande situatie. Zowel bij het primaire besluit als bij het bestreden besluit wordt het vergunninghouder toegestaan te bouwen, zij het dat in het bestreden besluit is opgenomen dat er sprake is van strijdig planologisch gebruik maar ook dat wordt vergund door middel van toepassing van de kruimelgevallenregeling.
Vooroverleg
23. Eisers betreuren het dat vergunninghouder vooraf geen contact met hen heeft opgenomen om het bouwplan te bespreken, ondanks dat dit expliciet werd geadviseerd door de welstandscommissie.
24. De rechtbank deelt tot slot het standpunt van eisers in zoverre dat het voor hen wellicht prettiger zou zijn geweest als vergunninghouder met hen had overlegd, voordat hij zijn vergunningsaanvraag had ingediend bij de gemeente. Dit vooroverleg betreft echter geen wettelijk vereiste. Het ontbreken van een vooroverleg maakt niet dat de verleende omgevingsvergunning, zoals hiervoor reeds is overwogen, bij voorbaat onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen dan wel onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep is gegrond, omdat aan de bestreden besluiten, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, geen deugdelijke motivering ten grondslag ligt. De rechtbank zal de bestreden besluiten daarom vernietigen. De rechtbank zal, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, wel de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand laten. Dit omdat naar het oordeel van de rechtbank het college redelijkerwijs tot vergunningverlening heeft kunnen overgaan. Dat betekent dat de aan derde-partij verleende omgevingsvergunning in stand zal blijven.
25.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. De rechtbank ziet ook aanleiding eisers’ verzoek om een vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase te honoreren. Het bezwaar van eisers heeft immers geleid tot een gewijzigde motivering van de bestreden besluiten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt in totaal € 4.375,-, 2 punten voor de ingediende bezwaarschriften, 1 punt voor het bijwonen van de (video)hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting (met een waarde per punt van € 875,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten geheel in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van 184,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 4.375,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 7 juni 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2:1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover
dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(..)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2:10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel
van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel
van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het
exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking
heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid
wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede
aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening
opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Besluit omgevingsrecht
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
artikel 4, van Bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wetwaarbij met toepassing van
artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wetvan het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
Bestemmingsplan “Veegplan stedelijk gebied 2015”
Artikel 12.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. toegestaan zijn grondgebonden woningen; gestapelde bebouwing (boven-
benedenwoningen) is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
b. de hoofdgebouwen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – hoofdgebouw' toegestaan;
c. er mogen geen nieuwe woningen worden opgericht, met uitzondering van vervangende nieuwbouw ter plaatse van bestaande woningen;
d. in afwijking van het bepaalde onder c mogen nieuwe woningen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waarbij het aantal toe te voegen woningen niet meer mag bedragen dan aangeduid;
e. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
f. de bebouwingsdiepte van het hoofdgebouw bedraagt bij:
1. aaneengesloten woningen, met uitzondering van gestapelde bebouwing, niet
meer dan 10 m;
2. halfvrijstaande woningen niet meer dan 12 m;
3. vrijstaande woningen niet meer dan 15 m;
g. de breedte van het hoofdgebouw bedraagt bij:
1. aaneengesloten woningen, met uitzondering van gestapelde bebouwing, niet meer dan 10 m;
2. halfvrijstaande woningen niet meer dan 15 m;
3. vrijstaande woningen niet meer dan 20 m;
h. de afstand van de vrijstaande gevel tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt
minimaal 3 m;
i. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum dakhelling (graden)’ bedraagt de dakhelling niet minder dan is aangegeven.
Artikel 12.2.3 Aan- uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden tenminste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw - of het verlengde daarvan - gebouwd;
c. in hoeksituaties worden aan- en uitbouwen en bijgebouwen, aan de perceelszijde van het hoofdgebouw die direct grenst aan de weg, op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw - of het verlengde daarvan - gebouwd;
d. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen – voor zover ze gelegen buiten het maximale bouwvlak van het hoofdgebouw, zoals hiervoor onder 12.2.2 is aangegeven, bedraagt niet meer dan:
1. 70 m² bij een bouwperceel van maximaal 500 m²;
2. 100 m² bij een bouwperceel groter dan 500 m²;
met dien verstande dat het maximum bebouwingspercentage als bedoeld in 12.2.1 sub b en c niet wordt overschreden;
e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt niet meer dan 3,3 m en de bouwhoogte niet meer dan 6 m;
f. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een plat dak bedraagt meer dan 3,3 m;
g. in afwijking van het bepaalde onder a t/m f van dit lid, mogen aan een hoofdgebouw erkers, luifels en dergelijke worden aangebouwd, met een diepte van maximaal 1,5 m, een oppervlakte van maximaal 6 m² en een hoogte van maximaal 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping.

Voetnoten

1.Veegplan stedelijk gebied 2015, vastgesteld op 16 december 2015.
2.Een levensloopbestendige woning is een woning die geschikt is voor verschillende levensfasen. De woning is zo gebouwd dat de bewoners erin kunnen blijven wonen als hun levensomstandigheden veranderen, bijvoorbeeld door ouderdom, ziekte of een handicap.
3.Zie artikel 12.2.3, aanhef en onder f van de Planregels.
4.Zie artikel 12.2.2., aanhef en onder e en f van de Planregels.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3466.