ECLI:NL:RBLIM:2024:3132

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
C/03/330172 / HA ZA 24-210
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een voorlopige voorziening in een civiele zaak met betrekking tot een koopovereenkomst en schadevergoeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 29 mei 2024 een vonnis gewezen in een incident betreffende een voorlopige voorziening. De eiseressen, die een koopovereenkomst hadden gesloten met de gedaagden voor de verkoop van een onroerende zaak, vorderden een voorschot op schadevergoeding van € 50.000,00. Dit voorschot was bedoeld om het pand in overeenstemming te brengen met de geldende wet- en regelgeving, nadat de gemeente Heerlen had geconstateerd dat er op meerdere punten sprake was van strijdigheid met de wet, met name op het gebied van brandveiligheid. De rechtbank oordeelde dat de eiseressen onvoldoende dringend belang hadden aangetoond voor de gevraagde voorziening, aangezien de gemeente hen de mogelijkheid had gegeven om de strijdigheden op te heffen tot 12 maart 2024. De rechtbank wees de vordering af en veroordeelde de eiseressen in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van de gedaagden op nihil werden begroot, omdat de gedaagden geen conclusie van antwoord in het incident hadden genomen. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/330172 / HA ZA 24-210
Vonnis in incident van 29 mei 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. R. Gijsen te Maastricht,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. M. Delnoy-Garske te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening met producties 1 t/m 26,
  • [gedaagden] heeft verzuimd (tijdig) een conclusie van antwoord in het incident te nemen zodat het recht daartoe is komen te vervallen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[eiseressen] stelt – kort samengevat – dat [gedaagden] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichting uit de tussen partijen gesloten koopovereenkomst inzake de verkoop aan [eiseressen] van de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] (productie 1 bij dagvaarding). Partijen zijn onder meer (nader) overeengekomen dat [gedaagden] na notariële levering zou zorgdragen (a) voor afronding van de reeds in gang gezette kadastrale splitsing van de bovenverdieping in twee appartementen, waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, (b) voor de energielabels voor de benedenverdieping en de twee bovenwoningen, (c) voor splitsing van de gas-water-en lichtvoorzieningen en dat (d) de brandveiligheidsvoorzieningen aanwezig en werkend zijn. Gebleken is dat [gedaagden] niet aan deze afspraken heeft voldaan ten gevolge waarvan de gemeente Heerlen – naar aanleiding van een uitgevoerde bouwinspectie – op 19 december 2023 een handhavingsvoornemen heeft opgelegd (productie 8 bij dagvaarding). Uit de brief en het rapport van de gemeente Heerlen volgt dat op 20 punten sprake is van strijdigheid met wet en regelgeving, voor het grootste deel ziende op de brandveiligheid. De gemeente Heerlen heeft [eiseressen] verzocht de strijdigheden op eigen titel op te heffen en wel uiterlijk op 12 maart 2024. Indien [eiseressen] geen gehoor geeft aan dit verzoek, zal de gemeente Heerlen een handhavingsbesluit nemen en een last onder dwangsom opleggen.
2.2.
[eiseressen] stelt verder dat zij [gedaagden] meermaals in de gelegenheid heeft gesteld de verplichtingen uit de koopovereenkomst alsnog na te komen. [gedaagden] heeft daar echter geen gehoor aan gegeven en aangegeven nergens toe verplicht te zijn (productie 14 bij dagvaarding), reden waarom [eiseressen] zelf de toegezegde verplichtingen zal (moeten) invullen, zodat het pand in overeenstemming met wet- en regelgeving wordt gebracht en kadastraal kan worden gesplitst. De daarmee verband houdende (verbouwings/aanpassings)kosten worden begroot op € 80.675,30. In de hoofdzaak vordert [eiseressen] daarom voor recht te verklaren dat [gedaagden] aansprakelijk is voor de door haar geleden schade en [gedaagden] te veroordelen tot betaling van voornoemd bedrag. Daarop vooruitlopend vordert [eiseressen] in het incident ex artikel 223 wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorschot op de schadevergoeding ter grootte van € 50.000,00.
2.3.
[gedaagden] heeft geen verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1.
Ter beoordeling aan de rechtbank is allereerst, of de provisionele vordering voldoet aan de minimumvereisten van artikel 223 Rv. De rechtbank stelt vast dat de gevraagde voorziening samenhangt met de hoofdvordering. Feitelijk vordert [eiseressen] immers een voorschot op de schadevergoeding die zij in de hoofdzaak van [gedaagden] vordert.
3.2.
Verder geldt voor toewijsbaarheid van de gevraagde voorziening, dat het bij die voorziening gestelde belang, dringend moet zijn in die zin dat van [eiseressen] niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht. [eiseressen] stellen daartoe dat zij het als voorschot gevorderde geldbedrag nodig hebben om het pand in overeenstemming te brengen met de geldende regels.
3.3.
De rechtbank wijst de gevraagde voorziening af. De brief van de gemeente Heerlen van 19 december 2023 behelst een mededeling van het voornemen tot handhaving, waarbij [eiseressen] nog de mogelijkheid tot beëindiging van de geconstateerde strijdigheden is gegeven tot uiterlijk 12 maart 2024 alsook de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen waarin uiteen kan worden gezet waarom er geen handhavingsmaatregelen moeten of kunnen worden toegepast. [eiseressen] heeft op 16 januari 2024 haar zienswijzen ingediend tegen het voornemen van de gemeente (productie 10 bij dagvaarding). Niet gesteld of gebleken is echter wat de gemeente naar aanleiding van die zienswijzen heeft beslist en of de gemeente daadwerkelijk heeft besloten over te gaan tot handhaving onder oplegging van een last onder dwangsom. De rechtbank is daarom van oordeel dat thans onvoldoende is gebleken van een zodanig dringend belang bij de gevraagde voorziening dat van [eiseressen] niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de hoofdzaak afwacht. Het had op de weg van [eiseressen] gelegen het dringend belang bij de gevraagde voorziening voldoende gemotiveerd te stellen en te onderbouwen. Nu zij dat niet heeft gedaan, is niet voldaan aan de vereisten voor het instellen van een provisionele vordering, zodat de rechtbank niet meer toekomt aan de beoordeling van de vraag of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt. Bij deze stand van zaken zal de gevorderde voorlopige voorziening dan ook moeten worden afgewezen. De rechtbank benadrukt dat dit oordeel geen verband houdt met het materiële geschil dat partijen verdeeld houdt.
3.4.
[eiseressen] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, aan de zijde [gedaagden] gevallen. Nu [gedaagden] geen conclusie van antwoord in het incident heeft genomen, zullen deze kosten worden begroot op nihil.
3.5.
De rechtbank zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [eiseressen] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op nihil,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
verstaat dat de zaak op de rol van
5 juni 2024staat voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
29 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.type: RJ