ECLI:NL:RBLIM:2024:3126

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
11008250 \ CV EXPL 24-1573
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Haffmans B.V. [eiser] vorderde schorsing van een concurrentiebeding dat hem belemmerde om in dienst te treden bij DMT Environmental Technology B.V. De rechtbank oordeelde dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn vordering, omdat het aanbod van DMT niet eeuwig geldig was. Haffmans, als werkgever, voerde aan dat het concurrentiebeding noodzakelijk was ter bescherming van haar bedrijfsdebiet, maar de rechtbank oordeelde dat Haffmans niet voldoende had onderbouwd dat het concurrentiebeding noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat de belangen van [eiser] om zijn recht op vrije arbeidskeuze uit te oefenen zwaarder wogen dan de belangen van Haffmans. De rechtbank schorste het concurrentiebeding en veroordeelde Haffmans in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de afweging tussen de bescherming van bedrijfsbelangen en de vrijheid van werknemers om hun arbeidsovereenkomst te beëindigen en elders in dienst te treden.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Rechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 11008250 \ CV EXPL 24-1573
Vonnis in kort geding van 6 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. S.P.R.M. Kranenburg,
tegen
HAFFMANS B.V.,
statutair gevestigd te Venlo,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Haffmans,
gemachtigde: mr. I.Z. Batenburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de brief van mr. Kranenburg van 5 april 2024 met productie 7;
- de brief van mr. Batenburg van 16 mei 2024 met producties 1-5;
- de mondelinge behandeling van 21 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, met daaraan gehecht de pleitnota van mr. Batenburg;
- de brief van mr. Batenburg van 27 mei 2024.
2. De feiten
2.1.
Haffmans is onderdeel van de Pentair-groep en actief in de dranken- voedings- en biogasindustrie en de mark voor industriële gassen in meer dan 150 landen. Haffmans ontwikkelt en produceert kwaliteitscontroleapparatuur, microfiltratie-, biogasopwaardering- en CO2 terugwinningsystemen voor klanten. Het zwaartepunt in de bedrijfsactiviteiten is gelegen in de biogasinstallatie.
2.2.
[eiser] is op 1 november 2022, wederom, voor onbepaalde tijd bij Haffmans in dienst getreden in de functie van CAD Engineer (productie 1 van [eiser] ). Een CAD Engineer is een tekenaar in de installatietechniek. Zijn brutoloon bedraagt € 5.589,00 per maand.
2.3.
[eiser] is begin 2024 benaderd door DMT Environmental Technology B.V. voor de functie van CAD Engineer (hierna genoemd “DMT”). DMT ontwerpt en produceert biogassystemen en richt zich daarnaast op systemen om zwavel uit gassen te halen. DMT is
gevestigd in Joure en heeft een vestiging in Venray.
2.4.
Op 22 februari 2024 heeft [eiser] aan Haffmans kenbaar gemaakt dat hij een aanbod van DMT heeft ontvangen en dat hij voornemens is in de functie van CAD Engineer bij DMT in dienst te treden.
2.5.
In artikel 9 van de arbeidsovereenkomst is een geheimhoudingsbeding opgenomen, dat luidt als volgt:
“9.1. Werknemer erkent dat hem strikte geheimhouding is opgelegd, zowel tijdens als na beëindiging van deze arbeidsovereenkomst, ter zake van alle informatie die betrekking heeft op werkgever en/of gelieerde ondernemingen c.q. instellingen en/of klanten/opdrachtgevers, in het bijzonder die informatie die mogelijk in kwalitatief, commercieel, strategisch en/of financieel opzicht gevoelig is of kan worden (bijvoorbeeld, doch niet beperkt tot: bedrijfsstrategieën, verkoopstrategieën, businessplannen, calculaties, prijsstellingen, financiële positie, klanten/opdrachtgevers, kwaliteitsrapportages, offertes, opdrachten, marketingstrategieën, technieken, contracten, intellectuele eigendom, mogelijkheden voor nieuwe opdrachten,
tenders, etc.).
9.2.
Het is werknemer niet toegestaan op welke wijze dan ook software, gegevensdragers, documenten, correspondentie of kopieën hiervan, welke hij in verband met zijn werkzaamheden onder zich heeft verkregen, in eigen bezit te hebben of te houden of te kopiëren, uitgezonderd indien en voor zover en zolang dit voor de uitoefening van zijn werkzaamheden is vereist, In ieder geval is werknemer verplicht vorenbedoelde software, gegevensdragers, documenten en correspondentie of kopieën hiervan op eerste verzoek van werkgever, en bij gebreke van een dergelijk verzoek uiterlijk op de dag dat de arbeidsovereenkomst eindigt dan wel werknemer wordt geschorst c.q. op non actief gesteld, ongeacht de reden die daaraan ten grondslag ligt, onverwijld aan werkgever ter beschikking te stellen.
2.6.
In artikel 11 van de arbeidsovereenkomst is een concurrentie- en relatiebeding opgenomen, dat luidt als volgt:

Het is werknemer verboden om tijdens dan wel gedurende een periode van 24 maanden na beëindiging
van deze arbeidsovereenkomst - direct of indirect :
a. op basis van een arbeidsovereenkomst of anderszins werkzaam te zijn (ongeacht het feit of hij daarvoor een vergoeding ontvangt) en/of financiële belangen dan wel een aandeel van welke aard dan ook te hebben in een onderneming en/of in enigerlei vorm een onderneming te vestigen, te drijven, mede te drijven of te doen drijven, die zich bezig houdt met activiteiten welke gelijk zijn aan of in de ruimste zin van het woord concurrerend (kunnen) zijn met de activiteiten van werkgever en/of met de activiteiten van een aan werkgever gelieerde onderneming c.q. instelling. Deze beperking geldt ook voor activiteiten op nieuwe gebieden die werkgever en/of gelieerde ondernemingen c.q. instellingen na het aangaan van deze arbeidsovereenkomst hebben ontplooid. Mocht er voor werknemer binnen twee jaar de mogelijkheid bestaan een betrekking of bezigheid als vorenbedoeld te aanvaarden, dan dient hij
zulks schriftelijk ter kennis van werkgever te brengen;
b. klanten en/of opdrachtgevers van werkgever of van een met haar gelieerde onderneming, direct of indirect te benaderen en/of met hen — op welke wijze ook zaken te doen en/of contacten te onderhouden;
c. in dienst te treden bij dan wel — direct of indirect werkzaamheden te verrichten voor klanten en/of opdrachtgevers van werkgever of van een met haar gelieerde onderneming c.q. instelling;
d. personeel van werkgever of van een met haar gelieerde onderneming c.q. instelling, te bewegen uit dienst te treden en/of in dienst te nemen op basis van een arbeidsovereenkomst of anderszins werkzaam te laten zijn (ongeacht het feit of dat personeel daarvoor een vergoeding ontvangt) bij:
  • een eigen onderneming c.q. instelling;
  • een onderneming ccl. instelling waarover hij direct of indirect — zeggenschap heeft;
  • een onderneming c.q. instelling waarvoor hij — direct of indirect — werkzaamheden
verricht;

een onderneming c.q. instelling die zich bezighoudt met activiteiten die in de ruimste zin van het woord concurrerend (kunnen) zijn met de activiteiten van werkgever en/of met de activiteiten van een aan werkgever gelieerde onderneming c.q. instelling.
2.7.
In artikel 12 van de arbeidsovereenkomst is een beding ter zake intellectuele eigendom opgenomen, dat luidt als volgt:

12.1. Alle rechten met betrekking tot werken, nieuwe voortbrengselen of nieuwe werkwijzen, tekeningen of modellen, merken, handelsnamen, halfgeleiderproducten/topografieën, databanken, domeinen en knowhow, één en ander in de zin van de Auteurswet 1912, de Rijksoctrooiwet, het Benelux Verdrag inzake Intellectuele Eigendom (BVIE), de Handelsnaamwet, de Topografiewet, de Databankenwet of aanverwante wetten en / of verdragen en / of richtlijnen dan wel daarmee corresponderende begrippen en wetten in het buitenland, die werknemer, al dan niet zelfstandig, tot stand heeft gebracht of doen brengen, hierna gezamenlijk te noemen: Intellectuele Eigendom, komen toe aan werkgever of de met
haar gelieerde ondernemingen c.q. instellingen, ongeacht of de Intellectuele Eigendom is ontstaan gedurende of buiten werktijd, gedurende deze arbeidsovereenkomst dan wel na beëindiging daarvan en evenzeer ongeacht of het tot stand brengen of doen brengen van Intellectuele Eigendom direct of indirect tot de taak van werknemer behoort, of deze daarvoor (mede) is aangesteld. Werknemer ken ter zake Intellectuele Eigendom geen enkele aanspraak doen gelden. Voor zover bepaalde rechten van Intellectuele Eigendom van rechtswege aan werknemer zouden toekomen, verplicht werknemer zich om deze op eerste verzoek onvoorwaardelijk en volledig aan werkgever en/of gelieerde ondernemingen c.q.
instellingen over te dragen en de daarvoor noodzakelijke of wenselijke handelingen te verrichten dan wel zijn medewerking daaraan te verlenen. Ter zake bedoelde Intellectuele Eigendom kan werknemer geen aanspraak maken op enigerlei vergoeding, hoe ook genaamd.
12.2.
Werknemer komt geen zelfstandig recht op naamsvermelding toe met betrekking tot Intellectuele Eigendom. Werknemer doet afstand van zijn persoonlijkheidsrechten als bedoeld in artikel 25 Auteurswet.
12.3.
Werknemer is verplicht van alle Intellectuele Eigendom onverwijld mededeling te doen aan werkgever of een met haar gelieerde onderneming c.q. instelling en voorts al datgene te doen dat noodzakelijk of gewenst is voor het bewerkstelligen van de overdracht van de Intellectuele Eigendom aan werkgever of de met haar gelieerde onderneming c.q. instelling.
12.4.
Werknemer erkent dat zijn bruto maandsalaris zoals omschreven iii artikel 4 van de onderhavige arbeidsovereenkomst tevens een vergoeding voor Intellectuele Eigendom inhoudt en dat hem rechten met betrekking tot Intellectuele Eigendom niet toekomen.
12.5.
Werknemer is verplicht, voor zover dit in het belang van werkgever c.q. een met haar gelieerde onderneming c.q. instelling is en strookt met het beleid ter zake, al datgene te doen dat nodig is voor een optimale bescherming van de Intellectuele Eigendom. Ingeval bescherming van Intellectuele Eigendom middels een aanvrage, depot etc. moet worden verkregen, zal zulks uitsluitend ten name van werkgever en / of een met haar gelieerde onderneming c.q. instelling geschieden.
12.6.
Werknemer verplicht zich alle Intellectuele Eigendom strikt geheim te houden, zie artikel 9 van de onderhavige arbeidsovereenkomst.
12.7.
Beëindiging van deze overeenkomst zal werknemer niet ontslaan van de vooromschreven verplichtingen met betrekking tot de Intellectuele Eigendom.
2.8.
Bij e-mailbericht van 12 maart 2023 heeft Haffmans aan [eiser] kenbaar gemaakt
dat het concurrentiebeding van kracht blijft en er geen reden is hiervan af te wijken.

3.De vordering van [eiser]

3.1.
vordert bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
het concurrentiebeding met onmiddellijke ingang teniet te doen of te matigen, dan wel te schorsen, totdat in een bodemprocedure onherroepelijk over het van kracht zijn, tenietdoen of matigen van het concurrentiebeding is beslist;
Haffmans te verbieden een beroep te doen op het concurrentiebeding en enig boetebeding dat verband houdt met het concurrentiebeding, totdat in de bodemprocedure onherroepelijk over het van kracht zijn, tenietdoen of matigen van het concurrentiebeding en relatiebeding is beslist, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 5.000,00 per overtreding, te vermeerderen met € 400,00 voor iedere dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt;
subsidiair
veroordeling van Haffmans tot betaling van een voorschot op de vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW van € 6.000,00 voor iedere maand dat het concurrentiebeding of relatiebeding van kracht is;
primair en subsidiair
veroordeling van Haffmans in de kosten van de procedure en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering, verkort weergegeven, het volgende ten grondslag. [eiser] heeft een spoedeisende belang bij zijn vordering, omdat het aanbod van DMT niet tot in de lengte van dagen geldig is. [eiser] dient daarom op korte termijn duidelijkheid te krijgen over de vraag of hij bij DMT in dienst kan treden.
3.2.1.
Haffmans heeft geen belang bij handhaving van het concurrentiebeding, althans geen belang dat zwaarwegend genoeg is in verhouding tot het belang van [eiser] om bij DMT in dienst te kunnen treden.
De belangenafweging die moet worden gemaakt betreft een eventuele aantasting van het (commerciële) bedrijfsdebiet van Haffmans afgezet tegen het grondrecht op vrije arbeidskeuze van [eiser] . Haffmans stelt en onderbouwt niet dat zij haar bedrijfsdebiet beschermt door het in standhouden van het concurrentiebeding. [eiser] heeft onvoldoende kennis en kunde om de systemen die de proces-engineers hebben bedacht, zelf te ontwerpen. Zijn werkzaamheden bestaan uit het uittekenen van de systemen en deze werkzaamheden zal hij bij DMT ook gaan doen. Daarnaast heeft hij bij Haffmans als bij DMT geen enkel klantcontact en is hij niet op de hoogte van prijsstellingen, marges en specifieke klantwensen. Ten slotte biedt het relatie- en geheimhoudingsbeding, waaraan [eiser] zich zal houden, voldoende bescherming voor Haffmans.
3.2.2.
Tegenover het belang van Haffmans staat het belang van [eiser] . [eiser] zal bij DMT een aanzienlijke verbetering in salaris ontvangen, wat neerkomt op ruim € 300,00 netto en een bruto maandsalaris van € 6.000,00. Daarnaast zal hij een aanzienlijke stap maken in zijn ontwikkeling doordat hij bij DMT de mogelijkheid krijgt om meerdere jonge tekenaars te begeleiden en op te leiden. Verder werkt [eiser] vanwege de verandering in de bedrijfscultuur en sfeer niet meer met plezier bij Haffmans, waardoor werkgeluk ontbreekt. [eiser] heeft dus zowel een financieel als intellectueel en persoonlijk een aanmerkelijk belang bij schorsing van het concurrentiebeding.
3.2.3.
Tot slot is het concurrentiebeding onredelijk ruim, omdat het geen geografisch bereik heeft en het beding in te vage bewoordingen is opgesteld. De duur van twee jaren is ook buitensporig lang. Als het concurrentiebeding niet buiten werking wordt gesteld dan wel wordt geschorst, dient het beding in duur, bereik en gebied te worden gematigd, aldus nog steeds [eiser] .
3.2.4.
Subsidiair vordert [eiser] toekenning van een maandelijkse vergoeding van € 6.000,00, omdat hij door het beperkende beding een salaris van € 6.000,00 per maand misloopt, dat hij bij DMT zou gaan verdienen.

4.Het verweer van Haffmans

4.1.
Haffmans voert verweer.
4.1.1.
Zij betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van zijn vorderingen in kort geding.
4.1.2.
DMT is een onderneming met activiteiten die gelijk zijn aan en concurreren met die van Haffmans. DMT is een bedrijf dat dezelfde biogasactiviteiten verricht als Haffmans en op dezelfde markten opereert. DMT kent processen die vrijwel gelijk zijn aan het end-to-end proces bij Haffmans. Haffmans heeft een zwaarwegend belang bij handhaving van het concurrentiebeding, gelegen in de bescherming van het bedrijfsdebiet. [eiser] beschikt in zijn functie van CAD Engineer over bijzonder veel kennis van de bedrijfsprocessen van Haffmans. De CAD Engineer is onderdeel van een projectteam dat werkzaamheden verricht in een zogeheten “end-to end process”. De Project Manager bespreekt de wensen van de klant en deelt deze met het projectteam, waaronder met [eiser] .
De CAD Engineer heeft inzicht in alle technische en commerciële specificaties van de producten die Haffmans levert en hij beheert de relevante (CAD-)data. De CAD Engineer is dus op de hoogte van de wensen van klanten. [eiser] heeft diepgaande kennis van de technische specificaties van de biogasinstallaties. Hij heeft toegang tot mappen waarin voor alle projecten van Haffmans relevante data wordt opgeslagen van bedrijfs- en verkoopstrategieën en (mogelijkheden voor nieuwe) opdrachten tot projectoffertes en kwaliteitsrapportages, enzovoort. Met deze kennis over de werkwijze van Haffmans en de behoeften en voorkeuren van haar klanten kan [eiser] een concurrent een ongerechtvaardigde voorsprong bezorgen bij het opbouwen van een aandeel in de Nederlandse biogasinstallatiemarkt. Haffmans wenst te voorkomen dat de klanten waarin zij zoveel tijd en energie heeft geïnvesteerd met [eiser] overstappen naar een concurrent.
4.1.3.
DMT groeit met het doel de Nederlandse markt te veroveren. DMT heeft een vestiging in Venray geopend en dat is op minder dan 25 km van Haffmans in Venlo. Er zijn al verschillende medewerkers van Haffmans overgestapt naar DMT. Als [eiser] overstapt naar DMT wordt het projectteam dat benodigd is voor het ontwerpproces van biogasinstallaties compleet gemaakt. DMT kan dan ontwerpprojecten voor klanten op exact dezelfde wijze uitvoeren als Haffmans doet, met exact hetzelfde team dat deze werkzaamheden hiervoor bij Haffmans deed.
4.1.4.
Het belang van Haffmans bij bescherming van het bedrijfsdebiet weegt zwaarder dan het belang van [eiser] bij het te niet doen of schorsing van het concurrentiebeding. Haffmans heeft [eiser] meerdere keren een promotie aangeboden als Lead CAD Engineer. In deze functie zou hij eventuele nieuwe collega’s begeleiding in hun ontwikkeling en meer gecompliceerde projecten ondersteunen. Hij wilde deze promotie echter niet. Aan de promotie is bovendien een salarisverhoging tussen de 10 en 15% verbonden. Verder heeft Haffmans in [eiser] geïnvesteerd door hem intern op te leiden, met het doel om een doorgroei mogelijk te maken.
4.1.5.
Haffmans is niet verplicht het concurrentiebeding te beperken tot een bepaald geografisch gebied. Ook de duur van 24 maanden is toegestaan. Wel beperkt Haffmans het beding tot vijf bedrijven die zij als concurrent beschouwt. DMT is één van die bedrijven. De primaire vordering tot tenietdoen, matiging of schorsing van het concurrentiebeding moet worden afgewezen.
4.1.6.
De subsidiaire vordering tot betaling van (een voorschot op een) vergoeding als bedoeld in artikel 7:653 BW is eveneens niet toewijsbaar. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door de belemmerende werking van het concurrentiebeding ernstige (inkomens)schade zal leiden.
4.1.7.
In het geval het concurrentiebeding wel wordt geschorst, dient de schorsing te worden beperkt tot een matiging van de duur van het concurrentiebeding tot twaalf maanden. In het geval een vergoeding wordt toegewezen op grond van artikel 7:653 BW, dient de hoogte daarvan te worden gematigd tot maximaal het salaris dat [eiser] nu verdient, vermindert met de WW-uitkering waarop [eiser] na einde dienstverband aanspraak kan maken.

5.De beoordeling

Spoedeisend belang
5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van zijn vorderingen in kort geding, in die zin dat de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Het spoedeisende belang ten aanzien van de primaire vorderingen ligt in de aard van die vorderingen besloten. [eiser] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat het aanbod van DMT nog steeds geldt, in ieder geval in afwachting van de uitkomst van deze procedure, maar dat hij niet weet hoe lang dat aanbod blijft gelden. Gelet hierop heeft hij belang erbij om op korte termijn duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of hij al dan niet in dienst kan treden bij DMT. Van [eiser] kan dus niet worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. De omstandigheid dat DMT [eiser] kennelijk geen harde deadline heeft gegeven, zoals DMT betoogt maakt dat niet anders. Het feit dat [eiser] nog in dienst is bij Haffmans kan ook niet tot een ander oordeel leiden.
Uitgangspunt inhoudelijke beoordeling in kort geding
5.2.
Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiser] neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat deze vorderingen alleen toewijsbaar zijn in het geval hij voldoende aannemelijk maakt dat deze in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt hiernaast dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Vordering tot tenietdoen, matiging of schorsing van het concurrentiebeding.
5.3.
Een concurrentiebeding is een beding in de zin van artikel 7:653 van het BW. Niet in geschil is dat het concurrentiebeding rechtsgeldig is. Het concurrentiebeding is schriftelijk overeengekomen met een meerderjarige werknemer. Voor zover de vordering strekt tot tenietdoen dan wel matiging van het concurrentiebeding is deze niet toewijsbaar. Toewijzing daarvan zou leiden tot een constitutief vonnis en daarvoor is in een kort geding gaan plaats. Daarmee resteert de vraag of het concurrentiebeding dient te worden geschorst.
Schorsing?
5.4.
Ingevolge lid 3 aanhef en sub a van de hiervoor genoemde bepaling kan de rechter een concurrentiebeding, als bedoeld in lid 2 geheel vernietigen indien het beding, bedoeld in lid 2, niet noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. [eiser] doet een beroep op deze bepaling. Lid 2 heeft echter, zoals Haffmans terecht betoogt, betrekking op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Het beroep van [eiser] op lid 3 aanhef en sub a kan reeds daarom niet slagen, omdat partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn overeengekomen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om vooruit te lopen op een eventuele wetswijziging op dit punt.
5.5.
In artikel 7:653 lid 3 BW aanhef en onder sub b BW is bepaald dat de rechter een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk kan vernietigen (in kort geding: schorsen tot dat in de bodemprocedure uitspraak is gedaan) op grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De kantonrechter dient bij de beoordeling van deze zaak dus de wederzijdse belangen van partijen tegen elkaar af te wegen. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat een concurrentiebeding een werknemer beperkt in het grondrecht van de vrijheid van arbeidskeuze. Een dergelijke beperking is daarom volgens vaste jurisprudentie slechts gerechtvaardigd indien de werkgever een zodanig zwaarwichtig belang heeft bij handhaving daarvan, dat het recht op vrije arbeidskeuze van een werknemer daarvoor in redelijkheid zou moeten wijken.
5.6.
De kantonrechter stelt vast dat partijen het over eens zijn dat DMT een concurrent van Haffmans is, in ieder geval op het gebied van de biogasinstallaties. Ook zijn partijen het erover eens dat [eiser] , in het geval het concurrentiebeding wordt geschorst en hij bij DMT in dienst kan treden, werkzaam zal zijn in de biogas-tak. De kantonrechter zal hier bij de beoordeling van uitgaan.
5.7.
Het belang van [eiser] is in bijzonder gelegen in het kunnen uitoefenen van zijn recht op vrijheid van arbeidskeuze. In dat kader heeft [eiser] aangedragen dat de laatste jaren zowel het werk als de sfeer en de persoonlijke contacten bij Haffmans zijn veranderd, waardoor hij het niet meer naar zijn zin heeft op het werk en zijn “werkgeluk” elders (bij DMT) wil vinden. [eiser] verwacht dat bij DMT te kunnen vinden, omdat dit een plattere en kleinere organisatie is dan Haffmans, waarin hij zich beter thuis voelt. [eiser] betoogt daarnaast dat hij zich bij DMT kan ontwikkelen, jonge tekenaars kan gaan begeleiden en dat hij er bij indiensttreding bij DMT netto € 300,00 per maand op vooruit zal gaan. Haffmans bestrijdt dat dit laatste als mee te wegen belang kwalificeert. Haffmans betoogt in dat kader dat zij [eiser] meerdere malen de functie van Senior CAD Engineer heeft aangeboden, dat [eiser] in deze functie minder ervaren tekenaars kan opleiden en dat aan deze promotie een salarisverhoging van 10 à 15 % is verbonden. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling niet bestreden dat een dergelijk aanbod aan hem is gedaan. Ook heeft hij niet bestreden dat hij in de functie van Senior CAD Engineer bij Haffmans 10 à 15% meer verdient dan hij nu verdient. Wel heeft hij verklaard dat hij dat aanbod van de hand heeft gewezen en dat in dat kader niet is gesproken over een salarisverhoging. Bij deze stand van zaken leggen de ontwikkelmogelijkheden die [eiser] bij DMT stelt te hebben op zichzelf onvoldoende gewicht in de schaal om de conclusie te rechtvaardigen dat [eiser] bij handhaving van het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. Deze worden bij de belangenafweging dan ook buiten beschouwing gelaten.
5.8.
Tegenover het belang van [eiser] om zijn recht op vrije arbeidskeuze uit te oefenen en uit dienst te treden bij een werkgever waar hij het niet meer naar zijn zin heeft, staat het belang van Haffmans bij handhaving van het concurrentiebeding. Een concurrentiebeding bedoeld is om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast.
Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever.
5.9.
Haffmans stelt dat [eiser] met zijn kennis over de werkwijze van Haffmans en de behoeften en voorkeuren van haar klanten DMT een ongerechtvaardigde voorsprong kan bezorgen bij het opbouwen van een aandeel in de Nederlandse biogasinstallatiemarkt, doch zij onderbouwt niet op welke wijze deze ongerechtvaardigde voorsprong in dat geval tot stand komt. Bovendien betwist [eiser] dat hij met zijn kennis en kunnen een klant kan meenemen naar DMT. [eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat hij in zijn functie van CAD Engineer het technisch ontwerp van de proces-engineer in een overzichtelijke tekening in elkaar zet. Hij heeft door ervaring enig begrip van de randvoorwaarden voor het ontwerpen van zo’n technisch systeem, maar hij mist de kennis en kunde om een dergelijk systeem zelf in elkaar te zetten. Volgens [eiser] bemoeit hij zich niet met de proces-technische binnenkant van de buizen; dat doet de proces-engineer. Verder voert [eiser] aan dat hij geen klantcontact heeft. Haffmans heeft dit alles niet, althans niet gemotiveerd, betwist. Integendeel. Zij stelt zelf ook dat de Proces Engineer uitzoekt welke componenten de (biogas)installatie moet bevatten en dat de CAD Engineer dit vormgeeft in een design door de werktekening voor realisatie van de installatie uit te tekenen. De kantonrechter concludeert daarom dat de kennis van [eiser] op dit punt, gelet op zijn functie van CAD Engineer, eerder een operationeel en niet zo zeer een strategisch karakter heeft. In dit licht heeft Haffmans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de kennis waarover [eiser] beschikt relevante - strategische - informatie betreft, die het bedrijfsdebiet van Haffmans raakt. Voor zover [eiser] wel op de hoogte mocht zijn van belangrijke commerciële en technische informatie of werkprocessen (doordat hij zoals Haffmans betoogt inzicht heeft in alle technische en commerciële specificaties van de producten die Haffmans levert) geldt het volgende. Partijen zijn, naast het concurrentiebeding, eveneens een geheimhoudingsbeding (artikel 9 van de arbeidsovereenkomst), een relatiebeding (artikel 11) en een beding ter zake de intellectuele eigendom (artikel 12) overeengekomen. Deze bedingen zijn nog steeds van toepassing voor de daarin genoemde vertrouwelijke gegevens. Tegen die achtergrond heeft Haffmans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de overeengekomen bedingen onvoldoende bescherming bieden.
5.10.
Verder kan de omstandigheid dat DMT bij indiensttreding van [eiser] , gelet op de eerdere overstap van een tweetal voormalige medewerkers van Haffmans, te weten een werknemer werkzaam in de functie van Sales Manager en een werknemer werkzaam als Scientist, beschikt over het gehele projectteam van Haffmans niet tot een ander oordeel leiden.
Het kan zo zijn dat DMT hierdoor projecten op dezelfde manier kan uitvoeren als Haffmans doet, maar zonder nadere toelichting die niet is gegeven, kan op basis daarvan niet worden geoordeeld dat door het vertrek van [eiser] het bedrijfsdebiet van Haffmans wordt aangetast. Haffmans stelt weliswaar dat in dat geval het ontwerpproces van biogasinstallaties compleet wordt gemaakt, maar zij heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom en op welke manier haar bedrijfsdebiet als gevolg hiervan wordt aangetast. Dit had wel op haar weg gelegen, te meer gelet op de inhoud van de overige met [eiser] overeengekomen bedingen.
5.11.
Tevens geldt dat Haffmans voornoemde ex-medewerkers in wier arbeidsovereenkomsten eveneens een concurrentiebeding was opgenomen, onder strikte voorwaarden, wel toestemming heeft gegeven om bij DMT aan de slag te gaan. Haffmans heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom dat in het geval van [eiser] niet mogelijk is. Het staat Haffmans vrij om die afspraken met [eiser] niet te maken, omdat met de komst van [eiser] een voormalig projectteam van Haffmans wordt gecompleteerd. Dit laat echter onverlet dat een en ander wél meeweegt in de door de kantonrechter te maken belangenafweging.
5.12.
Ten slotte is uit de stellingen en de overgelegde producties van Haffmans niet gebleken dat Haffmans bovengemiddeld heeft geïnvesteerd in [eiser] . Het enkele feit dat [eiser] tijdens zijn lange dienstverband bij Haffmans intern is opgeleid en hij relatief recent nog een cursus heeft gevolgd om het werk naar een hoger niveau te brengen, is hiervoor onvoldoende. Op basis hiervan kan dus ook niet worden geoordeeld dat het belang van Haffmans bij instandhouding van het concurrentiebeding zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om bij DMT aan de slag te gaan.
5.13.
De kantonrechter acht het, gelet op al het voorgaande, daarom aannemelijk dat de afweging van de wederzijdse belangen van partijen in een bodemprocedure in het voordeel van [eiser] zal uitvallen en dat de bodemrechter het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen omdat [eiser] door handhaving van dit beding onbillijk wordt benadeeld. De kantonrechter zal de vordering tot schorsing van het concurrentiebeding totdat in een bodemprocedure over het concurrentiebeding is beslist, dan ook toewijzen. Het betoog van Haffmans dat in het geval van schorsing moet worden volstaan met matiging van de duur van het concurrentiebeding tot 12 maanden wordt afgewezen. Dit maakt de nu bij wijze van voorlopige voorziening uit te spreken schorsing immers illusoir.
Vordering tot verbieden een beroep te doen op het concurrentiebeding en enig boetebeding dat verband houdt met het concurrentiebeding.
5.14.
De primaire vordering onder B wordt afgewezen, aangezien het concurrentiebeding wordt geschorst, waardoor het afzonderlijk belang van [eiser] bij beoordeling van deze vordering ontbreekt. De schorsing staat immers in de weg aan een beroep op het concurrentiebeding en een daarmee verband houdend boetebeding door Haffmans.
Proceskosten en nakosten
5.15.
Haffmans is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.175,42

6.De beslissing

De kantonrechter in kort geding
6.1.
schorst het concurrentiebeding totdat in een bodemprocedure onherroepelijk over het van kracht zijn, tenietdoen of het matigen van het concurrentiebeding is beslist,
6.2.
veroordeelt Haffmans in de proceskosten van € 1.175,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Haffmans niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.H.J. Lafghani en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.
MH