ECLI:NL:RBLIM:2024:3032

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
ROE 21 / 3109
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade wegens passieve risico-aanvaarding na wijziging bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, eigenaar van een perceel in Heerlen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Eiser had verzocht om een tegemoetkoming in planschade, welke was afgewezen door verweerder op basis van passieve risico-aanvaarding. De rechtbank oordeelde dat het structuurvisiebesluit, dat op 14 december 2011 openbaar werd gemaakt, een concreet beleidsvoornemen was om de mogelijkheid voor woningbouw op het perceel te beëindigen. Eiser had vanaf die datum geen concrete pogingen ondernomen om gebruik te maken van de bouwmogelijkheden onder het oude bestemmingsplan, wat leidde tot de conclusie dat hij het risico van planschade passief had aanvaard.

De rechtbank overwoog dat de bekendmaking van het structuurvisiebesluit voldoende was en dat publicatie in de Staatscourant niet noodzakelijk was. Eiser had, als redelijk denkende eigenaar, rekening moeten houden met de kans op een nadelige wijziging van de planologische situatie. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het verzoek om tegemoetkoming in planschade had afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij concrete stappen had ondernomen om de bouwmogelijkheden te benutten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 3109

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.M.P. Kamp),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: mr. K.A.J. Ubaghs).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] , werkzaam bij Tog Nederland Zuid B.V..

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op schade die is veroorzaakt door het van kracht worden van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) blijft het oude recht van toepassing tot 5 jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet (artikel 4.19, eerste lid, Invoeringswet Omgevingswet). Dat is de Wro.
2. Eiser is sinds 3 januari 1986 eigenaar van het perceel, kadastraal bekend als gemeente [kadasternummer] , plaatselijk gelegen aan de [adres] te [plaats] (het perceel). Bij brief van 29 oktober 2020 heeft eiser verweerder verzocht om een tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro. Volgens deze brief is de schade het gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Kissel-Voskuilenweg 2014” (het nieuwe bestemmingsplan) op 18 juni 201 . Bij dat bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming “Groen” toegekend. Onder het voorafgaande bestemmingsplan “Kissel-Voskuilenweg” (het oude bestemmingsplan) was aan het perceel de bestemming “Woongebied artikel 11 WRO uitwerken” toegekend met de nadere aanduiding “C”. Eiser wilde op het perceel woningbouw realiseren. Dat is bij de huidige bestemming “Groen” niet meer mogelijk. Volgens eiser is de waarde van het perceel hierdoor verminderd. Hij heeft in dat kader gewezen op de verandering van de WOZ-waarde van het perceel. Per 1 januari 2012 bedroeg die waarde € 74.000,- en per 1 januari 2018 nog slechts € 11.000,-.
Besluitvorming
3. Verweerder heeft de aanvraag voor advies voorgelegd aan Tog Nederland Zuid B.V. Op 2 juni 2021 heeft planschadedeskundige [naam 2] aan verweerder een definitief planschade-advies uitgebracht. De planschadedeskundige adviseert verweerder het verzoek om een tegemoetkoming in planschade af te wijzen omdat eiser ten aanzien van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan passieve risico-aanvaarding kan worden tegengeworpen.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder zich, in navolging van het advies van de planschadedeskundige, op het standpunt gesteld dat het planschadeverzoek wegens passieve risico-aanvaarding moet worden afgewezen.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft zijn bezwaren op 16 september 2021 mondeling toegelicht aan verweerder.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser vanaf 14 december 2011 (de datum waarop het Structuurvisiebesluit Wonen en Retail [hierna: het structuurvisiebesluit] is gepubliceerd) en in ieder geval vanaf 13 februari 2014 (de datum waarop het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan ter inzage werd gelegd) rekening had moeten houden met de kans dat de bestaande planologische mogelijkheid om op het perceel woningbouw te realiseren zou komen te vervallen. Eiser had echter op 14 augustus 2014, de datum waarop het ontwerp voor het nieuwe bestemmingsplan ter inzage werd gelegd, geen concrete poging gedaan om de mogelijkheid van woningbouw (om een woning te bouwen) te benutten. Het ontbreken van een uitwerkingsplan was volgens verweerder geen onoverkomelijk obstakel hiervoor. Er waren volgens verweerder namelijk geen bijzondere omstandigheden om verweerder niet te mogen houden aan zijn uitwerkingsplicht, zodat van eiser verwacht mocht worden dat hij, met het oog op het realiseren van de woningbouwmogelijkheid, een aanvraag tot het vaststellen van een uitwerkingsplan indiende.
Standpunten van partijen
7.Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser betwist in beroep niet dat hij geen concrete pogingen heeft gedaan om de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het oude bestemmingsplan te benutten. Hij betwist dat voor hem, als redelijk denkende en handelende eigenaar van het perceel, in het structuurvisiebesluit aanleiding had moeten bestaan om een concrete poging te ondernemen om die bouw- en gebruiksmogelijkheden te benutten. De situatie van eiser “Wonen uit te werken” staat volgens eiser namelijk niet in het structuurvisiebesluit genoemd. Ook is volgens eiser de locatie van zijn perceel niet in het structuurvisiebesluit te vinden, niet in de tekst en niet op kaart. Eiser vindt het bovendien onlogisch dat het (definitieve) structuurvisiebesluit alleen in een huis-aan-huisblad en niet ook in de Staatscourant bekend is gemaakt. Hij vindt daarom dat niet gezegd kan worden dat er vanaf de bekendmaking van het structuurvisiebesluit sprake was van passieve risico-aanvaarding.
7.1.
Verweerder stelt zich in zijn verweer op het standpunt dat de bekendmaking van de vaststelling van het structuurvisiebesluit op 14 december 2011 voldoende was en dat bekendmaking in de Staatscourant niet nodig was. Uit de bekendmaking in het huis-aan-huisblad blijkt dat in het structuurvisiebesluit wordt aangekondigd dat vanaf 1 januari 2013 bij het actualiseren van bestemmingsplannen de nog niet benutte ontwikkelingsmogelijkheden voor wonen zullen worden verwijderd tenzij deze passen binnen het beleid zoals verwoord in de “Regionale Woonvisie” of de “Retailstructuurvisie Parkstad Limburg”. Volgens verweerder was daarom vanaf 14 december 2011 sprake van een openbaar gemaakt concreet beleidsvoornemen op grond waarvan eiser rekening had moeten houden met de kans dat de planologische situatie op zijn perceel in een voor hem ongunstige zin zou gaan veranderen. Verweerder vindt dat eiser, door geen gebruik te maken van de gebruiks- en bouwmogelijkheden van het oude bestemmingsplan, de planschade die hij beweerdelijk door het nieuwe bestemmingsplan heeft geleden passief heeft aanvaard.
Beoordeling door de rechtbank
8. Voor de beantwoording van de vraag of eiser het risico dat de onder het oude bestemmingsplan bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden op zijn perceel zouden vervallen passief heeft aanvaard, is van belang of de voortekenen van de nadelige planologische wijziging |(door het nieuwe bestemmingsplan) reeds enige tijd kenbaar waren. Voor de bevestigende beantwoording van die vraag is voldoende dat, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse zou gaan veranderen in een voor hem ongunstige zin. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft. Indien wordt geoordeeld dat de nadelige planologische wijziging voorzienbaar was, dient vervolgens de vraag beantwoord te worden of onder het oude planologische regime concrete pogingen tot realisering van de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn ondernomen. Het risico op verwezenlijking van planologisch nadeel wordt dus geacht passief te zijn aanvaard als er voorzienbaarheid is en indien geen concrete pogingen zijn gedaan tot realisering van de bouw- en gebruiksmogelijkheden die onder het nieuwe planologische regime zijn komen te vervallen, terwijl dit van een redelijk denkende en handelende eigenaar kon worden verlangd [1] .
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het structuurvisiebesluit een concreet beleidsvoornemen is om per 1 januari 2013 de planologische mogelijkheid om op het perceel woningbouw te realiseren te beëindigen. Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van
2 december 2015 blijkt [2] , is het structuurvisiebesluit op het perceel van toepassing. Dit voornemen is op 14 december 2011 in een huis-aan-huisblad openbaar gemaakt. Publicatie in de Staatscourant was geen (wettelijk) vereiste. Het is eiser dus toe te rekenen dat hij na
14 december 2011 geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden van het oude bestemmingsplan om op het perceel een woning te bouwen (woningbouw te realiseren).
Dat eiser in Maasmechelen (België) woont doet hieraan niets af omdat het op zijn weg lag (als eigenaar van het perceel) om van overheidspublicaties die betrekking hebben op zijn perceel kennis te nemen [3] .
8.2.
Gelet op het voorgaande (en het feit dat er geen concrete pogingen zijn ondernomen) heeft verweerder terecht op grond van de publicatie van de inhoud van het structuurvisiebesluit passieve risico-aanvaarding bij eiser kunnen aannemen.
Verweerder heeft subsidiair passieve risico-aanvaarding aangenomen op grond van de publicatie van het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan op 13 februari 2014. Eiser heeft ook tegen deze subsidiaire grondslag beroepsgronden aangevoerd. Deze beroepsgronden kunnen, nu reeds op grond van het structuurbesluit risico-aanvaarding is aan te nemen, buiten beschouwing blijven. Nu bij eiser sprake was van passieve risico-aanvaarding, heeft verweerder de tegemoetkoming in planschade wegens het nieuwe bestemmingsplan terecht afgewezen. Het beroep is daarom ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 juni 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2785, r.o. 3.1.