Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser woont aan de [adres] in [woonplaats] . Hij heeft verweerder verzocht om een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vanwege het op (voor zover hier relevant) 4 september 2013 (de peildatum) in werking getreden provinciaal inpassingsplan “Buitenring Parkstad Limburg 2012”.De schade bestaat uit de waardevermindering van eisers woning met wat daarbij hoort en het betreffende perceel (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak ligt op een afstand van ruim 900 meter meter van de inmiddels gerealiseerde Buitenring Parkstad Limburg.
2. Verweerder heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan de Schadecommissie Buitenring Parkstad Limburg (hierna: de schadecommissie). De schadecommissie heeft verweerder op 9 juni 2021 geadviseerd om geen tegemoetkoming toe te kennen en het verzoek dus af te wijzen. Aan dit advies heeft de schadecommissie ten grondslag gelegd een waarde van de onroerende zaak vóór de peildatum (onder vigeur van de bestemmingsplannen “Hoensbroek-West”, “Kern Vaesrade” en “Aansluiting A76 Nuth-Schinnen”) van € 590.000,- en als gevolg van het inpassingsplan op de peildatum van € 582.000,-. De planschade bedraagt dus € 8.000,-. De schadecommissie gaat uit van een maatschappelijk risico van 3% van de waarde van de woning, dus van € 17.700,-. De planschade is lager dan dit maatschappelijk risico zodat die volgens de schadecommissie niet voor tegemoetkoming in aanmerking komt.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers verzoek afgewezen onder verwijzing naar het advies van de schadecommissie. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het bezwaar is behandeld door de Adviescommissie bezwaarschriften Provincie Limburg (hierna: de bezwaarcommissie). Bij het bestreden besluit heeft verweerder, op basis van het advies van de bezwaarcommissie van 22 december 2021, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. In beroep verwijst hij naar de adviezen van zijn deskundige, [naam deskundige 1] van [naam] , van 18 augustus 2021 en 30 november 2021 – waarop volgens eiser ten onrechte niet is ingegaan in het bestreden besluit – en 7 juli 2022. In deze adviezen en in het beroepschrift wordt erop gewezen dat er geen onderzoek is verricht naar de referentieniveaus van geluid en luchtkwaliteit onder het voorheen geldende planologische regime (nulmeting). Ook is er geen onderzoek verricht naar de geluidbelasting als gevolg van de buitenring. De woning van eiser is niet meegenomen in de akoestische onderzoeken die verricht zijn in het kader van het inpassingsplan. De schadecommissie en/of verweerder had daarom nader onderzoek moeten verrichten naar de verslechtering van de geluidsituatie. Dat geldt ook voor de luchtkwaliteit. De schadecommissie is op basis van het akoestisch onderzoek en de daaruit blijkende geluidniveaus voor andere objecten tot de conclusie gekomen dat sprake is van een (mogelijke) planologische verslechtering, maar de betreffende objecten liggen niet in de omgeving van [adres] en niet in het dal van de Geleenbeek. Dit trechtervormige dal waar de woning van eiser in ligt zorgt voor komvorming en dus voor versterking van geluid en ophoping van luchtvervuiling.
Eiser heeft zelf met een app op zijn mobiele telefoon hoge geluidniveaus gemeten die niet passen bij een rustige landelijke omgeving.
5. Verweerder stelt zich, in het bestreden besluit en in het verweerschrift en met verwijzing naar het advies van de schadecommissie, op de volgende standpunten. De woning van eiser ligt buiten de plangrenzen van het inpassingsplan en buiten de wettelijke geluidzone van 400 meter. Om die reden is de woning niet betrokken in het ten behoeve van het inpassingsplan uitgevoerde akoestisch onderzoek. Toch kan volgens de schadecommissie sprake zijn van een gewijzigde geluidsituatie en wijziging van de luchtkwaliteit, die een redelijk denkend en handelend koper zal meenemen bij de beoordeling van het woongenot. Om een beeld te krijgen van de wijziging in de geluidsituatie heeft de schadecommissie gekeken naar objecten in de omgeving van [adres] en Vaesrade die binnen de wettelijke geluidzone liggen en waarvan dus op basis van het akoestisch onderzoek wel gegevens voorhanden zijn. Bij 56 van de 77 beschouwde objecten is sprake van een verbetering van de geluidsituatie. Van deze 56 objecten liggen 39 objecten in de nabije omgeving van [adres] (op ongeveer 1 km afstand van de woning van eiser) en 17 bij Vaesrade (op ongeveer 1,5 km afstand van de woning van eiser). Bij de overige 21 van de 77 objecten is sprake van een verslechtering. Dat geldt voor zes objecten bij de Vaesrader Wienweg (op ongeveer 1,5 km afstand van de woning van eiser) waarbij sprake is van een verslechtering tussen 1 en 8 dB. En dat geldt voor 15 objecten bij de Naanhofsweg (op ongeveer 0,9 km van de woning van eiser) waarbij sprake is van een verslechtering tussen 0,1 en 14 dB. Op basis van deze gegevens is de schadecommissie uitgegaan van een verslechtering van de geluidsituatie voor de woning van eiser. Daarbij is rekening gehouden met de ligging van deze woning op een hoger punt in een heuvelachtige omgeving en de ligging van [adres] in een dal, hetgeen versterking van het geluid tot gevolg kan hebben. De verslechtering en daarmee de waardedaling wordt gekwalificeerd als ‘beperkt’. Ter zitting heeft de door verweerder meegenomen deskundige (opsteller van het advies van de schadecommissie) aangevuld dat (zonder specifieke akoestische onderbouwing) uitgegaan is van een verslechtering van circa 1 dB. Ook is ter zitting gewezen op de tabel met objecten zoals opgenomen in het advies van de schadecommissie en in het verweerschrift, waarin voor vier woningen in de omgeving van [adres] sprake is van een verbeterde geluidsituatie.
Wat betreft luchtkwaliteit wordt ook uitgegaan van een verslechtering, maar niet in die mate dat dit leidt tot een waardedaling van de woning.
6. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Deze wet heeft onder meer de Wro vervangen. Op grond van artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op het verzoek om schadevergoeding dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt het oude recht van toepassing. Dat betreft in dit geval met name artikel 6.1 en verder van de Wro en artikel 6.1 en verder van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
7. Voor het juridische kader voor een aanvraag om tegemoetkoming in planschade verwijst de rechtbank kortheidshalve naar de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 september 2016(hierna: de overzichtsuitspraak).
8. Op grond van artikel 6.1.3.2 van het Bro wijst het bestuursorgaan een adviseur aan die advies uitbrengt op de aanvraag om tegemoetkoming in planschade op de wijze zoals geregeld in de artikelen 6.1.3.3 en verder van het Bro. Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
Het oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de schadecommissie een deskundige is zoals hiervoor onder 8 genoemd. De waarde van de onroerende zaak direct voor de peildatum van € 590.000 is niet in geschil en dat geldt ook voor de hoogte van het normaal maatschappelijk risico van 3%. Dat laatste komt erop neer dat een waardedaling van € 17.700 van de onroerende zaak voor rekening van eiser komt en dus niet wordt vergoed door verweerder. Verder is niet in geschil dat een gedeelte van de schade voorzienbaar is. Evenmin is in geschil dat er sprake is van een verslechtering wat betreft geluid en luchtkwaliteit. De mate van verslechtering en de gevolgen daarvan voor de waarde(daling) van de onroerende zaak zijn wel in geschil.
10. De rechtbank beantwoordt in deze uitspraak de vraag of verweerder zich op basis van het advies van de schadecommissie op het standpunt mocht stellen dat de planschade niet meer bedraagt dan € 8.000 en dus onder het normaal maatschappelijk risico valt. In dat verband gaat de rechtbank in op de vraag of in het bestreden besluit (en dus in het primaire besluit dat bij het bestreden besluit in stand is gelaten en in het advies van de schadecommissie waarop dat besluit is gebaseerd) voldoende is gemotiveerd dat de verslechtering wat betreft geluid en luchtkwaliteit niet tot een hogere schade leidt dan € 17.700.
Verslechtering van de akoestische situatie
11. Verweerder is ervan uitgegaan dat de akoestische situatie ter plaatse van de onroerende zaak als gevolg van hetgeen het inpassingsplan mogelijk maakt, verslechtert. De rechtbank gaat daar dus ook vanuit. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat een verslechtering van de akoestische situatie ter plaatse van een woning met bijbehorende tuin tot een waardevermindering van die onroerende zaak kan leiden en dat de hoogte van de waardevermindering (sterk) afhangt van de mate van verslechtering van die akoestische situatie. Dit uitgangspunt is in zijn algemeenheid door de vertegenwoordiger van de schadecommissie, namens verweerder als deskundige aanwezig op zitting, bevestigd. Deze schade kan dus, volledig afhankelijk van de mate van verslechtering (in ieder geval in theorie) boven het bedrag van € 17.700 uitkomen.
12. Het voorgaande betekent dat het relevant is vast te stellen in welke mate de akoestische situatie kan verslechteren als gevolg van de inwerkingtreding van het inpassingsplan. In dit verband moet worden uitgegaan van een reële maximale invulling van het inpassingsplan. In de woorden van de overzichtsuitspraak moet een reële prognose worden gemaakt van het gebruik van de gronden waarop het inpassingsplan ziet, met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten geluidbelasting. Daarbij kan, zo oordeelt de rechtbank, worden aangesloten bij het akoestische onderzoek dat in het kader van de vaststelling van dat inpassingsplan is verricht, omdat ook dit onderzoek naar mag worden aangenomen, niet uitgaat van een bepaalde (voorgenomen) feitelijke invulling maar van hetgeen het inpassingsplan in redelijkheid planologisch mogelijk maakt.
13. De onroerende zaak is niet opgenomen in enig akoestisch onderzoek over het inpassingsplan omdat deze woning buiten de wettelijke geluidzone ligt. Dat wil niet zeggen dat de geluidbelasting ter plaatse niet kan toenemen als gevolg van het inpassingsplan. Om de reële prognose te maken van de toename van de geluidbelasting als gevolg van het inpassingsplan zal dus op andere wijze moeten worden bepaald wat de planologisch mogelijke geluidbelasting was voor de peildatum en wat deze geluidbelasting is na de peildatum. De rechtbank is van oordeel dat de toename van de geluidbelasting niet exact hoeft te worden bepaald om de mate van waardedaling te kunnen bepalen,maar er zal wel een onderbouwde, voldoende nauwkeurige inschatting moeten worden gemaakt van de bandbreedte waarbinnen deze toename zich bevindt. Deze inschatting kan naar het oordeel van de rechtbank in een geval als dit, waarin geen akoestische gegevens betreffende de woning zelf voorhanden zijn, worden gebaseerd op wel bekende akoestische gegevens, mits daaruit logische gevolgtrekkingen kunnen worden gemaakt voor de akoestische situatie van deze woning. De referentieobjecten moeten, zoals eiser het op zitting verwoordde, dan dus wel de juiste referentieobjecten zijn.
14. De schadecommissie heeft zich met name gebaseerd op een vergelijking met de woningen aan de Breinder, Breinderveldweg, Genhoof en Nutherweg (“objecten omgeving [adres] ”) en aan de Kathagen en Vaesrade (“objecten omgeving kern Vaesrade en aansluiting A76”) in het akoestisch onderzoek, waarbij sprake is van een verbetering van de geluidsituatie. Daarnaast is gekeken naar woningen aan de Vaesrader Wienweg en Naarhofsweg waarbij voor een deel sprake is van een verbetering van de geluidsituatie en voor een deel van een verslechtering. Omdat de woning van eiser op een hoger punt in een heuvelachtige omgeving ligt en [adres] in een dal ligt (met mogelijk een geluidversterkend effect) is uitgegaan van een verslechtering. De mate van verslechtering van deze woning is in het advies van de schadecommissie niet genoemd, wel genoemd zijn bandbreedtes tussen 0,1 en 14 dB en tussen 1 en 8 dB. Dit betreft naar het oordeel van de rechtbank geen voldoende nauwkeurige inschatting zoals onder 13 genoemd. De schadecommissie beschikt, zo is ter zitting bevestigd, niet over akoestische deskundigheid en een ter zake deskundige is ook niet geraadpleegd. Terzijde merkt de rechtbank op dat aan de door eiser zelf met zijn mobiele telefoon gemeten geluidniveaus geen waarde kan worden gehecht, nu dit geen gecertificeerde of voldoende betrouwbare meetapparatuur betreft en niet objectief kan worden vastgesteld welk geluid gemeten is.
15. De rechtbank heeft op onderstaande kaart de gebieden waar de ‘referentiewoningen’ liggen bij benadering weergegeven en met de speld is de woning van eiser daarop aangegeven (bron: Regels op de kaart).
16. De rechtbank moet het besluit van verweerder toetsen en niet zelf onderzoek doen, maar een blik op deze kaart doet reeds het vermoeden rijzen dat de verbeterde geluidsituaties te maken kunnen hebben met geluidwerende voorzieningen direct bij de weg. De rechtbank neemt als feit van algemene bekendheid aan dat dergelijke voorzieningen andere effecten kunnen hebben op verder weg gelegen woningen. De rechtbank constateert verder dat de objecten waarnaar de schadecommissie gekeken heeft, een van de woning van eiser afwijkende ligging ten opzichte van de buitenring hebben. Weliswaar liggen deze woningen (veel) dichterbij de buitenring dan de woning van eiser, maar daar staat tegenover dat de woning van eiser kennelijk een bijzondere ligging heeft, waarop zowel eiser als verweerder wijzen. Die bijzondere ligging geldt niet voor de woningen waarnaar de schadecommissie gekeken heeft (de referentieobjecten). De rechtbank is daarom van oordeel dat zonder inzichtelijk advies van een akoestisch deskundige, uit de geluidsituatie van de referentieobjecten geen deugdelijke conclusies kunnen worden getrokken voor de geluidsituatie ter plaatse van het perceel van eiser. Een dergelijke deskundige is door de schadecommissie of door verweerder, zo is op zitting bevestigd, niet geraadpleegd.
17. Gelet op het voorgaande is voor de rechtbank met onvoldoende zekerheid komen vast te staan dat de planschade niet boven het bedrag van het normaal maatschappelijk risico van in dit geval € 17.700 uitkomt. Het advies van de schadecommissie geeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzicht in de mate van verslechtering waarvan is uitgegaan en onvoldoende is onderbouwd op basis waarvan tot een ‘beperkte verslechtering’ is geconcludeerd. De redenering in het advies en de getrokken conclusie (beperkte verslechtering) is daarmee onvoldoende begrijpelijk. Dat betekent dat verweerder zich in zoverre niet op het advies had mogen baseren. Het voorgaande wil niet zeggen dat een volledig akoestisch onderzoek (berekening) had moeten worden verricht naar de maximale geluidbelasting van de woning voor en na de peildatum, maar wel dat een akoestisch deskundige had moeten worden geraadpleegd die in een inzichtelijk advies voldoende concreet aangeeft wat de mate van verslechtering van de akoestische situatie is op basis van een reële prognose van de maximale planologische mogelijkheden.
Verslechtering van de luchtkwaliteit
18. Wat betreft luchtkwaliteit is de rechtbank van oordeel dat de mate van verslechtering daarvan minder hoeft te worden gekwantificeerd dan de mate van verslechtering van geluid. Dit laatste is immers voor een redelijk denkend en handelend koper direct waarneembaar (hoorbaar), terwijl dat niet geldt voor de luchtkwaliteit. Daarnaar zal een dergelijke koper dus onderzoek moeten instellen, bijvoorbeeld naar verrichte luchtkwaliteitsonderzoeken. Nu die kennelijk voor de situatie ter plaatse niet voorhanden zijn,is niet direct aannemelijk dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de onderhavige woning meer dan geringe invloed zal hebben op de waarde die een redelijk denkend en handelend koper aan de woning toekent. In dit licht heeft de schadecommissie naar het oordeel van de rechtbank kunnen volstaan met een verwijzing naar het algemene uitgangspunt dat naarmate de afstand tot de weg groter wordt, de concentratie fijnstof in de lucht zal verminderen en op basis daarvan kunnen aannemen dat het niet aannemelijk is dat de verandering van luchtkwaliteit leidt tot een waardedaling. Verweerder heeft zich daarom wel op dit onderdeel van het deskundigenadvies mogen baseren.