ECLI:NL:RBLIM:2024:2923

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
03.236171.23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mishandeling en bedreiging binnen de familiesfeer met gevangenisstraf en vrijheidsbeperkende maatregel

Op 3 juni 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere mishandelingen en bedreigingen binnen de familiesfeer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de vader van zijn vriendin had gedwongen tot het meezoeken naar zijn dochter, omdat deze vrijwillig was meegegaan. Evenzo werd de poging tot het verkrijgen van de verblijfplaats van de dochter niet bewezen, aangezien dit slechts bij een poging was gebleven en niet ten laste was gelegd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 4 maanden op, alsook een vrijheidsbeperkende maatregel van 5 jaar, op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan beide slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mishandeling en bedreiging, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van geweld binnen de familiesfeer en de noodzaak van bescherming van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.236171.23
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1994 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [naam PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 mei 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het vonnis is, bij vervroeging, op 3 juni 2024 gewezen.
Namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is op de zitting gehoord mr. L. Schyns, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:meermaals [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
Feit 2:[slachtoffer 2] door geweld heeft gedwongen de verblijfplaats van [slachtoffer 1] te geven en/of naar haar mee te zoeken;
Feit 3:[slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood en/of met zware mishandeling;
Feit 4:zijn partner [slachtoffer 1] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 tot en met 3 wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft gevorderd de verdachte partieel vrij te spreken van het onder feit 4 ten laste gelegde voor wat betreft het dichtknijpen van de keel, omdat daarvoor onvoldoende bewijs is. Verder heeft zij naar voren gebracht dat hetgeen onder feit 2 wordt ten laste gelegd in de gehele context bezien dient te worden. Daarin kan psychische druk ook voldoende zijn om van dwang te kunnen spreken. Dat de verblijfplaats van [slachtoffer 1] niet is gegeven, betekent niet dat er geen dwang is ervaren.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 2
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat van dwang bij het meezoeken geen sprake is geweest omdat [slachtoffer 2] vrijwillig is meegegaan. Dat blijkt onder andere uit zijn verklaring dat hij meeging omdat hij wist dat zijn dochter [slachtoffer 1] toch niet op de plek was waar zij naartoe gingen. Bovendien heeft [slachtoffer 2] de verblijfplaats van zijn dochter [slachtoffer 1] nooit aan de verdachte verteld waardoor er geen sprake is van een voltooid delict.
Feit 3
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de verdachte nooit heeft gezegd dat hij [slachtoffer 2] zou neersteken of zou doden.
Feit 4
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de verdachte zijn partner enkel met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen om haar tot bezinning te brengen toen zij dronken was en in die staat op een motorscooter wilde stappen met twee kinderen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen met betrekking tot feit 2
Aan de verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer 2] gedwongen heeft om mee te zoeken naar zijn, [slachtoffer 2] ’s, dochter en dat hij [slachtoffer 2] heeft gedwongen om de verblijfplaats van [slachtoffer 2] ’s dochter te geven.
Ten aanzien van het dwingen tot het meezoeken naar [slachtoffer 1] is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat het slachtoffer onder dwang met de verdachte is meegegaan in de auto naar getuige [getuige 1] . Het slachtoffer heeft immers zelf verklaard dat de verdachte hem op dat moment nog niet had aangeraakt of bedreigd en dat hij meeging omdat hij wist dat zijn dochter niet op de plek zou zijn waar hij met de verdachte naartoe ging. Bovendien heeft de getuige [getuige 1] verklaard dat [slachtoffer 2] geen angstige indruk maakte toen hij samen met de verdachte bij haar thuis was. De rechtbank zal de verdachte in zoverre dan ook vrijspreken.
Voor wat betreft het dwingen tot het geven van de verblijfplaats van [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank dat van dwang volgens vaste jurisprudentie enkel sprake kan zijn indien de verdachte door het toepassen van die dwang heeft veroorzaakt dat het slachtoffer daadwerkelijk iets heeft gedaan, niet gedaan of geduld. Nu vaststaat dat [slachtoffer 2] de verblijfplaats van zijn dochter [slachtoffer 1] niet aan de verdachte heeft prijsgegeven kan niet worden bewezen dat de verdachte hem heeft gedwongen iets te doen, na te laten of te dulden. Het ligt in de rede dat de verdachte dat wel heeft gepoogd en daarbij het slachtoffer tegelijkertijd van zijn vrijheid heeft beroofd, maar een poging tot dwang noch wederrechtelijke vrijheidsberoving is aan de verdachte ten laste gelegd. Bij die stand van zaken zal de rechtbank de verdachte geheel vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Overweging met betrekking tot feit 3
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er voldoende bewijs is dat de verdachte tegen het slachtoffer heeft gezegd dat hij hem neer zou steken. De getuige [getuige 1] , die de bedreiging aan de andere kant van de videoverbinding heeft meegekregen, verklaart immers ook over dat deel van de tenlastelegging. De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Overweging met betrekking tot feit 4
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen. Het slachtoffer noch de getuige [getuige 2] hebben een verklaring afgelegd met die strekking. De rechtbank zal de verdachte in zoverre vrijspreken.
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte het slachtoffer bij haar keel heeft gegrepen en haar in het gezicht heeft geslagen. De verklaringen daarover van het slachtoffer en de getuige [getuige 2] komen overeen en de rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis, welke aan het vonnis zal worden gehecht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
op 14 september 2023 te Heerlen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen te slaan;
Feit 3
op 14 september 2023 te Heerlen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “Ik steek je neer”, "Ik maak je dood" en "Ik sla je tanden uit je bek", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 4
in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 30 september 2022 in de gemeente Heerlen
zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] bij de keel te grijpen en die [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
mishandeling, meermalen gepleegd;
Feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
Feit 4
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is bepleit dat aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt ten aanzien van feit 1, reden waarom hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte werd geconfronteerd met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding toen [slachtoffer 2] op zoek was naar een mes om de verdachte mee aan te vallen. De hevige gemoedsbeweging waarin de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden behoeft niet volledig te worden ingegeven door die ogenblikkelijke aanranding, maar kan ook gedeeltelijk worden ingegeven door andere factoren. Zo verkeerde de verdachte die avond in een wanhopige gemoedstoestand omdat hij ruzie had gehad met zijn zwangere vriendin over mogelijk middelengebruik door haar. Bovendien is de verdachte in december 2022 slachtoffer geworden van een steekpartij met een bijna dodelijke afloop. Door al die factoren tezamen bracht het zoeken naar een mes door het slachtoffer een hevige gemoedsbeweging bij de verdachte teweeg en heeft hij vervolgens in die hevige gemoedsbeweging gehandeld.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het door de verdachte geschetste scenario waarin hij in een noodweersituatie verkeerde omdat het slachtoffer naar een mes greep niet aannemelijk geworden. Het slachtoffer heeft niet doelbewust naar een mes gezocht om de verdachte iets mee aan te doen, dat lag daar simpelweg toevallig.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat de verdachte in een situatie verkeerde waarin de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waarbij de verdachte in een hevige gemoedsbeweging als onmiddellijk gevolg van die aanranding verder is gegaan dan geboden was.
Van een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank geenszins sprake. De rechtbank ziet juist de verdachte als de agressor. Volgens zijn eigen verklaring heeft de verdachte immers, toen hij vroeg waar [slachtoffer 1] was en daarop geen antwoord kreeg, uit boosheid het slachtoffer met beide handen vastgepakt bij zijn schouders en hem geschud, terwijl hij riep: “Waar is godverdomme [slachtoffer 1] ?” en heeft daarmee een voor het slachtoffer dreigende situatie doen ontstaan. Bovendien heeft de verdachte, volgens zijn eigen verklaring, nadat het slachtoffer vervolgens met zijn handen onder de kussens van de bank begon te woelen, zelf onder de kussens van die bank een mes gevonden en heeft de verdachte, nadat hij, verdachte, dit mes had gepakt en weggegooid, het slachtoffer vervolgens uit boosheid meerdere malen geslagen. Dat die boosheid gezien moet worden als een hevige gemoedsbeweging als onmiddellijk gevolg van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is dan ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank verwerpt om die reden het beroep op noodweerexces.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en daaraan als bijzondere voorwaarde verbonden een contact- en locatieverbod voor zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] . Zij heeft gevorderd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in geval van oplegging van een gevangenisstraf de hoogte daarvan gelijk dient te worden gesteld aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft de vader van zijn vriendin in de veiligheid van zijn eigen woning mishandeld en bedreigd. Dit betreffen ernstige feiten waardoor het slachtoffer letsel heeft opgelopen en waardoor hem angst is aangejaagd. Datzelfde geldt voor de mishandeling van zijn vriendin. Hij heeft haar in het bijzijn van haar familieleden en kinderen bij de keel gegrepen en haar in het gezicht geslagen. Kennelijk kan de verdachte zijn woede niet beheersen en wendt hij te pas en te onpas geweld aan jegens anderen. De rechtbank neemt hem dat zeer kwalijk.
Zeker ook omdat dit niet de eerste keer is dat de verdachte hiervoor in beeld komt bij justitie. Blijkens zijn strafblad is de verdachte in het verleden al meerdere malen veroordeeld tot taakstraffen en gevangenisstraffen wegens onder meer geweldsdelicten. Zo is hij in 2017 door deze rechtbank veroordeeld wegens poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en vrijheidsberoving, tot een gevangenisstraf van zes jaren. Zelfs een straf van een dergelijke zwaarte kan de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom geweld te gebruiken tegen anderen. De rechtbank neemt dat in strafverzwarende zin mee in haar oordeel.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en geboden en zal zij de verdachte daartoe veroordelen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Vrijheidsbeperkende maatregel
In haar rapport van 13 februari 2024 heeft de reclassering geadviseerd in het kader van de bijzondere voorwaarden aan de verdachte een contact- en locatieverbod op te leggen. De rechtbank ziet gelet op het dossier en in het bijzonder de sfeer van huiselijk geweld die daaruit naar voren komt aanleiding om een dergelijk contact- en locatieverbod op te leggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr, voor de duur van 5 jaren. Nu de duur van het voorarrest de opgelegde straf te boven gaat en de rechtbank de voorlopige hechtenis met ingang van heden zal opheffen en er gelet op het voorgaande ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de verdachte zich wederom agressief zal gedragen jegens de slachtoffers zal worden bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot de dag der algehele betaling. Bij toewijzing van enig bedrag verzoekt de benadeelde om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2022 tot de dag der algehele betaling. Bij toewijzing van enig bedrag verzoekt de benadeelde om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vorderingen en vordert tevens de verdachte te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 2]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen omdat het ontbreekt aan enige onafhankelijke onderbouwing. Subsidiair dient bij toewijzing het bedrag te worden gematigd tot hoogstens € 500,-.
[slachtoffer 1]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen omdat het ontbreekt aan enige onafhankelijke onderbouwing. De zaken uit de jurisprudentie waarnaar wordt verwezen zijn sterk verschillend van deze zaak. Subsidiair dient bij toewijzing het bedrag te worden gematigd tot hoogstens € 300,-.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Op grond van de stukken in het dossier en hetgeen ter terechtzitting is toegelicht kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde. Op grond van artikel 6:106, lid 1 sub b, Burgerlijk Wetboek, komt zulke schade voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal, gelet op de vrijspraak van het onder feit 2 ten laste gelegde, de hoogte van de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot de dag der algehele betaling.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen ten behoeve van [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 1]
Op grond van de stukken in het dossier en hetgeen ter terechtzitting is toegelicht kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde. Op grond van artikel 6:106, lid 1 sub b, Burgerlijk Wetboek, komt zulke schade voor vergoeding in aanmerking. Voor wat betreft de hoogte van die schade heeft de rechtbank acht geslagen op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en op bedragen die in soortgelijke gevallen doorgaans worden toegekend. De rechtbank stelt de hoogte van de geleden immateriële schade naar billijkheid vast op € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2022 tot de dag der algehele betaling.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen ten behoeve van [slachtoffer 1] .

8.Het beslag

De rechtbank stelt vast dat de telefoon zoals vermeld op de beslaglijst van 30 april 2024 reeds aan de verdachte is teruggegeven. De rechtbank zal daar derhalve geen beslissing op nemen.
De verdediging heeft verzocht de in beslag genomen contante gelden aan de verdachte terug te geven. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van die gelden sprake is van conservatoir beslag, reden waarom de rechtbank daar geen beslissing op zal nemen.
De rechtbank zal op vordering van de officier van justitie de in beslag genomen verdovende middelen onttrekken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 38v, 38w, 57, 63, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vrijheidsbeperkende maatregel
- legt een
vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38vvan het Wetboek van Strafrecht op voor de duur van
vijf jaren, inhoudende dat de verdachte:
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 2] 1962);
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 3] 1992);
- zich niet zal bevinden op de volgende locaties:
i. [straatnaam 1] te [plaats 1] ;
ii. [straatnaam 2] te [plaats 1] (het gedeelte tussen de [straatnaam 1] en de [straatnaam 3] );
iii. [straatnaam 5] te [plaats 1] (het gedeelte tussen de [straatnaam 1] en de [straatnaam 6] );
iv. [straatnaam 7] te [plaats 2] ;
v. [straatnaam 8] te [plaats 2] ;
  • beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van 7 dagen zal worden toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste 6 maanden;
  • bepaalt dat de maatregel
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • wijst de vordering voor het meer gevorderde af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging daarvan nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 14 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte zijn verplichting tot betaling aan de Staat heeft voldaan, zijn verplichting tot betaling aan [slachtoffer 2] in zoverre komt te vervallen, en andersom;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • wijst de vordering voor het meer gevorderde af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging daarvan nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 30 september 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte zijn verplichting tot betaling aan de Staat heeft voldaan, zijn verplichting tot betaling aan [slachtoffer 1] in zoverre komt te vervallen, en andersom;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • 4,7 gram verdovende middelen (goednummer G1638464);
  • 46,6 gram verdovende middelen (goednummer G1638466).
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E.M. Hendriks, voorzitter, mr. M.B. Bax en mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.R.G. van Kerkhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2024.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij op of omstreeks 14 september 2023 te Heerlen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, te slaan;
Feit 2
hij op of omstreeks 14 september 2023 te Heerlen, een ander, te weten [slachtoffer 2] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het mee zoeken naar en/of het vertellen van de verblijfplaats van [slachtoffer 1] , door agressief en/of dreigend bij die [slachtoffer 2] thuis te verschijnen en die [slachtoffer 2] te vragen waar [slachtoffer 1] was en/of die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij mee moest om [slachtoffer 1] te zoeken en/of die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal te slaan en/of te zeggen dat hij niet zou vertrekken voordat hij [slachtoffer 1] had gevonden en/of die [slachtoffer 2] bij zijn oren en/of schouders vast te pakken en door elkaar te schudden omdat hij, [slachtoffer 2] , moest vertellen waar [slachtoffer 1] was;
Feit 3
hij op of omstreeks 14 september 2023 te Heerlen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik steek je neer", "Ik maak je dood" en/of "Ik sla je tanden uit je bek", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 4
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2022 tot en met 30 september 2022 in de gemeente Heerlen zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] bij de keel te grijpen en/of in de keel te knijpen en/of die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan.