ECLI:NL:RBLIM:2024:2910

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
11080927 CV EXPL 24-2175
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van documenten in geschil over rioolwerkzaamheden tussen buren

In deze zaak heeft eiser, wonend te [woonplaats], een geschil met zijn buren over een verstopte rioolbuis en de werkzaamheden die door gedaagde, een besloten vennootschap, aan deze rioolbuis zijn verricht. Eiser heeft gedaagde in rechte betrokken en vordert dat de kantonrechter gedaagde veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis bepaalde documenten te overleggen, op straffe van een dwangsom. Eiser stelt dat hij deze documenten nodig heeft om een onrechtmatige daad te bewijzen die jegens hem is gepleegd. Gedaagde heeft echter aangegeven de documenten alleen te willen overleggen met toestemming van haar opdrachtgever of op bevel van de rechter.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van eiser niet als een incidentele vordering kan worden aangemerkt, omdat deze bij afzonderlijke dagvaarding is ingesteld. De kantonrechter heeft vervolgens de bevoegdheid om van de vordering kennis te nemen beoordeeld. Aangezien de vordering niet in geld kan worden uitgedrukt en betreft een vordering van onbepaalde waarde, zou deze normaal gesproken door de handelsrechter behandeld moeten worden. Echter, omdat gedaagde ter zitting heeft aangegeven in te stemmen met de behandeling door de kantonrechter, heeft de kantonrechter zich bevoegd verklaard.

De kantonrechter heeft vervolgens de voorwaarden van artikel 843a Rv beoordeeld en vastgesteld dat eiser een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde documenten. Gedaagde heeft aangegeven bereid te zijn om de werkbon en het advies over te leggen, maar niet alle gevraagde documenten zijn beschikbaar. De kantonrechter heeft beslist dat gedaagde de bestaande documenten moet overleggen en heeft geen dwangsom opgelegd, aangezien gedaagde bereid is om de stukken te verstrekken. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten dragen, die zijn begroot op € 223,72, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11080927 CV EXPL 24-2175
Vonnis van de kantonrechter van 29 mei 2024 – bij vervroeging
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
procederend in persoon,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd en kantoor houdend te [vestigingsplaats] ,
in rechte vertegenwoordigd door de heer [naam 1] en de heer [naam 2] .
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 april 2024 met producties 1 t/m 3,
  • de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord op 8 mei 2024.
1.2.
Vervolgens is de zaak verwezen naar de rol voor vonnis.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een geschil met zijn buren naar aanleiding van een verstopte rioolbuis en werkzaamheden die daaraan zijn verricht. [eiser] heeft zijn buren in verband daarmee in rechte betrokken.
2.2.
[gedaagde] heeft werkzaamheden verricht aan de verstopte rioolbuis.

3.De beoordeling

3.1.
Bij exploot van dagvaarding vordert [eiser] dat de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde veroordeelt om uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te overleggen:
een kopie van de verslaglegging van de ontstopping in de digitale systemen van [gedaagde] van 6 november 2023;
een kopie van de uitgebrachte offerte om een eigen aansluiting te maken aan het adres [adres] ;
het advies / communicatie met de bewoners van nummer [adres] met de conclusies / bevindingen van [gedaagde] en hoe verder te handelen;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag (een dagdeel inbegrepen) dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet (na veertien dagen na betekening van het vonnis), met een maximum van € 10.000,-, en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.
3.2.
[eiser] stelt dat hij de hiervoor genoemde stukken nodig heeft om een onrechtmatige daad die jegens hem is gepleegd te bewijzen.
3.3.
[gedaagde] wil de documenten waarover zij beschikt alleen overleggen met toestemming van haar opdrachtgever dan wel op bevel van de rechter.
Wel of geen sprake van een incidentele vordering?
3.4.
Een vordering op grond van artikel 843a Rv (de zogeheten exhibitieplicht) kan worden ingesteld ofwel in een lopend geding (bijvoorbeeld als incidentele vordering) ofwel in een afzonderlijk geding (een afzonderlijke bodemprocedure). De kantonrechter constateert dat [eiser] zijn vordering in de dagvaarding als een vordering in incident heeft betiteld. Dat brengt echter niet zonder meer mee dat de vordering van [eiser] ook als een incidentele vordering dient te worden aangemerkt. Dat zou alleen het geval zijn wanneer [eiser] zijn vordering had ingesteld ‘in een lopend geding’ wat betekent: in de dagvaarding in de procedure tussen [eiser] en zijn buren. Nu [eiser] de vordering bij afzonderlijke dagvaarding heeft ingesteld, is sprake van een afzonderlijk geding en zal de procedure als zodanig worden voortgezet.
De bevoegdheid van de kantonrechter
3.5.
De kantonrechter dient verder, voordat zij kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil, ambtshalve de vraag te beantwoorden of zij absoluut bevoegd is om van de ingestelde vordering kennis te nemen. Bij de rechtbank, afdeling Burgerlijk Recht, kunnen procedures namelijk ofwel door de kantonrechter worden behandeld, ofwel door de handelsrechter. Welk soort procedure door welke rechter behandeld dient te worden, staat in de wet. Zo worden vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,- door de kantonrechter behandeld en beslist. Vorderingen van onbepaalde waarde worden in beginsel niet door de kantonrechter beslist, tenzij er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,- (artikel 93 sub a en b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
3.6.
De vordering van [eiser] betreft een vordering om iets te doen en is daarom niet in geld uit te drukken. Zaken die zien op een vordering van onbepaalde waarde, zoals in deze zaak, dienen daarom in beginsel door de handelsrechter te worden behandeld en beslist. De kantonrechter zou daarom in beginsel deze zaak dienen te verwijzen naar de handelsrechter. Dat zou een aantal gevolgen hebben: beide partijen kunnen in een procedure bij de handelsrechter alleen procederen bij advocaat, [eiser] zal na de verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd zijn en [gedaagde] zal na verwijzing ook griffierecht verschuldigd zijn. Tot slot zou de kantonrechter partijen in de gelegenheid moeten stellen om zich over een voorgenomen verwijzing naar de handelsrechter uit te laten, wat enige tijd zou kosten.
3.7.
Dit alles is anders in het geval van art. 96 Rv: indien partijen zich samen tot een kantonrechter van hun keuze wenden en zijn beslissing inroepen of, in geval van lid 2 van dat artikel, als één van de partijen zich tot de kantonrechter wendt en de andere partij de kantonrechter bericht dat zij instemt met de keuze.
3.8.
De kantonrechter gaat ervan uit, nu [gedaagde] ter rolzitting is verschenen en daar haar standpunt heeft verwoord, dat zij instemt met het aanbrengen van de onderhavige vordering bij de kantonrechter. De kantonrechter laat daarin meewegen dat [gedaagde] geen bezwaar heeft tegen de gevorderde afgifte van documenten voor zover zij daarover beschikt, maar dat zij tegenover haar opdrachtgever ‘gedekt’ wil zijn met een bevel van een rechter. Verwijzing naar de handelsrechter zou geen ander resultaat opleveren en alleen maar meer geld en tijd kosten. De kantonrechter acht zich, met inachtneming van art. 96 lid 2 Rv, bevoegd in de onderhavige zaak een beslissing te geven.
Inhoudelijk
3.9.
Een vordering tot afschrift van of inzage in bescheiden is slechts toewijsbaar indien aan de drie in het eerste lid van artikel 843a Rv genoemde voorwaarden is voldaan. Dat wil zeggen dat:
a. de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, een rechtmatig belang heeft bij afschrift of inzage daarvan,
b. de vordering betrekking heeft op “bepaalde” bescheiden en
c. de bescheiden een rechtsbetrekking betreffen waarbij degene die afschrift of inzage vordert partij is.
3.10.
Het belang dat [eiser] stelt, te weten om een jegens hem gepleegde onrechtmatige daad te bewijzen, is een rechtmatig belang. [eiser] heeft de bescheiden waarvan hij afgifte verlangt voldoende omschreven. Dat zijn bescheiden die een rechtsbetrekking betreffen waarin [eiser] partij is, te weten het geschil met zijn buren. Op zichzelf is aan de vereisten van artikel 843a Rv voldaan.
3.11.
[gedaagde] heeft naar voren gebracht dat het juist is dat zij in opdracht van de buren van [eiser] een opdracht heeft uitgevoerd. Van die opdracht – het betrof de ontstopping van een riool – bestaat een werkbon. Bij die werkbon is een aanhangsel met daarop het advies van de monteur. Een offerte voor de geadviseerde werkzaamheden is nooit uitgebracht omdat [gedaagde] na het uitbrengen van het advies nooit meer iets heeft gehoord van de buren van [eiser] . [gedaagde] is bereid de werkbon met het aanhangsel over te leggen.
3.12.
De kantonrechter stelt vast dat de gevorderde documenten niet allemaal bestaan. De wel bestaande documenten, de werkbon en het advies, zal [gedaagde] moeten overleggen. De kantonrechter zal aldus beslissen. Aangezien [gedaagde] bereid is de stukken over te leggen, zal de kantonrechter geen dwangsom opleggen.
3.13.
[gedaagde] is te beschouwen als de partij die in het ongelijk is gesteld, zodat zij de kosten van deze procedure moet dragen.
Die kosten begroot de kantonrechter aan de zijde van [eiser] tot vandaag op € 223,72 (€ 136,72 kosten dagvaarding [1] en € 87,00 griffierecht), met de wettelijke rente als in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te overleggen een kopie van de onder 3.11 genoemde werkbon en een kopie van het aldaar genoemde aanhangsel;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak begroot op € 223.72, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening tot de dag van volledige betaling;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gegeven door mr. P.H.M. Kuster en is in het openbaar uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor BRP wordt slechts € 0,75 vergoed.