ECLI:NL:RBLIM:2024:2908

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
10730760 \ CV EXPL 23-4250
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van betaalde bedragen in het kader van een overeenkomst tot vervanging van een dak

In deze zaak heeft [eiseres] een vordering ingesteld tegen [gedaagde] wegens het niet nakomen van een overeenkomst tot vervanging van het dak van haar garage. De overeenkomst werd op 1 november 2022 gesloten, waarbij [eiseres] een bedrag van € 1.750,00 voor materialen heeft betaald. [gedaagde] heeft echter nagelaten het werk uit te voeren. Tijdens een telefonisch gesprek op 24 februari 2023 heeft [gedaagde] toegezegd het betaalde bedrag terug te betalen, maar dit is niet gebeurd. [eiseres] heeft vervolgens een rechtszaak aangespannen om terugbetaling van het bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] inderdaad € 1.750,00 heeft betaald en dat [gedaagde] zich niet heeft gehouden aan zijn verplichtingen. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] toegewezen, inclusief de wettelijke rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10730760 \ CV EXPL 23-4250
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. A.L. van den Bergh,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.M.S. Nass.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 3
- de conclusie van antwoord
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte vermeerdering van eis, tevens overlegging aanvullende producties 4 tot en met 7
- de door [eiseres] ten behoeve van de mondelinge behandeling in het geding gebrachte aanvullende productie 8
- de pleitaantekeningen van mr. Van den Bergh, tevens akte vermeerdering van eis en overlegging van aanvullende productie 9
- de mondelinge behandeling van 29 maart 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de brief van 29 maart 2024 van mr. Van den Bergh, waarin hij de vindplaatsen van de door hem bij gelegenheid van de mondelinge behandeling genoemde uitspraken doet toekomen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] heeft met [gedaagde] op 1 november 2022 een overeenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] in opdracht en voor rekening van [eiseres] het dak van de garage zou vervangen, een en ander conform een offerte van september 2022.
2.2.
[eiseres] stelt dat zij op 1 november 2022 een bedrag van € 1.750,00 (voor materialen) heeft betaald. Volgens [gedaagde] heeft zij € 750,00 betaald.
2.3.
[gedaagde] is niet overgegaan tot het vervangen van het dak.
2.4.
Op 24 februari 2023 heeft er een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en [gedaagde] . [eiseres] heeft als productie 6 bij akte de schriftelijke uitwerking van het opgenomen telefoongesprek overgelegd en als productie bij dagvaarding een usb-stick met daarop het opgenomen gesprek.
2.5.
[eiseres] vordert - na vermeerdering van eis - veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot:
  • terugbetaling van een bedrag van € 1.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juli 2023 tot de dag van volledige betaling,
  • betaling van € 375,00 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten,
  • betaling van primair de daadwerkelijke proceskosten en subsidiair de proceskosten conform het liquidatietarief, nakosten en executiekosten.
2.6.
[gedaagde] voert verweer.
2.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

Welk bedrag heeft [eiseres] aan [gedaagde] betaald?
3.1.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij € 1.750,00 aan [gedaagde] heeft betaald en verwijst ter onderbouwing naar de door haar als productie 2 bij exploot van dagvaarding in het geding gebrachte en hieronder weergegeven document.
3.2.
Dit betreft een onderhandse akte waaraan op grond van artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) tussen partijen dwingende bewijskracht moet worden toegekend. Dit is slechts anders als degene tegen wie de akte wordt ingeroepen stellig de ondertekening ontkent. In dat geval ontbeert de akte ingevolge artikel 159 Rv dwingende bewijskracht zolang niet is bewezen van wie de handtekening afkomstig is.
3.3.
Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] de inhoud van voormeld document betwist.
3.4.
[eiseres] heeft nader toegelicht op welke wijze dit document tot stand is gekomen. [eiseres] stelt dat zij de tekst zelf op papier heeft gezet en die door [gedaagde] ondertekend is (productie 8 bij akte aan de zijde van [gedaagde] ). Deze gang van zaken blijkt ook uit de door [eiseres] als productie 7 bij akte in het geding gebrachte getuigenverklaring van [getuige] , die destijds aanwezig was en in de keuken van [eiseres] koffie zat te drinken. Zij verklaart dat [eiseres] in het bijzijn van [gedaagde] een briefje heeft opgesteld dat [gedaagde] voor ontvangst moest tekenen. Verder verklaart ze dat [gedaagde] toen heeft gezegd dat het op naam van [naam] moet zijn. [gedaagde] heeft het geld geteld en bij de tweede telling telde [eiseres] hardop mee tot € 1.750,00. Vervolgens heeft hij het briefje ondertekend, is vertrokken en twee minuten later belde de ( [eiseres] bekende) moeder van [gedaagde] of [eiseres] een foto van het ondertekende briefje wilde sturen, hetgeen [eiseres] meteen heeft gedaan. Als productie 5 bij akte heeft [eiseres] een screenshot overgelegd waaruit blijkt dat ze een foto van het ondertekende briefje aan [naam moeder] (de moeder van [gedaagde] ) heeft verzonden.
3.5.
Hoewel [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren, heeft hij dat niet gedaan. Nu [gedaagde] dit heeft nagelaten, is de kantonrechter van oordeel dat hetgeen [gedaagde] bij conclusie van antwoord heeft aangevoerd niet kan worden gezien als een stellige ontkenning in de zin van artikel 159 lid 2 Rv. Het had op de weg gelegen van [gedaagde] om te reageren op de stellingen die [eiseres] nadien heeft aangevoerd. De door [eiseres] gestelde feiten, die door [gedaagde] niet betwist zijn, zijn voldoende om aan te nemen dat [gedaagde] zich heeft voorgedaan als Dekker en een valse handtekening op het briefje heeft geplaatst. Nu geen sprake is van een stellige ontkenning van de handtekening op voormeld document, komt aan de akte dwingende bewijskracht toe. Dat betekent dat, behoudens tegenbewijs, [eiseres] aan [gedaagde] € 1.750,00 aan materialen heeft betaald. Aan het toestaan tot het leveren van tegenbewijs komt de kantonrechter niet toe, gelet op de onvoldoende stellige betwisting van de valse handtekening en het gegeven dat [gedaagde] niet althans nauwelijks iets gesteld heeft ter bestrijding van de juistheid van de inhoud van de akte. Bij de verdere beoordeling staat dan ook vast dat [eiseres] € 1.750,00 aan [gedaagde] heeft betaald.
Kan [eiseres] aanspraak maken op terugbetaling?
3.6.
De schriftelijke weergave / transcriptie bevat geen relevante verschillen met de inhoud van het gesprek zoals te beluisteren op de USB-stick. Uit het gesprek blijkt dat [eiseres] [gedaagde] heeft gevraagd of hij komende week bij haar langs kan komen. Daarop heeft [gedaagde] geantwoord dat hij volgend weekend nog een klus heeft opstaan en dat [eiseres] daarna aan de beurt is en hij het de week erna komt maken. [eiseres] geeft aan dat dat te laat is, waarop [gedaagde] reageert: “oke, dan houdt het op”. [eiseres] geeft aan dat ze ermee klaar is, dat [gedaagde] niet communiceert en afspraken niet nakomt, er nu een half jaar verstreken is en niets is gebeurd en zij haar geld terug wenst. Daarop antwoordt [gedaagde] dat het goed is, dat het goed komt, dat hij er niet moeilijk over doet en van de week de centen komt brengen.
3.7.
Daaruit volgt dat partijen zijn overeengekomen dat er geen uitvoering meer wordt gegeven aan de opdracht en dat [gedaagde] heeft toegezegd zorg te dragen voor terugbetaling van het door [eiseres] betaalde bedrag. Gelet hierop is het thans door [gedaagde] in de onderhavige procedure gevoerde verweer dat nakoming nog mogelijk is, hij alsnog in de gelegenheid gesteld wil worden om het werk uit te voeren, er geen concrete datum voor oplevering van het werk is overeengekomen en er geen sprake is van verzuim, niet relevant en behoeft dan ook geen beoordeling.
3.8.
Nu [gedaagde] heeft toegezegd het door [eiseres] betaalde bedrag terug te betalen en hiervoor is komen vast te staan dat [eiseres] € 1.750,00 aan [gedaagde] heeft betaald, zal de daarop betrekking hebbende vordering worden toegewezen. Dat [gedaagde] reeds kosten heeft gemaakt, is bij gebreke van een onderbouwing - ter zake dienende bescheiden zijn niet in het geding gebracht - niet komen vast te staan.
Wettelijke rente
3.9.
De door het enkele betalingsverzuim verschuldigde wettelijke rente ligt eveneens voor toewijzing gereed.
Buitengerechtelijke kosten
3.10.
[eiseres] maakt aanspraak op € 375,00 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten. Op grond van artikel 6:96 lid 4 BW bestaat de vergoeding van buitengerechtelijke
incassokosten in geval van een handelsovereenkomst uit ten minste een bedrag van € 40,00. Dit bedrag is zonder aanmaning verschuldigd vanaf de dag na het verstrijken van de wettelijke of overeengekomen betalingstermijn. Conform het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW is [gedaagde] in ieder geval € 40,00 aan vergoeding voor incassokosten aan [eiseres] verschuldigd.
3.11.
[eiseres] maakt echter aanspraak op een hoger bedrag aan incassokosten. Een hoger bedrag aan incassokosten is verschuldigd als ten minste één incassohandeling is verricht. Het is niet relevant welke incassohandelingen zijn verricht; het versturen van een enkele brief is voldoende (ECLI:NL:HR:2014:1405). [eiseres] heeft onweersproken aangevoerd dat haar gemachtigde op 23 juni 2023 een sommatiebrief aan [gedaagde] heeft gestuurd en dat [gedaagde] daarop op 26 juni 2023 telefonisch contact heeft opgenomen met het kantoor van haar gemachtigde. [eiseres] heeft voldoende gesteld dat er incassowerkzaamheden zijn verricht.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van € 262,50.
Proceskosten
3.12.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] .
3.13.
[eiseres] heeft primair verzocht om vergoeding van de werkelijk door hem gemaakte advocaatkosten in de onderhavige procedure, begroot op € 3.716,72 inclusief btw.
3.14.
Een partij kan verplicht zijn tot vergoeding van alle in verband met een procedure gemaakte kosten, maar alleen in geval van misbruik van procesrecht of van onrechtmatig handelen. Dat kan zich voordoen als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als een partij zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid. Het voorgaande geldt ook ten aanzien van een verweerder die zich in een zaak tegen vorderingen verdedigt.
3.15.
Het voeren van verweer door [gedaagde] in deze zaak levert, gelet op de hiervoor genoemde maatstaf, inderdaad misbruik van procesrecht op nu [gedaagde] zijn verweer in essentie heeft gegrond op een document waarin hij een valse naam heeft gebruikt en waarin hij zich heeft bediend van een valse handtekening, aldus een document - en daarmee een verweer - waarvan hij de onjuistheid kende. Gelet op de belangen van [eiseres] had [gedaagde] zich daarvan moeten onthouden. Weliswaar heeft [eiseres] het document in de procedure ingebracht, maar ook [gedaagde] heeft zich erop beroepen. De vordering is daarmee volledig toewijsbaar, nu [gedaagde] ook de urenverantwoording op zichzelf niet heeft bestreden.
3.16.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 130,49
- nakosten € 135,00
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde € 3.716,72
-------------
Totaal € 4.226,21
3.17.
De vordering tot veroordeling van [gedaagde] in de betaling van de executiekosten zal de kantonrechter afwijzen wegens een gebrek aan belang bij zo’n veroordeling. Indien een partij niet voldoet aan een veroordeling in een rechterlijke uitspraak, volgt namelijk uit het systeem van de wet dat deze partij ook de kosten van tenuitvoerlegging van die uitspraak dient te voldoen, indien deze kosten worden gemaakt. Een separate veroordeling tot betaling van die kosten is dan ook overbodig.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen:
  • € 1.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 8 juli 2023 tot de dag van volledige betaling,
  • € 262,50 aan vergoeding buitengerechtelijke kosten,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 4.226,21,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op
29 mei 2024.
CJ