ECLI:NL:RBLIM:2024:2806

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
C/03/320033 / HA ZA 23-299
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst inzake snoeiverplichtingen en verwijdering van overhangende begroeiingen

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] met betrekking tot de nakoming van een vaststellingsovereenkomst. De partijen zijn buren en zijn sinds 2021 verwikkeld in een geschil over overhangende takken en beplantingen van een boom op het perceel van gedaagde, die zich aan de erfgrens bevinden. In een eerder proces-verbaal zijn afspraken gemaakt over de snoeiverplichtingen van gedaagde, waarbij hij jaarlijks in de periode tussen 1 februari en 15 maart de overhangende takken diende terug te snoeien. Eiser heeft gedaagde verzocht om deze afspraken na te komen, maar gedaagde heeft hier niet op gereageerd.

Eiser vordert nu dat de rechtbank gedaagde veroordeelt tot het nakomen van de afspraken uit het proces-verbaal, inclusief het verwijderen van overhangende takken en het betalen van een dwangsom van € 150,00 per dag voor elke dag dat gedaagde in gebreke blijft. Gedaagde betwist de vorderingen en stelt dat de takken niet over de erfgrens hangen en dat eiser zelf gerechtigd is om de overhangende takken te verwijderen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen en heeft de vorderingen van eiser toegewezen. Gedaagde is veroordeeld tot het snoeien van de overhangende takken, het verwijderen van andere begroeiingen en het betalen van een dwangsom. Tevens is gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser. Het vonnis is uitgesproken op 22 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/320033 / HA ZA 23-299
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat: mr. R. Boer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J.W.J. Schoonbrood.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 7,
- het B16-formulier van [eiser] met het productieoverzicht,
- de conclusie van antwoord,
- het proces-verbaal van de descente met aansluitende mondelinge behandeling van 18 maart 2024, bij welke gelegenheid [gedaagde] de gelegenheid is gegeven op de wijziging van eis te reageren bij akte ter rolle van 3 april 2023, van welke gelegenheid deze echter geen gebruik heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn buren van elkaar. [eiser] woont aan de [adres 1] , [gedaagde] aan de [adres 2] te [woonplaats 1] . De achtertuinen van partijen grenzen (deels) aan elkaar. Het verloop van de grens tussen beide percelen staat tussen partijen niet ter discussie.
2.2.
Partijen zijn sinds 2021 verwikkeld in een geschil over de overhangende takken van een boom en de overhangende beplantingen, zich beide bevindende op het perceel van [gedaagde] , bij de erfgrens. Dat heeft geleid tot een bodemprocedure bij deze rechtbank (zaaknummer C/03/291540 / HA ZA 21-225). Tijdens de mondelinge behandeling van voormelde procedure zijn partijen ter beëindiging van het geschil overgegaan tot het maken van afspraken. Bij proces-verbaal van 2 februari 2022 (hierna: het proces-verbaal) zijn partijen het volgende overeengekomen:
“(…)
1. [gedaagde] zal eenmaal per jaar in periode tussen 1 februari en 15 maart, waarbij de voorkeur uitgaat naar de maand maart, de over de erfgrens van [eiser]
overhangende takken van de boom en de overhangende beplanting indien nodig
terug snoeien tot de erfgrens.
2. De werkzaamheden worden uitgevoerd door een op kosten van [gedaagde]
ingeschakelde hovenier, waarbij het uitgangspunt is dat dit de heer [naam hovenier] , hovenier
te [woonplaats 2] , zal zijn.
3. Indien de heer [naam hovenier] , dan wel een vervangende hovenier indien daartoe reden is, van oordeel is dat in een zeker jaar geen snoeiwerkzaamheden hoeven te worden
uitgevoerd, dan conformeren partijen zich daar aan. Wel zal het zo zijn dat in ieder
geval eens per twee jaar snoeiwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd.
4. [gedaagde] zal er zorg voor dragen dat het snoeiafval, ook uit de tuin van [eiser]
voor zover dat betrekking heeft op voorstaande snoeiwerkzaamheden, zal worden
afgevoerd.
5. Indien voor de uitvoering van deze werkzaamheden het betreden van de tuin van
[eiser] noodzakelijk is door de hovenier, dan verleent [eiser] deze toestemming
hierbij op voorhand. Hij zal tenminste een week van te voren hiervan in kennis
worden gesteld door de hovenier die de werkzaamheden uit zal voeren.
6. Na uitvoering van het in deze overeenkomst bepaalde, verlenen partijen elkaar over
en weer finale kwijting ter zake van het onderhavige geschil.
7. Partijen doen afstand van het recht deze overeenkomst te ontbinden of te doen
ontbinden.
8. Partijen verzoeken de procedure door te halen onder compensatie van kosten (…)”.
2.3.
[eiser] heeft bij brief van 4 april 2023 [gedaagde] verzocht om de afspraken in het proces-verbaal na te komen. [gedaagde] heeft tot op heden niet op deze brief gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt tot het volgens punt 1 en 4 van de in het proces-verbaal opgenomen snoeiverplichting onverwijld c.q. onmiddellijk terugsnoeien c.q. verwijderen van de overhangende takken van de boom en de overhangende beplantingen tot de erfgrens en het afvoeren van het snoeiafval uit de tuin van [eiser] , dan wel binnen een termijn die de rechtbank redelijk acht,
II. [gedaagde] veroordeelt tot nakoming van de in punt 1 tot en met 4 van de in het proces-verbaal opgenomen (snoei)verplichtingen, zijnde de jaarlijkse herhaling van de in punt 1 en 4 van het proces-verbaal opgenomen snoeiverplichting na de thans verplichte uitvoering daarvan zoals genoemd onder I, althans [gedaagde] veroordeelt de snoeiwerkzaamheden in ieder geval eens per twee jaar zoals opgenomen in punt 3 van het proces-verbaal te laten plaatsvinden,
III. [gedaagde] veroordeelt tot het verwijderen en verwijderd houden van alle (andere) begroeiingen van struiken en bomen – voor zover die niet onder voormelde afspraken in het proces-verbaal vallen – die over de erfgrens heen boven het perceel van [eiser] hangen,
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom aan [eiser] van
€ 150,00 per dag, voor iedere dag na het verloop van de termijn waarbinnen volgens het vonnis de onder I gevorderde snoeiwerkzaamheden uitgevoerd moeten zijn, alsmede voor iedere dag na 15 maart van elk in punt 1 dan wel in punt 3 van het proces-verbaal bepaald snoeijaar waarop [gedaagde] niet voldaan heeft aan de veroordeling onder I of II, een gedeeltelijke dag voor een hele dag gerekend, met een maximum van € 10.000,00,
V. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst c.q. de hieruit voortvloeiende afspraken zoals deze zijn neergelegd in het proces-verbaal. Ter onderbouwing van zijn vorderingen voert [eiser] aan dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] de verplichting heeft om eenmaal per jaar in de periode tussen 1 februari en 15 maart de over de erfgrens van [eiser] overhangende takken van de boom en de overhangende beplantingen indien nodig terug te snoeien tot de erfgrens. [gedaagde] heeft tot op heden nagelaten om aan deze verplichting te voldoen, terwijl de takken van de boom en de beplantingen op dit moment over de erfgrens hangen op het perceel van [eiser] . Volgens [eiser] verkeert [gedaagde] in verzuim. [eiser] vordert om die reden nakoming van de gemaakte afspraken op straffe van verbeurte van een dwangsom en, na wijziging van eis, tot het verwijderen en verwijderd houden van alle (andere) begroeiingen van struiken en bomen – voor zover die niet onder voormelde afspraken in het proces-verbaal vallen – die over de erfgrens heen boven het perceel van [eiser] hangen.
3.3.
[gedaagde] betwist de vorderingen van [eiser] . Volgens [gedaagde] hangen de takken van de boom niet over de erfgrens. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de boom enkel buiten het broedseizoen van vogels (naar eigen zeggen van 15 maart tot en met 15 juli) mag worden gesnoeid. [gedaagde] betwist niet dat de (wilde) klimop over de erfgrens van [eiser] hangt. [gedaagde] voert het verweer dat [eiser] op grond van artikel 5:44 lid 1 BW gerechtigd is om de overhangende takken van de (wilde) klimop zelf te verwijderen. [gedaagde] stelt verder dat de gevorderde dwangsom misbruik van recht oplevert, omdat de gevorderde dwangsom bovenmatig hoog zou zijn. [gedaagde] concludeert om die reden tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Nakoming afspraken in het proces-verbaal
4.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] eenmaal per jaar in de periode tussen 1 februari en 15 maart de over de erfgrens van [eiser] overhangende takken van de boom en de overhangende beplantingen indien nodig dient terug te snoeien tot de erfgrens (hierna: de snoeiverplichting). Partijen hebben deze snoeiverplichting vastgelegd in het proces-verbaal.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de kern van (dit onderdeel van) het geschil ziet op de beantwoording van de vraag of [gedaagde] deze snoeiverplichting is nagekomen. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
4.3.
Partijen zijn het er over eens dat de (wilde) klimop over de erfgrens van [eiser] hangt. [gedaagde] betwist dat de takken van de boom over de erfgrens van [eiser] hangen. De rechtbank heeft bij gelegenheid van de door haar gelaste descente geconstateerd dat verscheidene beplantingen en (kleine) bomen in de achtertuin van [gedaagde] overhangen op het perceel van [eiser] . De advocaat van [gedaagde] heeft de overhangende beplantingen en bomen op het perceel van [eiser] ook waargenomen en zulks erkend. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat de begroeiingen van beplantingen en bomen van [gedaagde] overhangen op het perceel van [eiser] .
4.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] zijn snoeiverplichting uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst om in de periode tussen 1 februari en 15 maart de overhangende takken van de boom en de overhangende beplantingen terug te snoeien tot de erfgrens, niet is nagekomen.
4.5.
De rechtbank gaat voorbij aan het gevoerde verweer van [gedaagde] dat [eiser] op grond van artikel 5:44 lid 1 BW de overhangende takken zelf dient te verwijderen. Op grond van artikel 5:44 lid 1 BW is [eiser] weliswaar gerechtigd om boven zijn erf overhangende takken zelf weg te snijden, maar dat laat onverlet dat [gedaagde] op grond van de vaststellingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende afspraken in het proces-verbaal van [eiser] kan verlangen dat hij, [gedaagde] , dat doet. Nu de snoeiverplichting ziet op de periode gelegen buiten het door [gedaagde] gestelde broedseizoen, gaat de rechtbank ook voorbij aan dit verweer.
4.6.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het gevorderde onder I en II zal worden toegewezen. Nu [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat de tijdsbepaling “onverwijld c.q. onmiddellijk” in het onder I gevorderde een onduidelijke tijdsbepaling betreft, ziet de rechtbank wel aanleiding om de termijn waarbinnen het onder I gevorderde dient te geschieden (iets) ruimer te stellen dan gevorderd. De rechtbank bepaalt om die reden dat [gedaagde] een termijn van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis wordt gegeven om aan het onder I gevorderde te voldoen.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] voldoende belang heeft om een veroordeling tot nakoming van de afspraken te laten versterken met een dwangsom, zij het gemaximeerd. De rechtbank gaat voorbij aan het door [gedaagde] gevoerde verweer dat er sprake zou zijn van misbruik van recht nu zulks geenszins is gebleken en [gedaagde] dit onvoldoende heeft onderbouwd. Het gevorderde onder IV ligt derhalve voor toewijzing gereed.
Verwijdering en verwijderd houden van (andere) overhangende begroeiingen
4.8.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn eis vermeerderd. [eiser] vordert na wijziging van eis om [gedaagde] te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van (andere) overhangende begroeiingen voor zover die niet onder voormelde afspraken in het proces-verbaal vallen. [gedaagde] heeft van de gelegenheid om op de wijziging van eis te reageren geen gebruik gemaakt. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
4.9.
Ingevolge artikel 5:44 BW staat het de eigenaar van het erf over wiens erf de takken (en andere overhangende gedeelten) van bomen, heesters of heggen van zijn nabuur overhangen vrij om die overhangende takken af te snijden, wanneer de nabuur op eerste aanmaning heeft geweigerd dit zelf te doen. Hoewel niet is gebleken dat [gedaagde] (eerder) tot verwijdering is aangemaand, kan de eisvermeerdering bij gelegenheid van de mondelinge behandeling/decente als zodanig worden beschouwd. Nu vervolgens gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] vervolgens uitvoering heeft gegeven aan deze aanmaning – na de mondelinge behandeling/descente had [gedaagde] bij akte kunnen aangeven dat hij inmiddels de (andere) overhangende begroeiingen had verwijderd, welke gelegenheid [gedaagde] echter aan zich voorbij heeft laten gaan – is [eiser] gerechtigd die begroeiingen zelf te verwijderen of te vorderen dat deze worden verwijderd. Ook overigens is het enkele aanwezig zijn van overhangende begroeiingen op het perceel van [eiser] in beginsel onrechtmatig zijdens [gedaagde] , nu zulks als een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] ex artikel 6:162 BW dient te worden beschouwd.
4.10.
De vordering tot het verwijderen en het verwijderd houden van de op het perceel van [eiser] overhangende takken ligt gelet op het voorgaande voor toewijzing gereed.
Proceskosten
4.11.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,85
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.849,85

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot het volgens punt 1 en 4 van de in het proces-verbaal opgenomen snoeiverplichting binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis terugsnoeien c.q. verwijderen van de overhangende takken van de boom en de overhangende beplantingen tot de erfgrens en het afvoeren van het snoeiafval uit de tuin van [eiser] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot nakoming van de in punt 1 tot en met 4 van de in het proces-verbaal opgenomen (snoei)verplichtingen, zijnde de jaarlijkse herhaling van de in punt 1 en 4 van het proces-verbaal opgenomen snoeiverplichting na de thans verplichte uitvoering daarvan zoals genoemd onder I, althans veroordeelt [gedaagde] de snoeiwerkzaamheden in ieder geval eens per twee jaar zoals opgenomen in punt 3 van het proces-verbaal te laten plaatsvinden,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot het verwijderen en verwijderd houden van alle (andere) begroeiingen van struiken en bomen – voor zover die niet onder de afspraken in het proces-verbaal vallen – die over de erfgrens heen boven het perceel van [eiser] hangen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom aan [eiser] van € 150,00 per dag, voor iedere dag na het verloop van de termijn waarbinnen volgens het vonnis onder I gevorderde snoeiwerkzaamheden uitgevoerd moeten zijn, alsmede voor iedere dag na 15 maart van elk in punt 1 dan wel in punt 3 van het proces-verbaal bepaald snoei-jaar waarop [gedaagde] niet voldaan heeft aan de veroordeling onder I of II, een gedeeltelijke dag voor een hele dag gerekend, met een maximum van € 10.000,00,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.849,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.
type: FL
coll: