ECLI:NL:RBLIM:2024:2798

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
03/068294-22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor grootschalige handel in softdrugs en witwassen

Op 29 mei 2024 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978, die zich schuldig heeft gemaakt aan grootschalige handel in softdrugs en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 april 2024, waar de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Carli, aanwezig waren. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het opzettelijk verhandelen van een grote hoeveelheid hennep en het witwassen van de opbrengsten van deze handel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte van 15 december 2019 tot en met 8 maart 2021 in Nederland en België betrokken was bij de handel in softdrugs, en dat hij meermalen geld heeft gewitwat dat afkomstig was uit deze criminele activiteiten. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse strafwet van toepassing was, ongeacht de woonplaats van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van twee andere ten laste gelegde feiten, maar achtte de handel in softdrugs en het witwassen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/068294-22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, hierna: (de) verdachte of [verdachte] ,
verblijvende te [adres]
.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A. Carli, advocaat kantoorhoudende te Geleen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 april 2024. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 29 mei 2024 gesloten.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) met de parketnummers 03/254454-21 en 03/094010-23.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, nadat ter terechtzitting van 16 april 2024 een wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte in de periode van 15 december 2019 tot en met 8 maart 2021 in de gemeente Echt-Susteren, Sittard-Geleen en/of Beek, in elk geval in Nederland en/of in Rekem (België), in elk geval in België, zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:het meermalen in vereniging opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, dan wel verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep, hashish en/of marihuana;
Feit 2:het meermalen in vereniging witwassen van een grote hoeveelheid geld;
Feit 3:het meermalen in vereniging opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen, dan wel verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne en/of MDMA;
Feit 4:het opzettelijk in vereniging voorbereiden of bevorderen van productie van en/of handel in amfetamine.

3.De voorvragen

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Verdachte was ten tijde van de verdenkingen reeds geruime tijd woonachtig in België en kon derhalve niet meer als ingezetene van Nederland worden beschouwd. Dit betekent volgens de raadsvrouw dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is. Daarbij heeft de raadsvrouw opgemerkt: “Verdachte werd reeds bij aanvang van het onderzoek als de gebruiker van de Sky-ID’s [gebruikersnaam 1] , [gebruikersnaam 2] en [gebruikersnaam 3] geïdentificeerd en geconcludeerd werd dat alle drie de gebruikte toestellen hoofdzakelijk thuis hoorden in de omgeving van Rekem (België). Het Openbaar Ministerie was na die constatering niet bevoegd tot het inzetten van een onderzoek en van dwangmiddelen tegen verdachte althans om de strafzaak tegen verdachte aan te brengen op basis van de verkregen cryptocommunicatiedata.”
De rechtbank verwerpt dit verweer. Voor zover de ten laste gelegde feiten in Nederland zouden zijn gepleegd is artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing. Dit luidt dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Voor zover de tenlastelegging ziet op feiten die in België zouden zijn gepleegd is artikel 7, eerste lid, Sr van toepassing. De verdachte is en was Nederlander, de feiten die hem worden verweten en in België gepleegd zouden zijn, zijn volgens de Nederlandse wet misdrijven en op het plegen van deze feiten is door België straf gesteld
.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de via SkyECC gevoerde communicatie van de Sky-ID’s [gebruikersnaam 1] , [gebruikersnaam 2] en [gebruikersnaam 3] niet gebezigd mogen worden voor het bewijs nu de toestemming van de rechter-commissaris voor het gebruik van deze gegevens zich niet in het dossier bevindt.
De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat wettig bewijs voor de ten laste gelegde feiten ontbreekt. De verdenkingen tegen verdachte zijn enkel gebaseerd op de in het procesdossier aanwezige SkyECC-berichten. Deze berichten komen allemaal uit één bron, namelijk de gekraakte berichtendienst SkyECC. In het procesdossier zijn geen andere bewijsmiddelen opgenomen die de inhoud van de berichten ondersteunen.
Uiterst subsidiair is de verdediging ingegaan op de inhoud van de SkyECC-berichten. Aan de hand van het berichtenverkeer is niet bewijsbaar dat waarover gesproken wordt (ontmoetingen, afleveringen, etc.) ook daadwerkelijk is gevolgd, omdat naast de gekraakte berichten - voor zover ze al enige concrete informatie bevatten - deugdelijk steunbewijs ontbreekt. Evenmin is er wettig en overtuigend bewijs over de plaats waar een en ander zou hebben plaatsgevonden en voor de hoeveelheden verhandelde verdovende middelen.
Voor zover van belang worden de inhoudelijke standpunten van het Openbaar Ministerie en de raadsvrouw hierna uitvoeriger uiteengezet in de daarop betrekking hebbende overwegingen van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Onderzoek Nairobi is voortgevloeid uit de onderzoeken WERL en ARGUS die zich richtten op mogelijke strafbare feiten gepleegd door de organisatie van het bedrijf SkyECC en criminele samenwerkingsverbanden van de NN-gebruikers van SkyECC die gebruik maakten van cryptotelefoons van SkyECC. Door analyse van de SkyECC-data zijn gebruikers met criminele doeleinden in beeld gekomen, waaronder de verdachten in onderzoek Nairobi: [verdachte] en [medeverdachte] .
De genoemde verdachten hebben gebruik gemaakt van Sky-ID’s met daaraan gekoppelde gebruikersnamen, zogenoemde nicknames, die (mede) tot hun identificatie hebben geleid. Volgens de politie heeft [verdachte] gebruik gemaakt van de Sky-ID’s [gebruikersnaam 2] , [gebruikersnaam 3] en [gebruikersnaam 1] en de nicknames “ [nickname 1] ” en “ [nickname 3] ”. [medeverdachte] zou gebruik gemaakt hebben van Sky-ID [gebruikersnaam 4] en de nickname “ [nickname 2] ”. Het aan verdachten toegeschreven berichtenverkeer via SkyECC heeft geleid tot de verdenking dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte] zich bezig hielden met (onder meer) handel in verdovende middelen. In de loop van het onderzoek is gebleken dat [verdachte] gebruik maakte van de diensten van [medeverdachte] als chauffeur, vandaar de nickname “ [nickname 2] ”.
Aan [verdachte] wordt onder meer verweten dat hij zich - met anderen - heeft schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer en uitvoer van verdovende middelen, de handel daarin en het bezit ervan. Ook wordt hem verweten geld te hebben witgewassen en voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs te hebben gepleegd door apaan voorhanden te hebben.
De bepaling in de Opiumwet waarop dit laatste verwijt is gestoeld is naar haar bereik ruim. Zo geldt als voorwaarde voor het bewijs van dat verwijt niet dat komt vast te staan dat het voorbereide/bevorderde misdrijf al een concrete vorm heeft aangenomen. Daarmee is echter niet gezegd dat dit ruime bereik een relativerende invloed heeft op de strengheid van de toetsing aan de aan de bewijslevering te stellen eisen.
In het geval waarin een verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en/of door één of meer getuigen over verdachtes gedragingen en hetgeen daarbij bij hem heeft voorgezeten belastend is verklaard, zal doorgaans een bewezenverklaring, die overigens in aanzienlijke mate steunt op de inhoud van de berichten (de cryptocommunicatiedata), zonder complicaties kunnen worden vastgesteld. De bewijslevering wordt meer bewerkelijk in het andere geval, waarin een verdachte zwijgt of ontkent en dergelijke verklaringen door getuigen niet zijn afgelegd.
In het laatstbedoelde geval - dat zich in de onderhavige zaak voordoet - komt het vooral aan op de betekenis die voor het bewijs moet worden toegekend aan de inhoud van de berichten, de kring van verdachte en met wie die gesprekken zijn gevoerd, alsmede de continuïteit waarin zij voorkomen en overige gedragingen dan wel gebeurtenissen, waarvan is vastgesteld dat deze respectievelijk zijn verricht en zich hebben voorgedaan, zoals reisbewegingen en ontmoetingen. Voorts kan een rol spelen dat verdovende middelen en geld op een voor de bewijslevering relevante plaats en/of tijdstip zijn aangetroffen.
Van een bijzondere complicatie, die zich deels ook in het onderhavige geval voordoet, is sprake wanneer in de ontcijferde berichten niet met zoveel woorden ondubbelzinnig is gesproken over verdovende middelen en de ten aanzien van de invoer c.q. verkoop/aflevering/vervoer van die middelen te ondernemen of ondernomen gedragingen. Voorts is complicerend dat de berichten vaak eenzijdig ontsleuteld zijn; vaak zijn alleen de ontvangen of verzonden berichten zichtbaar. Hierdoor wordt het goede begrip van de berichten aanzienlijk bemoeilijkt.
Om in weerwil van dit alles de betekenis en strekking van de berichten niettemin te duiden als - kort gezegd - betrekking hebbend op de handel in verdovende middelen, witwassen en handelingen ter voorbereiding van de productie van synthetische drugs is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Zeker ook nu niet altijd duidelijk is vanaf welke plaats de berichten zijn verzonden en waar deze zijn ontvangen, hetgeen relevant kan zijn voor het bewijs van de pleegplaats.
Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van het bericht in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Die door de rechtbank te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan berichten de door de politie en officier van justitie voorgestelde duiding slechts dán kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere te bezigen bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. Meer in het bijzonder zal de rechtbank hebben na te gaan of de voor het bewijs te bezigen berichten, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken, in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens is bevonden, bijvoorbeeld bij aangetroffen verdovende middelen en gelden. Voorts kan de rechtbank onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten bezware van de verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet-verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde chatgesprekken.
De rechtbank voegt hieraan nog toe dat het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijke substraat van de voor het bewijs te bezigen berichten is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen.
Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van de verdachte ten laste van wie de bewezenverklaring wordt uitgesproken.
Vrijspraak feiten 3 en 4
In de in het dossier opgenomen berichten zijn vele aanwijzingen te vinden dat [verdachte] zich bezig houdt met de handel in cocaïne en MDMA en de voorbereiding daarvan. Echter, van het merendeel van deze berichten is niet duidelijk vanaf welke plaats en aan wie deze verzonden zijn. Ook is, vanwege de eenzijdige weergave, niet duidelijk of er daadwerkelijk verkopen en afleveringen en verstrekkingen zijn gevolgd en waar deze dan in het voorkomende geval hebben plaatsgevonden. Dit is slechts anders bij twee in het dossier opgenomen gesprekken.
Uit het eerste gesprek (weergegeven op pag. 520 en verder) leidt de rechtbank af dat de verdachte nog in Nederland dan wel België was en dat hij daar speed had. Speed, zijnde een populaire benaming voor amfetamine, is evenwel niet in de tenlastelegging opgenomen, zodat ook dit gesprek niet kan bijdragen aan het bewijs van het feit.
Dit is ook zo bij het tweede gesprek (weergegeven op pag. 561 en verder). In de samenvatting wordt te kennen gegeven dat in dit gesprek door verdachte vermoedelijk MDMA-kristallen worden aangeboden. In de tekst van het gesprek gaat het evenwel om ice, zijnde een populaire benaming voor methamfetamine, een stof die ook niet is opgenomen in de tekst van de tenlastelegging.
In het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 27 juli 2022 (dat geen deel uitmaakt van de doorlopende paginanummering van het eindproces-verbaal) is een update gemaakt van de chatberichten van de Sky-ID’s [gebruikersnaam 3] , [gebruikersnaam 1] en [gebruikersnaam 2] . In het bericht dat [gebruikersnaam 3] op 23 september 2020 naar [gebruikersnaam 5] stuurt (pag. 6) staat: “Ik heb nog apaan staan als je iemand weet”. Op 12 november 2020 stuurt [gebruikersnaam 3] een vervolgbericht met de volgende tekst: “Zeg maar dat we wel apaan hebben voor ze”. Uit die berichten blijkt dat verdachte kennelijk op 23 september 2020 en 12 november 2020 wel apaan voorhanden had, maar het blijft onduidelijk op welke locatie hij dit voorhanden had.
Al met al biedt het dossier onvoldoende bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring van de feiten 3 en 4 te komen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen de ten laste gelegde feiten onder 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen als hieronder in 4.4 (de bewezenverklaring) omschreven.
Ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis, heeft de rechtbank de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten opgenomen in bijlage II.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
SkyECC-berichten
De rechtbank stelt ten aanzien van de feiten waar SkyECC-berichten voor het bewijs worden gebezigd voorop dat zij de identificatie door de politie van [verdachte] als gebruiker van de Sky-ID’s [gebruikersnaam 1] , [gebruikersnaam 3] en [gebruikersnaam 2] zoals vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen dat onderdeel uitmaakt van het dossier en opgenomen is in bijlage II, betrouwbaar en bruikbaar acht. De bevindingen zijn helder en overtuigend. [verdachte] heeft deze identificatie ook erkend, maar heeft ook aangegeven dat deze accounts ook door anderen werden gebruikt.
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat de genoemde SkyECC-accounts inderdaad door meer dan een persoon zijn gebruikt. Het proces-verbaal betreffende de identificatie van de gebruiker van de genoemde accounts, bevat geen enkele aanwijzing dat de accounts door meerdere personen zouden zijn gebruikt. Ook in de berichten vindt de rechtbank daarvoor geen aanwijzing en door of namens de verdachte is ook, ter onderbouwing van zijn stelling, niet gewezen op dergelijke berichten. Daarbij heeft de verdachte geen namen willen noemen van de beweerdelijke medegebruikers, zodat ook via nader onderzoek zijn stelling niet geverifieerd kan worden. Ten slotte betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat zij de bewering van de verdachte niet aannemelijk acht, gelet op het tijdstip waarop verdachte zijn bewering heeft gedaan, namelijk pas ter terechtzitting. Vanzelfsprekend is het aan de verdachte om te bepalen óf hij wat wil zeggen, wát hij wil zeggen en wanneer hij dat dan wil zeggen, maar de situatie kan zich voordoen dat verdachte een strategie kiest, die afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Die situatie doet zich hier voor. De rechtbank vermag namelijk niet in te zien waarom verdachte pas ter gelegenheid van de inhoudelijke behandeling met deze hem ontlastende verklaring komt.
De rechtbank stelt verder voorop dat zij de identificatie door de politie van medeverdachte [medeverdachte] als gebruiker van het SkyECC-account [gebruikersnaam 4] zoals vastgelegd in het proces-verbaal dat onderdeel uitmaakt van het dossier en opgenomen is in bijlage II, eveneens betrouwbaar en bruikbaar acht. De rechtbank ziet hier evenmin aanleiding om te veronderstellen dat dit account ten onrechte aan genoemde persoon is toegeschreven.
De verdediging heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat de via SkyECC gevoerde communicatie van de Sky-ID’s [gebruikersnaam 1] , [gebruikersnaam 2] en [gebruikersnaam 3] niet gebezigd mogen worden voor het bewijs nu de toestemming van de rechter-commissaris voor het gebruik van deze gegevens niet in het dossier steekt.
De rechtbank heeft dit verweer begrepen als een beroep op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Van de verdediging mag bij een dergelijk beroep worden verlangd dat zij duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van dit artikel genoemde factoren aangeeft tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het verweer van de verdediging niet aan deze eis. Weliswaar heeft de raadsvrouw betoogd dat dit vormverzuim tot vrijspraak moet leiden, maar de verdediging gaat niet in op het belang van het eventueel geschonden voorschrift en de ernst van de eventuele verzuimen. Dit verweer behoeft derhalve geen verdere bespreking.
De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er te weinig wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde feiten nu het voorhanden zijnde bewijs uit één bron afkomstig is: de gekraakte berichtendienst SkyECC.
De rechtbank verwerpt dit verweer omdat de genoemde gesprekken steun vinden in de transcripties van de chatgesprekken van andere SkyECC-accounts, als benoemd en weergegeven in het dossier. Er is sprake van meerdere bewijsmiddelen, nu het gaat om (meerdere) gesprekken met verschillende SkyECC-accounthouders en het bewijs ook gevonden wordt in, onder andere, de verklaring van anderen en hetgeen aangetroffen is bij de doorzoekingen.
Feiten 1 en 2
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte zich van
15 december 2019 tot en met 8 maart 2021 schuldig heeft gemaakt aan de handel in softdrugs en de uitvoer hiervan. Behalve de verklaring die de verdachte hierover ter terechtzitting heeft afgelegd (“ik heb in die periode wel eens wat softdrugs verhandeld, maar niet zoveel als mij nu wordt verweten”), bevinden zich in het dossier legio chat-gesprekken die gevoerd zijn door bovengenoemde SkyECC-accounts. Accounts waarvan de rechtbank hiervoor al heeft aangegeven dat zij die alle drie en gedurende de gehele periode toeschrijft aan de verdachte. Daarnaast heeft [medeverdachte] tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 22 maart 2022 in zijn strafzaak, naar aanleiding van het bespreken van de aan hem ten laste gelegde feiten eveneens voortkomende uit het onderzoek Nairobi, verklaard dat zijn betrokkenheid bestond uit het rondrijden voor [verdachte] . Dit proces-verbaal van de terechtzitting is ook gevoegd in het dossier van de verdachte. Weliswaar is door [medeverdachte] in een later stadium daarop teruggekomen, in die zin dat hij heeft aangegeven geen naam te hebben genoemd, maar de rechtbank hecht geen waarde aan deze latere ontkenning, nu het proces-verbaal is vastgesteld en getekend door de voorzitter en de griffier en er geen reden is aan te nemen dat hetgeen is opgenomen in strijd met de waarheid is. Daarnaast wordt [medeverdachte] bij observaties vaker gezien bij locaties waar vervolgens ook daadwerkelijk softdrugs zijn aangetroffen.
Met de handel in softdrugs is veel geld te verdienen en dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd, blijkt ook uit de bewijsmiddelen. Er wordt vaak over “pap” gesproken, een van de codewoorden voor “geld”, [verdachte] stuurt anderen aan om “pap” naar “ex” te brengen, waarmee volgens de politie de ex-vrouw van [verdachte] wordt bedoeld, en bij die ex-vrouw wordt uiteindelijk bij een doorzoeking een bedrag van ongeveer € 60.000,- gevonden. De ex-vrouw van de verdachte, mevr. [naam] heeft ook geen aannemelijk verklaring gegeven over de eigenaar van het geld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat dit geld toebehoorde aan [verdachte] . Dat dit pas is aangetroffen op een tijdstip dat buiten de periode van de ten laste gelegde feiten ligt, maakt niet dat dit niet kan meewegen voor het bewijs.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de handel in softdrugs (en uitvoer daarvan), alsmede aan het meermalen witwassen van geldbedragen die hij middels de handel in softdrugs heeft verkregen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1
in de periode van 15 december 2019 tot en met 8 maart 2021 in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een grote hoeveelheid hennep en/of hashish en/of marihuana, zijnde hashish en hennep en marihuana middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
en
in de periode van 15 december 2019 tot en met 8 maart 2021 in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een grote hoeveelheid hennep en/of hashish en/of marihuana, zijnde hashish en hennep en marihuana middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
meermalen in de periode van 15 december 2019 tot en met 8 maart 2021 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een grote hoeveelheid geld heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit geld onmiddellijk afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd
en
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd
Feit 2
Medeplegen van eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf van 54 maanden op te leggen. De officier van justitie heeft de rechtbank erop geattendeerd dat bij beslissing van deze rechtbank van 23 augustus 2022 de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst met ingang van 24 augustus 2022 om 10.00 uur tot aan de dag waarop einduitspraak zal worden gedaan in deze strafzaak om 13.30 uur. Gelet op het recidiverisico verzoekt de officier van justitie de rechtbank om verdachte in detentie te nemen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gevorderde straf bovenmatig is nu er geen sprake is van concrete hoeveelheden verdovende middelen. Er kan worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van vijftien maanden schuldig gemaakt aan handel in softdrugs op grote schaal, mede omvattende uitvoer naar het buitenland. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen van geld dat hij met deze handel verdiende.
De verdachte heeft maar beperkt openheid van zaken willen geven. Hij zou wel eens wat softdrugs hebben verhandeld, maar niet zoveel als hem nu wordt verweten. De bewijsmiddelen spreken echter boekdelen; de verdachte handelde op grote schaal in verdovende middelen. En dat niet alleen op nationaal niveau. Verdachte hield zich immers ook bezig met de export van verdovende middelen.
Dat de (internationale) handel in verdovende middelen, zoals een ieder bekend, legio kwalijke en schadelijke gevolgen heeft, was voor verdachte naar het zich laat aanzien geen belemmering zich hier intensief mee bezig te houden. De gedachte aan geldelijk gewin heeft bij verdachte kennelijk alle morele en strafrechtelijke bezwaren en bedenkingen geslecht.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 54 maanden op te leggen. Nu de rechtbank verdachte van twee van de vier feiten heeft vrijgesproken, zal geen aansluiting worden gezocht bij de eis van de officier van justitie. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bieden soelaas in die zin dat het aantal maanden op te leggen gevangenisstraf oploopt naar mate de verhandelde hoeveelheden oplopen. Zonder dat hieraan concrete getallen kunnen worden gekoppeld, gaat de rechtbank ervan uit dat grote hoeveelheden softdrugs zijn verhandeld. Het internationale aspect, de uitvoer naar het buitenland, ziet de rechtbank als een belangrijke strafverzwarende omstandigheid. Daar komt bij dat verdachte eerder is veroordeeld voor handel in softdrugs, gepleegd in 2013, zonder dat dit hem ervan heeft weerhouden hiermee te stoppen. Een en ander maakt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur passend en geboden is.
Uit het reclasseringsadvies van 11 april 2024 blijkt niet dat verdachte, ondanks het feit dat hij recent een TIA heeft gehad, detentieongeschikt is.
Alles afwegende zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 24 maanden met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 420bis.1 Sr en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf van 24 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en
mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Eroktay, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 mei 2024.
Buiten staat
Mr. Dijkshoorn-Sleebe is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, nadat ter terechtzitting van 16 april 2024 wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd dat
1
hij in de periode van 15 december 2019 tot en met 08 maart 2021 in de gemeente
Echt-Susteren en/of de gemeente Sittard-Geleen en/of de gemeente Beek, in elk
geval in Nederland en/of in Rekem (België), in elk geval in België, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, dan wel heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid hennep en/of hashish en/of marihuana, in elk geval telkens een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hashish en/of marihuana, telkens
zijnde hashish en/of hennep en/of marihuana een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 4 Opiumwet, art 3 ahf/ond A Opiumwet )
2
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 15 december 2019
tot en met 08 maart 2021 in de gemeente Echt-Susteren en/of de gemeente Sittard-Geleen en/of de gemeente Beek, in elk geval in Nederland en/of in Rekem (België), in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
telkens een voorwerp (te weten een grote hoeveelheid geld) heeft/hebben
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of van een voorwerp (te weten een grote hoeveelheid geld),
-gebruik heeft/hebben gemaakt en/of
-de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende
was en/of wie dit voorwerp voorhanden had,
terwijl hij en/of medeverdachte wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen
vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit
enig (eigen) misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht )
3
hij in de periode van 15 december 2019 tot en met 08 maart 2021 in de gemeente Echt-Susteren en/of de gemeente Sittard-Geleen en/of de gemeente Beek, in elk geval in Nederland en/of in Rekem (België), in elk geval in België,
meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, dan wel heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of
MDMA (telkens) een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachten het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 4 Opiumwet, art 3 ahf/ond A Opiumwet )
4
hij in de periode van 15 december 2019 tot en met 08 maart 2021 in de gemeente Echt-Susteren en/of de gemeente Sittard-Geleen en/of de gemeente Beek, in elk geval in Nederland en/of in Rekem (België), in elk geval in België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te
weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren van amfetamine of een andere stof genoemd op lijst I van de
Opiumwet, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen een grote hoeveelheid Apaan,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of
ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat die bestemd was tot het plegen van
dat/die feit(en);
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet,
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
BIJLAGE II: De bewijsmiddelen
Vanwege de omvang en het gebruik van afbeeldingen zijn de bewijsmiddelen niet gepubliceerd.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/068294-22
Proces-verbaal van de openbare zitting van 29 mei 2024 2024 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
verblijvende te [adres]
Raadsvrouw is mr. A. Carli, advocaat, kantoorhoudende te Geleen.
Tegenwoordig:
mr. M.B. Bax , voorzitter,
mrs. D.J.E. Hamers-Aerts en mr. D. Osmić, rechters,
mr. , officier van justitie,
mr. L. Eroktay , griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zittingzaal aanwezig.
De voorzitter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.