ECLI:NL:RBLIM:2024:279

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
C03.314394/HA ZA 23-67
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. dr. R. Kluin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgstelling medebestuurder voor vennootschap en uitwinning borg door bank afgewezen wegens vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank N.V. en een gedaagde, die als medebestuurder van de failliete vennootschap Adriboo BV optrad. ING had een borgstelling van € 75.000,00 van de gedaagde, die was afgegeven ter dekking van een kredietfaciliteit aan Adriboo BV. Na het faillissement van Adriboo BV heeft ING de gedaagde aangesproken op de borgstelling, maar de gedaagde heeft zich verweerd door te stellen dat de vordering was verjaard en dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten die de eerdere borgstelling verving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde op 26 januari 2016 een vaststellingsovereenkomst met ING heeft gesloten, waarin hij zich verplichtte om een bedrag van € 50.000,00 te betalen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde deze verplichting niet was nagekomen, maar dat de vaststellingsovereenkomst de rechtsverhouding tussen partijen had gewijzigd. ING had in deze procedure echter geen beroep gedaan op de vaststellingsovereenkomst, maar enkel op de borgstelling. De rechtbank concludeerde dat ING geen aanspraak meer kon maken op de borgstelling, omdat zij zich had beperkt tot die grondslag en de gedaagde niet meer kon worden aangesproken op de borgstelling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van ING afgewezen en ING veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn vastgesteld op € 4.850,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/314394 / HA ZA 23-67
Vonnis bij vervroeging van 24 januari 2024
in de zaak van
ING BANK N.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: ING,
advocaat: mr. P.C. Nieuwenhuizen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. A.P.C. Houben te Weert.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de brief van 18 oktober 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de mondelinge behandeling van 11 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van mr. Nieuwenhuizen en mr. Houben.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
ING heeft een kredietfaciliteit verstrekt aan de besloten vennootschap Adriboo BV. [gedaagde] was medebestuurder van Adriboo BV.
2.2.
ING en [gedaagde] hebben op 1 februari 2008 een borgakte getekend waarin [gedaagde] zich borg heeft gesteld tot een bedrag van € 75.000,00 vermeerderd met rente en kosten voor al hetgeen ING van ABC-Team Speeltoestellen BV te vorderen heeft. Daarnaast rustte op het voormalig woonhuis van [gedaagde] , gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , een (tweede) hypotheekrecht ten gunste van ING voor een bedrag van € 64.000,00 bestaande uit een hoofdsom van € 40.000,00 en te vermeerderen met rente en kosten van € 24.000,00.
2.3.
Adriboo BV is haar financiële verplichtingen jegens ING niet nagekomen. Op 28 januari 2014 is Adriboo BV failliet verklaard. ING heeft zich tot [gedaagde] gewend in het kader van de uitwinning van de borgstelling. Betaling uit hoofde van de borgstelling is uitgebleven.
2.4.
Op 26 januari 2016 hebben ING en [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is voor zover van belang het volgende opgenomen:
2. BETALING
[gedaagde] zal vóór 21 april 2016 een bedrag van EUR 50.000 (zegge: vijftigduizend euro) aan ING voldoen, door middel van bijschrijving van dat bedrag op de bankrekening met IBAN NL91INGB0005300014 ten name van ING Bank N.V. te Amsterdam onder vermelding van “Borg/Hypotheek [gedaagde] /Adriboo [nummer] “.

3.ROYEMENT TWEEDE HYPOTHEEKRECHT EN FINALE KWIJTING

Na ontvangst van het in artikel 2 van deze Vaststellingsovereenkomst genoemde bedrag, zal ING royement van het tweede hypotheekrecht op het Onderpand verlenen. Tevens zal ING [gedaagde] finale kwijting verlenen voor zijn verplichtingen uit hoofde van de Borgstelling.

4.OPNIEUW AANZEGGEN EXECUTIEVEIUNG

Indien [gedaagde] niet (tijdig) aan zijn verplichting uit hoofde van artikel 2 van deze Vaststellingsovereenkomst heeft voldaan zal ING op 21 april 2016 opnieuw overgaan tot het aanzeggen van de executieveiling van het Onderpand. [gedaagde] zegt toe vanaf dat moment zijn onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking te verlenen aan (her)taxaties en bezichtigingen van het Onderpand door op eerste verzoek van ING toegang tot het Onderpand te verschaffen aan derden.

(…)

6.VERNIETIGING, ONTBINDING EN OPSCHORTING

Deze Vaststellingsovereenkomst kan niet worden vernietigd of ontbonden en de verplichtingen uit deze Vaststellingsovereenkomst kunnen niet worden opgeschort.”

2.5.
[gedaagde] heeft het bedrag van €50.000,00 niet voldaan. ING is overgegaan tot executoriale verkoop van de woning.

3.Het geschil

3.1.
ING vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 75.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
ING baseert haar vordering op de door [gedaagde] afgegeven borgstelling. ING stelt dat zij onder meer het in deze procedure gevorderde bedrag van Adriboo BV te vorderen heeft. Aangezien Adriboo BV de vordering niet heeft betaald, kan [gedaagde] als borg worden aangesproken. [gedaagde] heeft niet betaald en is in verzuim. ING stelt dat nu [gedaagde] niet aan zijn – uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende – verplichting heeft voldaan om het bedrag van € 50.000,00 te betalen, aan [gedaagde] geen finale kwijting is verleend. Volgens ING is het gevolg daarvan dat ING (weer) aanspraak kan maken op de borgstelling van € 75.000,00.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] is de vordering van ING op [gedaagde] verjaard, omdat ING deze niet binnen vijf jaar na de datum van het faillissement van Adriboo BV heeft gestuit. Ook de vordering op Adriboo BV is verjaard, zodat ING geen aanspraak kan maken op de daarvan afhankelijke borgstelling. Verder hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten die in de plaats is getreden van de eerder afgegeven borgstelling. Het niet betalen van het bedrag van € 50.000,00 heeft volgens [gedaagde] enkel tot gevolg dat ING het hypotheekrecht mocht uitwinnen en van de executieopbrengst de hypotheek mocht aflossen. [gedaagde] verwijst hierbij naar artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst. Aangezien de vaststellingsovereenkomst op basis van artikel 6 niet kan worden ontbonden of vernietigd, blijft deze volgens [gedaagde] bestaan. Nu ING haar vordering enkel op de borgstelling en niet (ook) op de vaststellingsovereenkomst heeft gebaseerd, moet de vordering van ING worden afgewezen. [gedaagde] heeft aanvankelijk ook verweer gevoerd tegen de vordering van ING, omdat hij zich niet voor Adriboo BV borg had gesteld, maar voor een andere vennootschap. Ter zitting heeft [gedaagde] aangegeven dit verweer niet langer te handhaven.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft bij wijze van verweer een beroep gedaan op de tussen hem en ING gesloten vaststellingsovereenkomst. De tussen partijen gesloten overeenkomst is een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. Een dergelijke overeenkomst strekt tot beëindiging of ter voorkoming van een onzekerheid of geschil tussen partijen en is bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand afwijkt.
4.2.
ING heeft terecht geen beroep gedaan op ontbinding of vernietiging van de vaststellingsovereenkomst, nu dit in artikel 6 van de overeenkomst is uitgesloten. ING stelt dat geen finale kwijting aan [gedaagde] is verleend, omdat hij niet aan zijn verplichting heeft voldaan om tijdig € 50.000,00 aan ING te betalen, zodat ING nog aanspraak kan maken op de borgstelling. Deze stelling van ING wordt door de rechtbank verworpen. Het uitgangspunt is dat partijen in een vaststellingsovereenkomst bindende afspraken met elkaar maken. Wanneer een partij die afspraken niet nakomt, dan heeft de wederpartij de remedies zoals neergelegd in Boek 6 BW. Als ING had willen overeenkomen dat bij niet-nakoming door [gedaagde] de oude rechtsverhouding herleeft, dan had zij dit expliciet in de vaststellingsovereenkomst moeten laten opnemen, hetgeen zij niet heeft gedaan. In de overeenkomst is enkel opgenomen dat wanneer [gedaagde] het bedrag van € 50.000,00 niet tijdig betaalt, hij alle medewerking dient te verlenen aan de executieveiling.
Deze uitleg vloeit voort uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst in het licht van de onder rov. 4.1. aangehaalde hoofdregel en is in lijn met de door [gedaagde] gestelde uitleg. Weliswaar laat de tekst van de vaststellingsovereenkomst enige ruimte voor de uitleg van de situatie in geval van niet-nakoming, maar dat is toe te schrijven aan onduidelijkheid van die tekst, zodat voor de door ING voorgestane uitleg te minder plaats is nu de vaststellingsovereenkomst door ING is opgesteld.
4.3.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat de rechtsverhouding tussen partijen wordt bepaald door de vaststellingsovereenkomst, die in de plaats is gekomen van de voordien tussen partijen bestaande rechtsverhouding. Het verweer van [gedaagde] dat de vordering op Adriboo BV en de vordering uit hoofde van de borgstelling zijn verjaard, behoeft dan ook geen bespreking meer. Immers, de vaststellingsovereenkomst schept nieuwe rechten en verplichtingen, ongeacht het bestaan of tenietgaan van een eerdere vordering.
4.4.
Door ING is uitdrukkelijk aangegeven in deze procedure geen beroep te (willen) doen op de vaststellingsovereenkomst. ING heeft haar vordering ingesteld op basis van de borgstelling, beperkt haar vordering tot die grondslag en persisteert daar ook in, zodat de rechtbank hieraan gebonden is. Zoals hiervoor is overwogen, kan ING geen beroep meer doen op die borgstelling, zodat de borgstelling niet meer als grondslag voor de vordering van ING kan dienen. Aangezien de borgstelling de enige grondslag is, die door ING is aangedragen, zal de vordering worden afgewezen. Of de vordering uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst is verjaard, kan dan ook in het midden blijven.
4.5.
De onderstaande beslissingen vloeien voort uit de bovenstaande overwegingen. Hetgeen partijen meer of anders hebben aangevoerd kan als niet (langer) ter zake doende verder buiten beschouwing worden gelaten.
Proceskosten
4.6.
ING is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
3.549,00
(3,00 punten × € 1.183,00)
Totaal
4.850,00
4.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van ING af,
5.2.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 4.850,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt ING in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als ING niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.
MS