ECLI:NL:RBLIM:2024:2786
Rechtbank Limburg
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontruiming van een woning door de huurder tegen haar ex-partner
In deze zaak heeft de eiseres, die de woning huurt, een kort geding aangespannen tegen haar ex-partner, de gedaagde, met het verzoek om hem te veroordelen de woning te verlaten. De eiseres heeft sinds 18 januari 2021 de woning gehuurd en heeft nooit een verzoek gedaan om de gedaagde als medehuurder aan te stellen. Na een voorval op 29 april 2024 heeft de eiseres de woning verlaten en woont zij noodgedwongen elders. De gedaagde heeft herhaaldelijk geweigerd de woning te verlaten, ondanks verzoeken van de eiseres.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde geen recht of titel heeft om in de woning te verblijven, aangezien de eiseres de enige huurder is. De rechter heeft geoordeeld dat er sprake is van een spoedeisend belang voor de eiseres, omdat zij niet in de woning kan verblijven en ook haar dochter uit een eerdere relatie niet kan zien. De vordering van de eiseres om de gedaagde te veroordelen de woning te verlaten is toegewezen, met de bepaling dat de gedaagde dit binnen twee weken na betekening van het vonnis moet doen. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De rechter heeft de gevorderde dwangsom afgewezen, omdat de eiseres al op grond van de wet kan zorgen voor de ontruiming. Het verbod voor de gedaagde om de woning te betreden is toegewezen, evenals de proceskosten die de eiseres heeft gemaakt. Dit vonnis is uitgesproken op 29 mei 2024.