ECLI:NL:RBLIM:2024:2784

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
C/03/329094 / KG ZA 24-89
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot schorsing ontruimingsvonnis in kort geding

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit [eiseres sub 1] en [eiser sub 2], de schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis dat door de kantonrechter is uitgesproken op 7 februari 2024. Dit vonnis houdt in dat de huurovereenkomst tussen [eiseres sub 1] en de stichting Weller Wonen is ontbonden en dat [eiser sub 2] de woning zonder recht of titel gebruikt. Eisers hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en verzoeken de voorzieningenrechter om de ontruiming te schorsen totdat er een beslissing in het hoger beroep is genomen. Ze stellen dat er nieuwe feiten zijn die de kantonrechter niet kende en die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.

De voorzieningenrechter overweegt dat de vordering van eisers niet kan worden toegewezen. De rechter stelt vast dat de belangenafweging in het voordeel van Weller Wonen uitvalt. De voorzieningenrechter wijst erop dat de noodsituatie waarin eisers zich bevinden, niet relevant is voor de beoordeling van de vordering, omdat deze situatie inherent is aan elke ontruimingsvordering. Bovendien is het belang van Weller Wonen bij een eerlijke verdeling van de sociale woonvoorraad zwaarderwegend. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten, die aan de zijde van Weller Wonen zijn begroot op € 1.795,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/329094 / KG ZA 24-89
Vonnis in kort geding van 29 mei 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

en
2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. F.J.M. van Rossem;
tegen:
de stichting
STICHTING WELLER WONEN,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. Janssen.
Eisers zullen hierna [eisers] genoemd worden en apart [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] , en gedaagde zal Weller Wonen genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 8,
  • de mondelinge behandeling van 16 april 2024, waarbij [eisers] niet verschenen zijn,
  • het bericht van mr. Van Rossem van 16 april 2024, waarbij hij om een ‘nieuwe datum voor de mondelinge behandeling’ verzoekt, omdat hij en [eisers] vanwege een auto-ongeval niet ter zitting zijn verschenen,
  • het bericht van mr. Janssen van 16 april 2024 dat hij instemt met ‘hervatting’ van de mondelinge behandeling,
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling op 15 mei 2024,
  • de pleitnota van Weller Wonen.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] huurt een woning van Weller Wonen, een toegelaten instelling als bedoeld in de Woningwet en onder meer belast met het verstrekken van woonruimte aan personen die daarvoor in verband met hun inkomen en/of andere (sociale) omstandigheden zelf niet of moeilijk zorg kunnen dragen.
2.2.
Volgens Weller Wonen is haar uit een telefonisch onderhoud in november 2022 gebleken dat [eiseres sub 1] de gehuurde woning waarschijnlijk sedert februari 2022 niet meer zelf bewoonde en dat die woning enkel werd bewoond door haar zoon (en mede-eiser) [eiser sub 2] , die ook de huur betaalde.
2.3.
In verband daarmee heeft Weller Wonen bij exploot van dagvaarding van 23 januari 2023 [eisers] voor de kantonrechter van deze rechtbank gedagvaard en gevorderd dat de kantonrechter de huurovereenkomst tussen [eiseres sub 1] en Weller Wonen ontbindt, voor recht verklaart dat [eiser sub 2] de woning zonder recht of titel gebruikt, dat hem geen recht op medehuurderschap ex artikel 7:267 BW toekomt en [eisers] veroordeelt tot ontruiming van de woning.
2.4.
Bij vonnis van 7 februari 2024 heeft de kantonrechter die vorderingen toegewezen (hierna: “het vonnis van de kantonrechter”). Bij appeldagvaarding van 8 maart 2024 hebben [eisers] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de tenuitvoerlegging van de veroordeling tot ontruiming in het vonnis van de kantonrechter wordt geschorst totdat op het tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep is beslist. Met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 [1] betogen [eisers] dat, nu de in het vonnis van de kantonrechter uitgesproken uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet is gemotiveerd, bij executie van dat vonnis een afweging van belangen tussen die van hen en die van Weller Wonen moet plaatsvinden.
3.2.
Volgens [eisers] moet die belangenafweging in hun voordeel uitvallen, vanwege feiten die de kantonrechter bij het wijzen van zijn vonnis niet kende, maar die, indien de kantonrechter die feiten wel had gekend, hem waarschijnlijk tot een ander oordeel zouden hebben geleid. Daarnaast stellen [eisers] dat het hier gaat om hun (naar de voorzieningenrechter begrijpt) recht op woonruimte, een eerste levensbehoefte, welk belang dient te prevaleren boven het belang van Weller Wonen als verhuurder van de woning.
3.3.
[eiseres sub 1] stelt dat zij inmiddels in de woning is teruggekeerd en weer huur betaalt. Volgens [eisers] is het van groot belang dat zij niet tussentijds worden ontruimd. Zij zouden anders immers op straat komen te staan en daarmee in een noodsituatie terecht komen, terwijl er een reële kans bestaat dat het hof op basis van de nieuwe feiten tot een ander oordeel komt dan de kantonrechter. Als Weller Wonen tijdens de loop van de appelprocedure het gehuurde pand aan een ander zou verhuren, dan ontstaat volgens [eisers] een onomkeerbare situatie met alle gevolgen van dien, indien het hof het vonnis van de kantonrechter zou vernietigen en de vorderingen van Weller Wonen alsnog zou afwijzen.
3.4.
[eisers] vorderen op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de tenuitvoerlegging tot ontruiming in het vonnis van 7 februari 2024 schorst, totdat op het tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep is beslist;
bepaalt dat de verplichtingen uit de huurovereenkomst tussen partijen over en weer wederom in kracht zullen worden, in ieder geval totdat op het tegen het vonnis van 7 februari 2024 ingestelde hoger beroep is beslist;
Weller Wonen veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.5.
Weller Wonen voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van de vordering nemen [eisers] terecht tot uitgangspunt hetgeen de Hoge Raad in zijn hierboven (onder 3.1) genoemde arrest heeft overwogen. Volgens dat arrest heeft in een geval als het onderhavige, te weten een kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging waarin tegen de ten uitvoer te leggen uitspraak een rechtsmiddel is ingesteld, het volgende te gelden.
4.2.
Een uitgesproken veroordeling dient, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer te kunnen worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
4.3.
Bij de toepassing van de onder 4.2. genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
4.4.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.5.
Op basis van die criteria overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Gesteld noch gebleken is dat het vonnis van de kantonrechter is gebaseerd op een kennelijke juridische en/of feitelijke misslag. Evenmin is sprake van feiten en omstandigheden die bij het nemen van de omstreden beslissing niet in aanmerking konden worden genomen
doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaanen die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.6.
[eisers] hebben zich beroepen op feiten die de kantonrechter bij het wijzen van zijn vonnis niet kende, maar die, indien de kantonrechter die feiten wel had gekend, hem waarschijnlijk tot een ander oordeel zouden hebben geleid. Dit zijn echter geen feiten en omstandigheden die zich pas ná de betrokken uitspraak hebben voorgedaan, doch beweerde feiten en omstandigheden die de kantonrechter niet bekend zijn geworden, omdat [eisers] niet ter mondelinge behandeling bij de kantonrechter zijn verschenen om die feiten en omstandigheden aan te voeren.
4.7.
Het enige, in deze zaak relevante, criterium is of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het belang van [eisers] bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hen ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van Weller Wonen in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
4.8.
De stelling van [eisers] in dit verband, dat zij bij ontruiming in een noodsituatie komen te verkeren, omdat zij dan op straat belanden, is – hoe ingrijpend ook – in juridische zin niet relevant. Het ontstaan van deze noodsituatie kan slechts relevant zijn, indien daarmee bij het wijzen van het te executeren vonnis geen rekening kon worden gehouden, omdat dit toen nog niet kenbaar was. Daarvan is hier echter geen sprake, omdat de omstandigheid dat deze situatie kan ontstaan in beginsel immers inherent is aan iedere vordering tot ontruiming. Bij het wijzen van het vonnis was bij [eisers] bekend, of had bekend kunnen zijn dat deze noodsituatie, waarop zij zich thans beroepen zich zou voordoen en zij hadden dus bij de kantonrechter daarop een beroep kunnen of moeten doen.
4.9.
In het kader van de te maken belangenafweging hebben [eisers] aangeveord dat zij een groot belang hebben bij het kunnen blijven beschikken over woonruimte. De voorzieningenrechter heeft vanzelfsprekend oog voor de omstandigheid dat [eiseres sub 1] haar woonruimte op korte termijn kwijt kan raken, maar dat is in deze zaak helaas onvermijdelijk. Tegenover het gestelde belang van [eisers] bij behoud van de bestaande toestand staat immers het belang van Weller Wonen bij een eerlijke verdeling van de zeer schaarse sociale woonvoorraad aan mensen die daarvoor in verband met hun inkomen en/of andere sociale omstandigheden zelf niet of moeilijk zorg kunnen dragen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van Weller Wonen in dit geval dient te prevaleren.
4.10.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Weller Wonen worden begroot op:
- griffierecht € 688,00;
- salaris advocaat €
1.107,00;
Totaal € 1.795,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Weller Wonen tot op heden begroot op € 1.795,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [2]

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026
2.type: MT