Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.[eiser sub 1] ,
2.
[eiser sub 1],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling van 11 december 2023
2.De feiten
- op 17 oktober 2020, groot € 8.000,00, met als kenmerk ‘
- op 27 oktober 2020, groot € 12.500,00, met als kenmerk ‘
- op 15 december 2020, groot € 11.000,00, met als kenmerk ‘
- op 21 maart 2021, groot € 4.000,00, met als kenmerk ‘
3.Het geschil
4.De beoordeling
pinnen voor [overledene] ’. Hoewel dat lijkt aan te sluiten bij de stelling van [gedaagde] dat zij kosten voor erflater heeft voorgeschoten, blijkt uit de bankafschriften van erflater in de maanden voorafgaand aan het overlijden dat er telkens kleine bedragen werden overgemaakt aan [gedaagde] voor boodschappen en kleine aankopen (aanvullende productie 12 van [eisers gezamenlijk] ). Dat er kort voor zijn overlijden nog € 4.000,00 zou openstaan aan kosten die [gedaagde] nog zou hebben voorgeschoten, is daarom niet aannemelijk. De wisselende verklaringen over de herkomst van het geld dat aan erflater zou zijn geleend en waar de (terug)betaling van € 4.000,00 op zou zien, dragen naar het oordeel van de rechtbank niet bij aan de geloofwaardigheid van hetgeen [gedaagde] aanvoert. De overschrijvingen met het kenmerk ‘
sparen’of ‘
op spaarrekening zetten’duiden evenmin op een geldleningsovereenkomst. Dat juist die omschrijving is gekozen omdat aan erflater de wens was geuit dat zij een camper wilde kopen, is indien juist op zichzelf ook onvoldoende om tot de conclusie te kunnen leiden dat deze overboeking ziet op de aflossing van een tussen erflater en [gedaagde] gesloten geldlening. De stelling dat erflater pas na het verkrijgen van een erfenis op de lening heeft kunnen aflossen, kan de rechtbank niet volgen omdat de overboeking van € 8.000,00 al is gedaan voordat de erfenis is verkregen en de erfenis beduidend lager is dan het totaal aan overboekingen (aanvullende productie 12 van [eisers gezamenlijk] ).
Zorg periode 3 terminale fase’ naar de bankrekening van [gedaagde] overgemaakt. Dit doet sterk vermoeden dat [gedaagde] toegang had tot de bankrekening van erflater. Ter zitting hebben [eisers gezamenlijk] verklaard dat zij slechts de bankafschriften in de administratie van erflater hebben aangetroffen tot en met 24 juni 2004, terwijl er na het overlijden structureel bankafschriften van de bankrekening van erflater via de post werden ontvangen en dat de administratie in de periode dat [gedaagde] zorg en bijstand heeft verleend, ontbreekt. Zij hebben ook verklaard dat erflater papieren bankafschriften ontving omdat hij bij gebrek aan een laptop, smartphone of wifi niet kon internetbankieren. Daartegen heeft [gedaagde] ter zitting aangevoerd dat erflater wel degelijk kon internetbankieren en wel via de bankierapp op haar smartphone. Nog los van het feit dat elke onderbouwing van die stelling ontbreekt, volgt daaruit niet dat erflater zijn eigen financiën beheerde en de wil had een aanzienlijk deel van zijn vermogen aan haar te schenken. Naar het oordeel van de rechtbank roept deze constructie bovendien vragen op omdat daarmee de belangen van erflater en de veiligheid onvoldoende worden gewaarborgd. Een en ander draagt ook bij aan het vermoeden dat niet erflater maar [gedaagde] , zo ook na het overlijden, betalingen vanaf de bankrekening van erflater heeft kunnen uitvoeren.