ECLI:NL:RBLIM:2024:2755

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
C/03/329551 / HA ZA 24-171
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verstrekking van bescheiden in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Limburg op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een incident waarbij eiseres, vertegenwoordigd door mr. H.R.M. Vangeel, een vordering heeft ingediend tegen gedaagden, waaronder gedaagde sub 1 en de besloten vennootschap gedaagde sub 2, vertegenwoordigd door mr. M.D. Meerkerk-van den Boogaard. De vordering was gericht op het verkrijgen van inzage in bepaalde bescheiden op grond van artikel 843a Rv. Eiseres stelde dat zij rechtmatig belang had bij de gevraagde documenten, die betrekking hadden op een notariële geldleningsovereenkomst die zij had afgesloten met een derde partij, [naam]. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden niet in staat waren om de gevraagde bescheiden te verstrekken, omdat deze niet in hun bezit waren. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 792,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om de juiste documentatie te bewaren en de verantwoordelijkheden van notaris en partijen in dergelijke overeenkomsten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/329551 / HA ZA 24-171
Vonnis in incident van 22 mei 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H.R.M. Vangeel te Maastricht-Airport,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. M.D. Meerkerk-van den Boogaard te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] (dan wel afzonderlijk ‘ [gedaagde sub 1] ’ en ‘ [gedaagde sub 2] ’) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens incident ex artikel 843a Rv, met producties 1 t/m 27,
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en de heer [naam] (hierna: [naam] ) hebben in het verleden samengewoond. Medio maart 2020 is de affectieve relatie beëindigd.
2.2.
In het kader van de financiële afwikkeling van hun samenleving heeft [naam] in een e-mailbericht van 20 maart 2020 aan [eiseres] het volgende geschreven (productie 2 bij dagvaarding):
“Overzicht schulden is gereed. Maar we moeten daarvoor bij [gedaagde sub 1]langs morgenvroeg en daarom wil ik je bellen. Totale schuld is met rente ook behoorlijk en daarover wil ik ook nog even met je hebben.(…)”
2.3.
In een e-mailbericht van later diezelfde dag heeft [naam] nog het volgende aan
[eiseres] bericht (productie 2 bij dagvaarding):
“Ligt daar zelfs nog boven maar heb het verlaagd naar 96.429 af te betalen in 10 jaar, per maand 976,29 inclusief rente. Mini wordt dan om niet aan mij terug geleverd. Akkoord?
We MOETEN dit notarieel vastleggen dus het zou erg fijn als we even langs komen bij hem. [gedaagde sub 1]komt daarvoor speciaal naar kantoor. (…) De concept overeenkomst krijg je zometeen van hem toegezonden.”
2.4.
Bij e-mail van 20 maart 2020 heeft [gedaagde sub 1] de concept-akte van de geldleningsovereenkomst aan [eiseres] toegestuurd (productie 3 bij dagvaarding). Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
VOOROPSTELLING
  • Partij 1[ [naam] ]
    en partij 2[ [eiseres] ]
    , hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
  • Gedurende hun affectieve relatie heeft partij 1 aan partij 2 verschillende bedragen ter leen verstrekt en diverse kosten namens partij 2 betaald;
  • Van deze bedragen blijkt uit de overboekingen die zijn verricht vanuit de privé-bankrekening(en) van partij 1;
  • Dat de affectieve relatie van partij 1 en partij 2 is beëindigd en dat zij in dit kader formeel willen vastleggen welke bedrag partij 2 aan partij 1 verschuldigd is.
(…)”
2.5.
Op 21 maart 2020 werd de akte verleden op het kantoor van [gedaagde sub 1] (productie 4 bij dagvaarding).
2.6.
Op 23 maart 2020 heeft [eiseres] aan [naam] gevraagd om haar het schuldenoverzicht toe te sturen voor haar administratie (productie 2 bij dagvaarding).
2.7.
[naam] heeft bij e-mail van 24 maart 2020 een schuldenoverzicht (productie 5 bij dagvaarding) aan [eiseres] gestuurd en het volgende meegedeeld (productie 2 bij dagvaarding):
“Hier staat alles op, inclusief rente. Omdat ik met je mee wil denken heb ik het bedrag uiteindelijk rond de € 96.429 gesteld. Ik hoop dat je deze verplichtingen aan mij kunt nakomen. Het zou mijn geloof in jou namelijk weer enigszins kunnen opbouwen indien je dit overzicht serieus neemt en er vooral direct mee begint. Tegen de tijd dat de hoofdsom is afgelost kunnen we het over de rente altijd een keer hebben, dat vind ik minder belangrijk, maar wel belangrijk vind ik dat je ermee begint.”
2.8.
[eiseres] is de afspraken in de notariële overeenkomst nagekomen tot eind 2021. [naam] heeft vervolgens in februari 2022 op grond van de grosse van de notariële akte diverse beslagen laten leggen (productie 6 bij dagvaarding).
2.9.
[eiseres] heeft op 11 november 2022 een klacht ingediend bij de Kamer voor het notariaat, die op 16 oktober 2023 een uitspraak heeft gedaan (productie 19 bij dagvaarding). De Kamer voor het notariaat heeft onder meer als volgt geoordeeld:
“4.10. Naar het oordeel van de kamer was het in de gegeven omstandigheden van belang dat klaagster voorafgaand aan het tekenen van de notariële geldleningsovereenkomst voldoende in de gelegenheid zou zijn gesteld om kennis te nemen van de concept-akte en een toelichting daarop, zodat zij de gevolgen daarvan (met name ten aanzien van de mogelijke verjaring en de executoriale titel) tot zich had kunnen laten doordringen (en de gelegenheid te bieden hierover eventueel juridisch advies in te winnen). Op deze wijze had de notaris de bestaande onevenwichtigheid tussen klaagster en [naam] – die voor hem kenbaar was of althans had moeten zijn – behoren te compenseren. De notaris heeft dit nagelaten. Vast staat immers dat klaagster vooraf niet schriftelijk is geïnformeerd over de rechtsgevolgen van de notariële geldleningsovereenkomst en de daaraan in de gegeven omstandigheden mogelijk verbonden risico’s. (…)
4.11.
In het licht van de onder 4.7. genoemde omstandigheden had het in het door de notaris te verrichten onderzoek naar de omvang en samenstelling van de in de notariële geldleningsovereenkomst vastgestelde vordering van [naam] op klaagster bovendien op de weg van de notaris gelegen om klaagster tijdig – dus ruim vóór het passeren van de notariële geldleningsovereenkomst – het overzicht te verstrekken dat aan de akte zou worden gehecht én bij klaagster uitdrukkelijk te verifiëren of zij hiermee instemde. (…)
4.12. (…)
Hierdoor is een situatie ontstaan waarbij onvoldoende waarborg aanwezig was om mogelijk ongewenste beïnvloeding en mogelijk misbruik van juridische onkunde en feitelijk overwicht door [naam] tegen te gaan, wat de notaris tuchtrechtelijk is te verwijten.”

3.De vorderingen in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] in het kader van de door hem verleden notariële geldleningsovereenkomst tussen [eiseres] en [naam]
d.d. 21 maart 2020 zijn zorgplicht jegens [eiseres] ernstig heeft verzaakt, waardoor [eiseres] substantiële vermogensschade heeft geleden,
II. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiseres] te vergoeden alle door deze als gevolg van deze schending van de zorgplicht geleden en nog te lijden schade, begroot op € 107.008,22, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
III. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, alsmede de nakosten.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[eiseres] vordert in het incident dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld tot het verstrekken van de volgende bescheiden:
de e-mail of een ander medium met correspondentie waaruit blijkt dat de onderhandse geldleningsovereenkomsten door [naam] of een derde aan [gedaagde sub 1] werden verstrekt en waaruit de datum van verstrekking blijkt, overige mededelingen of anderszins inhoud van vertrouwelijke aard kan worden weggelakt,
een aantekening in het dossier waaruit de datum van verstrekking van de onder a) genoemde bescheiden blijkt, overige mededelingen of anderszins inhoud van vertrouwelijke aard kan worden weggelakt,
de overboekingen waarnaar wordt verwezen in de préambule van de notariële geldleningsovereenkomst d.d. 21 maart 2020,
e e-mail of een ander medium waarmee het overzicht van de schuldpositie van
[eiseres] aan de notaris werd verstrekt en waaruit de datum van verstrekking blijkt, overige mededelingen of anderszins inhoud van vertrouwelijke aard kan worden weggelakt.
4.2.
[eiseres] verwijt [gedaagde sub 1] - kort gezegd - dat hij zijn onderzoeksplicht niet goed heeft uitgevoerd en haar niet erop gewezen heeft dat een deel van de vorderingen van [naam] verjaard was. Zij vermoedt dat [gedaagde sub 1] de notariële akte opgesteld heeft zonder kennis te nemen van de onderhandse geldleningsovereenkomsten. [eiseres] heeft [gedaagden] bij brief van 28 december 2023 aansprakelijk gesteld en zij heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de door haar geleden schade (productie 20 bij dagvaarding).
4.3.
[gedaagden] voeren verweer.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
[eiseres] heeft haar vorderingen gebaseerd op artikel 843a lid 1 Rv. Dit artikellid bepaalt dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten, inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Artikel 843a Rv biedt een partij de mogelijkheid kennis te nemen van een (schriftelijk) bewijsmiddel dat haar in beginsel wel bekend is, maar niet in haar bezit is. De regeling van artikel 843a Rv veronderstelt dat het bestaan van het stuk vast staat.
5.2.
[gedaagden] betogen dat zij niet kunnen voldoen aan de vorderingen. [naam] en [gedaagde sub 1] zijn vrienden en zij wonen dicht bij elkaar. [gedaagde sub 1] heeft de onderhandse geldleningsovereenkomsten bij [naam] opgehaald. Zij beschikken daarom niet over een email of ander medium met correspondentie waaruit blijkt dat de onderhandse geldleningsovereenkomsten door [naam] of een derde aan [gedaagde sub 1] werden verstrekt. Evenmin is sprake van een aantekening in het dossier waaruit de datum van verstrekking blijkt. Ook beschikken zij niet over de afschriften van overboekingen en een e-mail of ander medium als bedoeld onder d).
5.3.
Uit productie 16 bij de dagvaarding is de rechtbank gebleken dat [gedaagden] op
28 juni 2022 op verzoek van [eiseres] diverse stukken aan haar hebben toegezonden, waaronder de onderhandse geldleningsovereenkomsten, transactiedetails van een aantal betalingen en een document met omschrijving ‘Annuïteit op basis van huidige waarde, maandtermijnen’.
5.4.
Gelet op de gemotiveerde toelichting van [gedaagden] over de wijze waarop hij de beschikking heeft gekregen over de geldleningsovereenkomsten, is niet gebleken dat de onder a) en b) gevorderde bescheiden bestaan. Dat [gedaagden] beschikken over nog andere overboekingsbescheiden dan verstrekt op 28 juni 2022 is gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] , niet gebleken. Evenmin is gebleken dat een bescheid bestaat waaruit toezending van de schuldpositie (productie 5 dagvaarding) aan [gedaagden] blijkt. De rechtbank kan daarom voor de gevorderde documenten geen bevel tot afgifte verstrekken. De vorderingen zullen worden afgewezen.
5.5.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld in de kosten in het incident aan de zijde van [gedaagden] , die begroot worden op € 792,00. Dit bedrag bestaat uit € 614,00 kosten advocaat (1 punt x tarief II) en € 178,00 nakosten.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet [eiseres]
€ 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het anders of meer gevorderde af,
in de hoofdzaak
6.6.
verstaat dat de zaak op de rol van
22 mei 2024staat voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.type: RJ