Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Weller Wonen en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De eisende partij, Weller, verhuurde sinds 7 juli 2018 een woning aan de gedaagde, met een maandelijkse huurprijs van € 576,23. De huurovereenkomst eindigde op 28 februari 2024, maar de gedaagde had een huurachterstand opgebouwd van € 3.870,71 tot en met januari 2024. Ondanks een afgesproken betalingsregeling, kwam de gedaagde deze niet na. Weller had op 8 januari 2024 een veertiendagenbrief gestuurd waarin buitengerechtelijke incassokosten van € 695,37 werden aangekondigd.
Weller vorderde in de procedure betaling van de achterstallige huur, rente en kosten. De gedaagde erkende de huurachterstand, maar verzocht om een betalingsregeling. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en dat de gevorderde hoofdsom toewijsbaar was, evenals de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. De kantonrechter wees de vordering van Weller tot betaling van de huur voor februari 2024 toe, aangezien de huurovereenkomst aan het einde van die maand was geëindigd.
Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, die voldeden aan de wettelijke eisen. Het verzoek van de gedaagde om een betalingsregeling werd afgewezen, en de gedaagde werd in het ongelijk gesteld, waardoor hij de proceskosten moest vergoeden. De totale proceskosten werden begroot op € 1.174,72. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.