ECLI:NL:RBLIM:2024:2659

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
10925912 \ CV EXPL 24-770
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht; ontbinding huurovereenkomst en ontruiming van woonruimte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Weller Wonen en een gedaagde partij, die in persoon procedeerde. De eisende partij, Weller, verhuurde sinds 7 juli 2018 een woning aan de gedaagde, met een maandelijkse huurprijs van € 576,23. De huurovereenkomst eindigde op 28 februari 2024, maar de gedaagde had een huurachterstand opgebouwd van € 3.870,71 tot en met januari 2024. Ondanks een afgesproken betalingsregeling, kwam de gedaagde deze niet na. Weller had op 8 januari 2024 een veertiendagenbrief gestuurd waarin buitengerechtelijke incassokosten van € 695,37 werden aangekondigd.

Weller vorderde in de procedure betaling van de achterstallige huur, rente en kosten. De gedaagde erkende de huurachterstand, maar verzocht om een betalingsregeling. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en dat de gevorderde hoofdsom toewijsbaar was, evenals de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. De kantonrechter wees de vordering van Weller tot betaling van de huur voor februari 2024 toe, aangezien de huurovereenkomst aan het einde van die maand was geëindigd.

Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, die voldeden aan de wettelijke eisen. Het verzoek van de gedaagde om een betalingsregeling werd afgewezen, en de gedaagde werd in het ongelijk gesteld, waardoor hij de proceskosten moest vergoeden. De totale proceskosten werden begroot op € 1.174,72. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10925912 \ CV EXPL 24-770
Vonnis van 22 mei 2024
in de zaak van
STICHTING WELLER WONEN,
te Heerlen,
eisende partij,
hierna te noemen: Weller,
gemachtigde: Agin Otten Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding 1 februari 2024
- de conclusie van antwoord
- de brief van Weller van 18 maart 2024 met een productie
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 maart 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Weller verhuurde sedert 7 juli 2018 aan [gedaagde] een woning aan de [adres] te [plaats] . De huur bedroeg laatstelijk € 576,23 per maand. Volgens de huurovereenkomst moet de huur bij vooruitbetaling, dus voor de eerste van de maand betaald worden. [gedaagde] heeft de huurovereenkomst opgezegd. Deze is geëindigd per 28 februari 2024.
2.2.
[gedaagde] heeft een huurachterstand laten ontstaan. Deze bedroeg berekend tot en met de maand januari 2024 € 3.870,71. Partijen hebben een betalingsregeling afgesproken, maar [gedaagde] is die regeling niet nagekomen.
2.3.
Op 8 januari 2024 heeft Weller aan [gedaagde] een zogenoemde veertiendagenbrief gestuurd. Daarin is aan [gedaagde] een bedrag van € 695,37 aan buitengerechtelijke incassokosten in het vooruitzicht gesteld.

3.Het geschil

3.1.
Weller vordert - na vermindering van de vordering ter mondelinge behandeling, samengevat - betaling van de niet betaalde en nog te betalen huur met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat het hem niet lukt om de betalingen te doen en wil graag een betalingsregeling.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] erkent de achterstand, waardoor deze tussen partijen vaststaat. Daarmee staat ook vast dat [gedaagde] tekort geschoten is in de nakoming van de verbintenissen die voortvloeien uit de huurovereenkomst. De gevorderde hoofdsom is dan ook toewijsbaar, evenals de niet weersproken wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding.
4.2.
De gevorderde huur dan wel gebruiksvergoeding is toewijsbaar over de maand februari 2024, nu aan het einde van die maand de huurovereenkomst is geëindigd. De kantonrechter zal deze vordering aldus toewijzen.
4.3.
Weller vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is weliswaar lager dan het bedrag genoemd in de onder 2.3 genoemde brief, maar dit komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.4.
De kantonrechter kan het verzoek van [gedaagde] om een betalingsregeling niet honoreren. Daartoe zal hij zich tot Weller of haar gemachtigde moeten wenden.
4.5.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van Weller worden tot heden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
Totaal
1.174,72

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Weller tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen € 4.490,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2024 tot de voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] voorts om aan Weller tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen € 576,23 zijnde de huur voor de maand februari 2024,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.174,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.