De rechtbank heeft bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding in
het bijzonder gelet op navolgende omstandigheden:
- De loonwaarde van de arbeidsovereenkomst. Anders gezegd, welk bedrag aan loon zou [verweerder] nog verdiend hebben bij Meerderweert als aan de arbeidsovereenkomst niet voortijdig een einde was gekomen.
De rechtbank gaat er van uit dat de tweede overeenkomst voor bepaalde tijd vroegtijdig tot een einde zou zijn gekomen en niet de volle vier jaren zou hebben geduurd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De verstandhouding tussen [verweerder] en RvT was niet optimaal. In januari 2022 hebben partijen gediscussieerd over het loon van [verweerder] en de toelage van de RvT. Daarvoor was ook al discussie over het loon van [verweerder] .
Medewerkers en directeuren gingen steeds meer klagen over [verweerder] . Er waren al anonieme klachten in december 2020.
Daarnaast heeft de Onderwijsinspectie een herstelopdracht opgelegd. [verweerder] kan niet de gehele verantwoordelijkheid daarvan afwentelen op zijn waarnemer. Bovendien was er geen sprake van een voorafgaande lange arbeidsovereenkomst zodat de staat van dienst van [verweerder] betrekkelijk beperkt was.
De arbeidsovereenkomst zou, indien Meerderweert de koninklijke route gevolgd zou hebben (dus geen voornemen tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst in 2022, maar een verbetertraject en eventueel mediation) vermoedelijk nog ongeveer drie jaar hebben geduurd na het moment in januari 2022 waarop Meerderweert er nu “de stekker uitgetrokken heeft”. Dit komt neer op een einddatum van omstreeks 31 december 2024.
Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst nog een loonwaarde van 6 maanden vertegenwoordigt, waarop een te verkrijgen uitkering in mindering moet worden gebracht. De rechtbank stelt deze component vast op een bedrag van afgerond € 42.000,- bruto.
- De kans om opnieuw inkomen te verwerven. De arbeidsmarkt is krap, dat geldt ook voor het onderwijs. [verweerder] moet dus zeker op afzienbare tijd in staat geacht worden een andere functie te vinden. Anderzijds is het aannemelijk dat het [verweerder] als gevolg van deze procedure niet, althans niet direct, zal lukken om een functie op hetzelfde niveau met vergelijkbare arbeidsvoorwaarden te verwerven. De rechtbank gaat schattenderwijs uit van een periode van twee jaar na 31 december 2024 dat [verweerder] hier nog nadelige gevolgen voor zijn inkomen van zal ondervinden. De hieraan verbonden schade stelt de rechtbank op € 24.000,- bruto.
- De mate van verwijtbaarheid van Meerderweert (zoals hiervoor omschreven);
- De pensioenschade van [verweerder] . Het ABP heeft de maandelijkse pensioenschade becijferd op € 2.158,68 netto. De rechtbank schat de pensioenschade in op een bedrag van € 17.000,- bruto;
- De rechtbank gaat er van uit dat [verweerder] immateriële schade heeft geleden. Zijn herbenoeming als bestuurder gevolgd door een bijna onmiddellijke intrekking daarvan, gevolgd door een lange en gecompliceerde procedure met de daarbij behorende onzekerheden en de onzekerheden voor de toekomst hebben gezorgd voor veel zorgen en spanningen. De rechtbank acht het passend hiervoor een component ter grootte van € 10.000,- op te nemen in de billijke vergoeding.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank een billijke vergoeding van € 93.000,00 bruto redelijk en passend.