ECLI:NL:RBLIM:2024:2637

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
309726 HARK 22-245
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst met statutair bestuurder; ernstig verwijtbaar handelen werkgever; billijke vergoeding toegekend

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting Meerderweert en haar statutair bestuurder, [verweerder]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de werkgever, Meerderweert, ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, wat heeft geleid tot de toekenning van een billijke vergoeding aan [verweerder]. De procedure begon met een verzoekschrift van Meerderweert, waarin ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd verzocht, onder andere vanwege verwijtbaar handelen van [verweerder]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie, die niet meer te herstellen was. De rechtbank heeft ook overwogen dat het opzegverbod tijdens ziekte niet in de weg staat aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat er geen aanwijzingen waren dat de ontslagbeslissing was ingegeven door de ziekte van [verweerder]. De rechtbank heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 juli 2024 en heeft een transitievergoeding van € 19.382,56 bruto en een billijke vergoeding van € 93.000,00 bruto toegewezen, met wettelijke rente. De proceskosten zijn voor rekening van Meerderweert, omdat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/309726 / HA RK 22-245
Beschikking van 23 mei 2024
in de zaak van
de stichting MEERDERWEERT, STICHTING PRIMAIR ONDERWIJS WEERT/NEDERWEERT,
te Weert,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: Meerderweert,
advocaat: mr. D.F.L. van der Hout.
tegen
[verweerder],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. R.L.G.J. Eikelboom.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 29 september 2022 ingekomen verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 45
- het aanvullende verzoekschrift met bijlagen A tot en met J
- het verweerschrift tevens voorwaardelijk zelfstandig verzoek met bijlagen 119 tot en met 142
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 december 2022
-de akte (bij brief van 15 november 2023) tevens houdende producties zijdens Meerderweert met producties 46 tot en met 51
- de brief d.d. 30 november 2023 tevens indiening wijziging verzoeken tevens reactie op nadere akte zijdens [verweerder]
- de akte van 6 december 2023 met akte inhoudende aanvullende producties (producties 52 tot en met 63) van Meerderweert
- de brief van 11 december 2023 met bijgevoegd de in de dagvaardingsprocedure met hieronder vermeld zaaknummer ingediende nadere akte met producties zijdens [verweerder]
- de mondelinge behandeling van 14 december 2023 die gelijktijdig is behandeld met de ander twee zaken van partijen met zaaknummers C/03/309916 HA ZA 22-438 en C/03/310275 HA RK 22-253, waarbij zijn verschenen:
- [verweerder] , bijgestaan door mrs. Eikelboom en Van Duren;
- namens Meerderweert, [RvT-lid X] , [RvT-lid Y] , [RvT-lid Z] (Raad van Toezicht), bijgestaan door mrs. Heussen en Van der Hout.
- de pleitaantekeningen zijdens [verweerder]
- de pleitaantekeningen (met wijziging verzoek) zijdens Meerderweert
- het bericht van partijen van 18 januari 2024, waarin zij laten weten geen regeling getroffen te hebben.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] geboren op [geboortedatum] 1964 is op 1 januari 2019 bij Meerderweert voor de duur van vier jaar (tot 1 januari 2023) in dienst getreden in de functie van Voorzitter Raad van Bestuur. [verweerder] is tevens benoemd tot statutair bestuurder van Meerderweert.
De CAO Bestuurders Funderend Onderwijs 2022 is thans van toepassing op de arbeidsovereenkomst (voorheen gold: de CAO Bestuurders PO).
Het loon van [verweerder] bedraagt thans € 9.245,00,bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag en exclusief eindejaarsuitkering.
2.2.
Eind 2021 wordt er tussen [verweerder] en de Raad van Toezicht (hierna: RvT) gesproken over de verlenging van de aanstelling als bestuurder. Naar aanleiding hiervan stuurt [verweerder] op 9 januari 2022 een e-mail, - onderwerp: “contract en beloningsafspraak”- aan de leden van de RvT (Productie 19 bij verzoekschrift van [verweerder] ) waarin onder andere staat:
“Ad. 1 Is het mogelijk om een bevestiging te ontvangen voor de mededeling dat mijn contract opnieuw met 4 jaar verlengd zal worden van 01-01-23 tm 31-12-26”.
2.3.
Diezelfde dag antwoord [RvT-lid X] , voorzitter van de RvT, per e-mail - onderwerp: “contract en beloningsafspraak”- aan [verweerder] :
“De brief met bevestiging van je verlenging zal ik je per omgaande toe sturen als je met mij jouw privé adres wil delen”.
2.4.
Op 13 januari 2022 heeft Meerderweert per e-mail een brief gedateerd 10 januari 2022 naar [verweerder] verzonden, waarin wordt meegedeeld:
“Zoals reeds voor de kerst telefonisch met u gedeeld, kan ik u namens de Raad van Toezicht van Meerderweert schriftelijk meedelen dat de Raad voornemens is uw aanstelling als bestuurder van onze stichting vanaf 1 januari 2023 te gaan verlengen voor bepaalde tijd met een periode van 4 jaar.
(..)
De Raad van Toezicht feliciteert u met deze verlenging van uw benoeming (..)”
2.5.
Op 19 januari 2022 heeft [verweerder] gesproken met [RvT-lid X] over de verhoging van de vergoeding voor de leden van de RvT. Bij e-mail van diezelfde dag heeft [verweerder] aan de RvT onder meer laten weten:
“(..)
Verzoek
Gelet op de maatschappelijke gevoeligheid en lopende debatten omtrent besluiten ten aanzien van verhoogde honoreringen, lijkt het aangewezen om ten behoeve van de verhoging van uw beloning de ‘handreiking’ van de VTOI-NVTK en de adviezen daarbij in uw afweging te betrekken en transparant daarover te communiceren met de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad.
Ik hecht eraan te benadrukken dat ik u in het kader van onze interne governance en de ingezette professionaliseringsslag die we als Meerderweert hier thans in pogen te maken benader, maar dit tegelijkertijd ook wat ongemakkelijk vind. Ik weet echter uit emailwisselingen met uw raad dat “de raad er aan hecht om zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving en de maatschappelijke verantwoording”. Deze opmerking bevestigt mij in mijn overtuiging dat we hier gezamenlijk in alle openheid in overleg over kunnen en moeten gaan. Tevens spreek ik hierbij de hoop en verwachting uit dat we in onze samenwerking tijd en ruimte kunnen vinden om dergelijke belangrijke
vraagstukken in de toekomst tijdig, in gezamenlijkheid en met nodige zorgvuldigheid te bespreken.
(..)”
2.6.
Tijdens de vergadering van de RvT van 26 januari 2022 heeft Meerderweert aan [verweerder] meegedeeld dat de RvT op het eerder genomen verlengingsbesluit is teruggekomen. In een brief van 26 januari 2022 (productie 29 bij verzoekschrift van [verweerder] ) laat de RvT aan [verweerder] weten:

… heeft de Raad van Toezicht niet anders kunnen besluiten dan haar brief van 10 januari in te trekken.
Middels deze brief willen we schriftelijk bevestigen dat we definitief besloten hebben je arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd per 1 januari 2023 niet meer te zullen verlengen. (..) Dit definitieve besluit hebben we na zorgvuldige afweging van argumenten op vrijdag 21 januari 2022 als RvT unaniem genomen (..)”.
2.7.
[verweerder] is het hier niet mee eens en heeft een advocaat in de arm genomen.
2.8.
[verweerder] is vanaf 25 mei 2022 arbeidsongeschikt.
2.9.
De RvT heeft opdracht gegeven aan [onderzoeker] om onderzoek te doen naar financiële transacties van [verweerder] alsook naar meldingen over onder meer een onveilig werkklimaat. Op 8 juni 2022 is het rapport uitgebracht.
[verweerder] heeft hier niet op gereageerd.
2.10.
Op 18 augustus 2022 is [verweerder] in kennis gesteld van het voornemen van de RvT om hem te schorsen en te ontslaan als statutair bestuurder.
2.11.
Op 30 augustus 2022 is het statutaire ontslag van [verweerder] aangehouden in afwachting van advies van de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad. Hij is op diezelfde datum geschorst met ingang van 5 september 2022.
2.12.
Op of omstreeks 25 of 30 november 2022 heeft de RvT besloten om de schorsing van [verweerder] met drie maanden te verlengen en om hem met ingang van 1 december 2022 ontslag te verlenen als statutair bestuurder (na positief advies van de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad).
2.13.
Na de 1e mondelinge behandeling van 20 december 2022 hebben partijen door middel van mediation geprobeerd een regeling te treffen, wat niet is gelukt.
2.14.
Op of omstreeks de 2e mondelinge behandeling van 14 december 2023 heeft [verweerder] kenbaar gemaakt te berusten in het statutair ontslag. [verweerder] heeft de dagvaardingsprocedure waarin hij het ontslagbesluit heeft aangevochten, ingetrokken. Daarmee is sprake van een definitief ontslagbesluit. Gelet op de ziekte van [verweerder] heeft dat echter geen effect voor de arbeidsrechtelijke positie van [verweerder] (“15 april arresten”)
2.15.
Partijen hebben nadien nogmaals geprobeerd een regeling te treffen, wat wederom niet is gelukt.

3.Het geschil

3.1.
Meerderweert verzoekt (na wijziging van het verzoek) ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 januari 2023 dan wel op zo kort mogelijk termijn onder toekenning van een transitievergoeding (zoals vermeld in 4.5. van haar rekest) met compensatie van kosten. In haar pleitaantekeningen heeft Meerderweert de transitievergoeding becijferd op € 18.895,00 bruto.
3.2.
Meerderweert heeft het navolgende (samengevat) aan het ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd.
e-grond.Er is sprake van verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verweerder] .
[verweerder] heeft forse financiële uitgaven gedaan voor zichzelf (bv: digitale hulpmiddelen, dure cursussen, kisten met wijn en aanschaf boeken) zonder toestemming van Meerderweert, terwijl hij een riante onkostenvergoeding krijgt en tevens een voorbeeldfunctie heeft. Voor zover wel toestemming was gevraagd, was deze niet gegeven door Meerderweert.
Daarnaast is sprake van intimiderend gedrag van [verweerder] jegens medewerkers.
Meerderweert verwijt [verweerder] ook dat hij in november 2020 niet aanstonds heeft gemeld dat leden van de Mandaatgroep (directeuren) het vertrouwen in hem hadden opgezegd. Hiermee heeft [verweerder] het werk van de RvT als toezichthouder onmogelijk gemaakt. [verweerder] heeft de directeuren bovendien voorgehouden dat hij zijn ontslag zou hebben aangeboden aan de RvT maar dat die zijn ontslagname niet accepteert, terwijl dit nooit is besproken met de RvT. Er is sprake van ontoelaatbaar manipulatief gedrag.
g-grond.Er is sprake van een verstoorde arbeidsrelatie, welke langdurig is en zonder enig perspectief op herstel van het vereiste onderlinge vertrouwen tussen partijen. Voor [verweerder] was mediation alleen bespreekbaar als het besluit tot niet verlenging van zijn arbeidsovereenkomst van tafel ging en indien Meerderweert vertrouwelijke stukken (van bevreesde medewerkers die zich geïntimideerd en onveilig voelden) aan [verweerder] zou verstrekken.
h-grond.Tussen de RvT en [verweerder] is geen sprake meer van een vruchtbare en prettige samenwerking op basis van wederzijds respect en vertrouwen.
i-grond.De verstoorde onderlinge verhoudingen tussen de Rvt en [verweerder] maken een goed functionerende samenwerking tussen de RvT en de Raad van Bestuur onmogelijk en dat is niet in het belang van Meerderweert. De positie van [verweerder] is onhoudbaar geworden door het wegvallen van draagvlak bij de medewerkers.
3.3.
Bij aanvullende verzoekschrift heeft Meerderweert aangegeven dat de onderlinge verhoudingen na indiening van het verzoekschrift verder zijn verstoord en heeft zij ten aanzien van de ontslaggronden nog het navolgende aangevoerd.
Een verdere samenwerking met [verweerder] is bovendien niet meer mogelijk, omdat [verweerder] ten onterechte navolgende verwijten aan het adres van de RvT maakt. Meerderweert zou aan een journaliste hebben verteld dat er op 29 september een zitting bij de rechtbank zou plaatsvinden en dat [verweerder] al enige maanden arbeidsongeschikt is. Daarnaast zou Meerderweert [verweerder] beschadigd hebben door hem in een kwaad daglicht te plaatsen bij een wervingsbureau. Ten slotte zou Meerderweert “bewust mensen in de organisatie” hebben opgezet tegen [verweerder] .
Meerderweert heeft daarnaast vernomen van de waarnemend bestuurder dat [verweerder] tijdens een externe bijeenkomst op 28 september 2022 zijn situatie met derden (waaronder andere schoolbestuurders) heeft gedeeld, waarbij hij onder meer heeft gezegd dat hem onrecht is aangedaan en dat hij slecht is behandeld. Dit terwijl de RvT hem eerder op 9 februari en 11 april 2022 heeft laten weten dat het niet de bedoeling is dat hij zelf communiceert over de ontstane situatie. De RvT ziet dit als een aantasting van haar goede naam.
Verder is van belang dat de Onderwijsinspectie in haar voorlopige rapport van 17 november 2022 op diverse onderdelen een ongunstig oordeel heeft uitgebracht, zodat een “herstelopdracht” is opgelegd. De Uitvoering en Kwaliteitscultuur wordt als onvoldoende aangemerkt. Dit bevestigt volgens Meerderweert dat [verweerder] te weinig verbindend is geweest in de organisatie. Meerderweert verwijst ook naar de inhoud van het kritische ONS rapport.
3.4.
Bij haar nadere akte van 15 november 2023 heeft Meerderweert (onder meer) de volgorde van de grondslagen van haar verzoek tot ontbinding gewijzigd, in die zin dat het ontbindingsverzoek thans primair gestoeld wordt op de g-grond, subsidiair op de h-grond, en meer subsidiair op de e-grond en/of d-grond.
3.5.
[verweerder] heeft hiertegen navolgend verweer gevoerd.
[verweerder] wijst erop dat er sprake is van een opzegverbod tijdens ziekte.
De reden dat Meerderweert afscheid van hem wil nemen is dat hij op 19 januari 2022 de verhoging van de honorering van de RvT aan de orde heeft gesteld in een gesprek met [RvT-lid X] en daarna in een e-mail aan de RvT. Meerderweert/de RvT heeft dit opgevat als kritiek aan haar adres. Dit is de aanleiding voor het op 21 januari 2022 door de RvT genomen besluit tot intrekking van de verlenging van de benoeming tot statutair bestuurder en de verlenging van het dienstverband. Tot 19 januari 2022 was er niets aan de hand. Al hetgeen door Meerderweert wordt aangevoerd aan (vermeende) gebeurtenissen die zich vóór 10 januari 2022 (zijnde de datum van de brief over de verlenging) hebben voorgedaan, zijn niet relevant omdat deze gebeurtenissen niet in de weg stonden aan een verlenging van de arbeidsovereenkomst met vier jaar. Na het besluit tot intrekking is de RvT op onbehoorlijke wijze gestart met het creëren van een ontslagdossier tegen [verweerder] met als doel de aandacht af te leiden van de werkelijke reden van het ontslag, zijnde zijn kritiek op de verhoging van de honorering van de RvT. [verweerder] werd “kaltgestellt” door middel van een aan hem en aan de medewerkers van Meerderweert opgelegd communicatieverbod, terwijl de RvT (met name [RvT-lid X] ) medewerkers, de GMR en de wijde omgeving van Meerderweert heeft geïndoctrineerd met onjuiste informatie over [verweerder] . Daarnaast heeft de RvT [verweerder] ernstig beschadigd door allerhande persoonsgerichte onderzoeken tegen [verweerder] in te stellen met als doel het creëren van een ontslagdossier. [verweerder] is valselijk beschuldigd van het accorderen van een coach voor zichzelf, terwijl die grotendeels voor de waarnemend bestuurder bedoeld was. Daarnaast is gebleken dat de RvT de voorlopige onderzoeksresultaten met [werving- en selectiebureau] heeft gedeeld, waardoor zijn kansen op de arbeidsmarkt in de regio Limburg voor de komende jaren verkeken zijn. Verder is vanuit Meerderweert privacygevoelige informatie gelekt naar een journaliste over de gezondheidstoestand van [verweerder] en heeft Meerderweert [verweerder] beschuldigd van het verstrekken van onjuiste informatie aan de betreffende journaliste.
Meerderweert heeft [verweerder] ten onrechte beschuldigd van het manipuleren van het visitatierapport door onjuiste informatie over het optreden van de RvT te verstrekken, terwijl de voorzitter van de RvT [naam] onder druk heeft gezet om de uitkomst van het visitatierapport te herzien en toen dit niet lukte valse informatie heeft ingebracht om betrokkenen te misleiden. Meerderweert heeft [verweerder] ook ten onrechte beschuldigd dat hij zich tegenover collega’s van andere scholen in de regio negatief over Meerderweert zou hebben uitgelaten.
Anders dan Meerderweert meent, kan [verweerder] niet verantwoordelijk gehouden worden voor het kritische conceptrapport van de Onderwijsinspectie. De kritiek heeft vooral betrekking op uitgebleven acties die door de waarnemend bestuurder hadden moeten worden uitgevoerd gelet op zijn arbeidsongeschiktheid en vanwege het “kaltstellen” van [verweerder] .
Er is geen sprake van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerder] . [verweerder] kan alle kostendeclaraties volledig verantwoorden. [verweerder] bestrijdt dat hij zich schuldig gemaakt heeft aan intimiderend gedrag en dat hij de RvT relevante informatie heeft onthouden. De verstoorde arbeidsverhouding is niet toepasbaar als ontbindingsgrond. Vast staat dat er in ieder geval tot en met 10 januari 2022 geen enkele verstoring van de arbeidsrelatie was, omdat de RvT toen besloten had om het dienstverband en het statutair bestuurderschap te verlengen. Daarna heeft de RvT de arbeidsverhouding zoveel mogelijk verstoord, hetgeen geen grond kan zijn voor toewijzing van het ontbindingsverzoek op de g-grond. De RvT had zich moeten richten op de inzet van een mediationtraject teneinde misverstanden op te helderen en uit de weg te ruimen. De h- en i- grond stuiten af op het wangedrag dat de RvT tentoon heeft gespreid om de verhouding met [verweerder] zoveel mogelijk te verstoren.
3.6.
[verweerder] heeft (na wijziging van verzoek, zie pleitaantekeningen) gevraagd om:
Het ontbindingsverzoek af te wijzen voor zover het gericht is op beëindiging van het dienstverband tegen een datum die is gelegen voor de datum van volledige herstelverklaring van [verweerder] , met veroordeling van Meerderweert in de proceskosten;
Bij toewijzing van het ontbindingsverzoek, Meerderweert te veroordelen tot betaling van:
- De wettelijke transitievergoeding;
- Een vergoeding op grond van artikel 7:671b lid 10 sub a BW ten bedrage van het loon van [verweerder] over de periode van de ingangsdatum van de ontbinding tot en met 31 december 2026 alsmede een bedrag van € 64.685,00 netto ter zake compensatie pensioenschade tot en met 31 december 2026;
- Billijke vergoedingen als bedoeld in de artikelen 7:671b lid 10 sub b BW en 7:682 lid 3 aanhef en sub a en sub b BW ter hoogte van 4,5 bruto jaarsalarissen;
- Bij toewijzing van de ontbinding op de i-grond: een vergoeding ter hoogte van de helft van de wettelijke transitievergoeding;
- De wettelijke rente over de sub a tot en met d gevorderde bedragen;
- De proceskosten in het tegenverzoek.
3.7.
[verweerder] heeft het navolgende aan zijn verzoeken ten grondslag gelegd.
[verweerder] heeft recht op een transitievergoeding. Het gedrag van de RvT en Meerderweert is ernstig verwijtbaar, zodat aan [verweerder] ook een billijke vergoeding ter hoogte van 4,5 jaarsalaris toegekend dient te worden. Daarnaast dient Meerderweert een vergoeding ter hoogte van het bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon tot 1 januari 2027 (einde arbeidsovereenkomst) aan [verweerder] te voldoen, omdat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds opzegbaar is.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de verzoeken van partijen zullen deze gezamenlijk behandeld en beoordeeld worden.
Waar gaat het om
4.2.
In deze zaak staat gaat het over de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden moet worden. Voor het geval dat gebeurt vraagt [verweerder] diverse vergoedingen. In het geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of Meerderweert ernstig verwijtbaar heeft gehandeld zodat aan [verweerder] een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
Nederlandse rechter toch bevoegd
4.3.
[verweerder] heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, omdat op grond van artikel 22 van de Verordening (EU) nummer 1215/2012 (Brussel I) het verzoek van Meerderweert slechts kan worden aangebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft (in dit geval België). Blijkens het proces-verbaal van 20 december 2022 heeft [verweerder] het onbevoegdheidsverweer ingetrokken, zodat de rechtbank zich bevoegd acht te beslissen op de (voorwaardelijke) verzoeken van partijen.
Opzegverbod tijdens ziekte staat niet aan ontbinding in de weg
4.4.
Het meest verstrekkende verweer van [verweerder] is dat het opzegverbod tijdens ziekte aan ontbinding in de weg staat. Dit verweer slaagt niet.
4.5.
Vast staat dat [verweerder] (al vóór indiening van het verzoekschrift) arbeidsongeschikt was wegens ziekte. Het opzegverbod tijdens ziekte is daarom van toepassing. Dat staat in dit geval echter niet aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg, aangezien er naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen zijn dat de ontslagbeslissing dan wel het ontbindingsverzoek van Meerderweert is ingegeven door de ziekmelding of arbeidsongeschiktheid van [verweerder] . Evenmin zijn er aanwijzingen dat de gedragingen van [verweerder] die hebben geleid tot het voornemen tot ontslag hun oorzaak vinden in de medische aandoening die tot zijn arbeidsongeschiktheid heeft geleid (artikel 7:671b lid 6 BW).
Voldragen g-grond
4.6.
De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden op de door Meerderweert primair aangevoerde g-grond. Voor een opzegging op deze grond geldt dat het moet gaan om een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat het in stand laten van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd. De verstoring dient ernstig en duurzaam te zijn. Van deze situatie is naar het oordeel van de rechtbank sprake.
4.7.
De rechtbank wijst kortheidshalve naar de uitvoerige opsomming van verwijten over en weer zoals die hiervoor is weergegeven. De harde beschuldigingen die partijen jegens elkaar hebben geuit maken het alleszins aannemelijk dat er in het geheel geen vertrouwen meer is tussen partijen en dat dit ook niet meer te herstellen is.
Daarbij komt dat het conflict speelt tussen de hoogste organen van de organisatie die naar hun aard juist goed en nauw samen moeten werken. De kans daarop lijkt nagenoeg nihil en dat doet het ergste vrezen voor de prestaties van de organisatie als geheel als deze situatie zou blijven voortduren.
[verweerder] heeft inmiddels kenbaar gemaakt te berusten in het ontslag. Dat maakt dat de rechtbank in het kader van het beoordelen van de g-grond niet hoeft te beslissen of de verstoring van de arbeidsverhouding meer aan [verweerder] of aan Meerderweert is te wijten.
Geen herplaatsing
4.8.
De rechtbank is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat de vraag naar de eventuele mogelijkheid van herplaatsing van [verweerder] niet aan de orde hoeft te komen.
Ontbinding per 1 juli 2024
4.9.
De conclusie is dat de rechtbank het verzoek van Meerderweert zal toewijzen. De rechtbank beschikt niet over recente informatie met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] . Mocht hij nog arbeidsongeschikt zijn, dan ziet de rechtbank geen grond om de datum van de ontbinding te verbinden aan zijn herstel. De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden, en wel met ingang van 1 juli 2024.
Transitievergoeding en wettelijke rente
4.10.
Niet in geschil is dat [verweerder] bij een ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:673 BW aanspraak heeft op een transitievergoeding. Het daartoe strekkende verzoek van [verweerder] is dan ook toewijsbaar.
[verweerder] heeft geen berekening gemaakt of bedrag genoemd, terwijl Meerderweert heeft aangevoerd dat de transitievergoeding € 18.895,00 bruto bedraagt.
Uitgaande van:
- Totaal bruto maandinkomen € 10.567,04, (€ 9.245,00 bruto per maand + 8% vakantiebijslag en 6,3% eindejaarsuitkering);
- Ingangsdatum dienstverband 1 januari 2019
- Datum einde dienstverband 1 juli 2024,
becijfert de rechtbank een transitievergoeding van € 19.382,56 bruto
.De hoogte van de transitievergoeding zal hierop worden vastgesteld.
4.11.
Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf 1 augustus 2024 (zijnde een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd) tot de dag van algehele betaling.
Billijke vergoeding en wettelijke rente
4.12.
De rechtbank ziet ook aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Voor toekenning van een billijke vergoeding is alleen plaats als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren [1] . Een dergelijke situatie doet zich hier voor.
4.13.
Vaststaat dat [verweerder] op 1 januari 2019 bij Meerderweert voor de duur van vier jaar (tot 1 januari 2023) in dienst is getreden. In een andere procedure heeft de rechtbank [2] voor recht verklaard dat het dienstverband door partijen is verlengd tot 1 januari 2027 onder gelijkblijvende voorwaarden. Vaststaat dat die verlenging op of omstreeks 10 januari 2022 tot stand is gekomen. Een groot aantal van de bezwaren tegen [verweerder] , die Meerderweert nu ten grondslag legt aan het ontslagverzoek, waren op dat moment bekend bij Meerderweert, zoals:
- de in december 2020 en augustus 2021 door Meerderweert ontvangen anonieme klachten over (onder meer) het leiderschap van [verweerder] [3] ;
- [verweerder] zou teveel onzichtbaar zijn en een te onpersoonlijke leiderschapsstijl en communicatie erop nahouden (onderzoek BCO) [4] ;
- het feit dat hij – in de ogen van Meerderweert – bij verschillen van mening blijft volharden in zijn gelijk en dat hij niet beschikt over voldoende vermogen te reflecteren op zijn eigen rol en functioneren binnen de organisatie;
- de wijze van communiceren van [verweerder] die als confronterend zou worden ervaren en er voor zorgt dat er twijfel bestaat of hij wel als een verbindende bestuurder kan functioneren;
- het feit dat partijen het oneens zijn over de Bestuursopdracht 2021-2022 en dat er daarna volgens Meerderweert een slepende discussie wordt gevoerd via de e-mail [5] ;
- dat [verweerder] het oneens was met zijn bezoldiging.
Deze in de ogen van Meerderweert negatieve eigenschappen van [verweerder] waren kennelijk niet zodanig zwaarwegend dat deze in de weg stonden aan het besluit tot verlenging van de arbeidsovereenkomst.
4.14.
Daarbij overweegt de rechtbank dat het benoemen van de bestuurder van de organisatie naar zijn aard een serieuze zaak is en één van de kernbevoegdheden van de RvT. Van de RvT mag dus verwacht worden dat zij daarbij zorgvuldig tewerk gaat en alle relevante aspecten zorgvuldig tegen elkaar afweegt. Is het besluit eenmaal genomen, en kenbaar gemaakt aan de bestuurder, dan mag van de RvT verder verwacht worden dat zij achter dat besluit staat en zich daaraan committeert, niet in de laatste plaats naar de bestuurder toe.
4.15.
Kort na de verlenging van de arbeidsovereenkomst stelt [verweerder] twee zaken aan de orde, namelijk zijn – in zijn ogen - te lage bezoldiging en de (on)wenselijkheid van de verhoging van de toelage van de leden van de RvT. Meerderweert noemt dit “een terugval in het oude gedragspatroon” van [verweerder] , waarvan hem indringend te verstaan was gegeven dat dit niet wenselijk werd geacht. Meerderweert besluit direct om de verlenging van de arbeidsovereenkomst niet door te zetten en bericht dit aan [verweerder] bij brief van 26 januari 2022.
4.16.
De rechtbank stelt vast dat Meerderweert ten volle bekend was met de gedragingen en “gebruiksaanwijzing” van [verweerder] (zoals hiervoor opgesomd) en heeft desondanks onvoorwaardelijk en zonder voorbehoud (zelfs circa 1 jaar vóór het einde van het dienstverband!) het dienstverband verlengd met 4 jaar. Om daar “per kerende post” weer een einde aan te willen maken toen [verweerder] kennelijk een teer onderwerp (of twee) aan de orde stelde, namelijk de hoogte van de toelage van de leden van de RvT en zijn eigen bezoldiging. Vanaf dat moment heeft Meerderweert besloten dat [verweerder] geen kans meer zou krijgen en het dienstverband beëindigd moest worden. De voorzitter van de RvT heeft dit tijdens de laatste zitting ook bevestigd. Het spreekwoordelijk doek was voor [verweerder] op dat moment definitief gevallen.
4.17.
Met andere woorden. Eventuele andere verwijten aan het adres van [verweerder] , die later zijn gebleken, hebben – ook indien waar – niet bijgedragen aan het besluit van Meederweert om het dienstverband met [verweerder] te beëindigen. Dat besluit was immers al genomen.
4.18.
De rechtbank is verder van oordeel dat het tot de taak van [verweerder] , als bestuurder, behoort om een opmerking te maken over de toelage van de leden van de RvT, als die afweek van wat gebruikelijk was binnen de branche. Daarvan was volgens [verweerder] sprake. De RvT kan daar een andere mening over toegedaan zijn maar de rechtbank ziet niet in waarom dit enkele feit zou moeten leiden tot het onhoudbaar worden van de positie van [verweerder] , met een einde van het dienstverband tot gevolg.
En een verzoek om een hogere beloning kan toch moeilijk beschouwd worden als een gegronde reden om de bestuurder, van wie men zojuist de arbeidsovereenkomst met vier jaar heeft verlengd, te ontslaan.
Een en ander komt op de rechtbank in hoge mate impulsief en onprofessioneel over. Natuurlijk is niets menselijks leden van een raad van toezicht vreemd, en de rechtbank kan zich voorstellen dat de inbreng van [verweerder] , kort samengevat “mijn salaris is te laag, jullie toelage te hoog” niet goed is gevallen. Maar dit past bij [verweerder] zoals Meerderweert hem kent. Bovendien, van een orgaan als de RvT bij een grote scholengemeenschap wordt wel begrip voor ieders rol in de organisatie en het vermogen om daarmee om kunnen gaan verwacht.
4.19.
Maar Meerderweert heeft er dus voor gekozen om vanaf dat moment alles in het werk te stellen om van [verweerder] af te komen in plaats van de dialoog te zoeken. In de hiervoor geschetste context acht de rechtbank dat ernstig verwijtbaar.
4.20.
Omdat de rechtbank voornoemd handelen van Meerderweert als ernstig verwijtbaar kwalificeert komt aan [verweerder] een billijke vergoeding toe. Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de rechtbank het volgende. De billijke vergoeding moet – naar haar aard – in relatie staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever. Bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding komt het verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval. [6] Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De billijke vergoeding heeft echter geen specifiek punitief karakter en bij het begroten daarvan kan dus geen rol spelen welk bedrag voor de werkgever een “bestraffend” effect heeft.
4.21.
De rechtbank heeft bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding in
het bijzonder gelet op navolgende omstandigheden:
- De loonwaarde van de arbeidsovereenkomst. Anders gezegd, welk bedrag aan loon zou [verweerder] nog verdiend hebben bij Meerderweert als aan de arbeidsovereenkomst niet voortijdig een einde was gekomen.
De rechtbank gaat er van uit dat de tweede overeenkomst voor bepaalde tijd vroegtijdig tot een einde zou zijn gekomen en niet de volle vier jaren zou hebben geduurd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De verstandhouding tussen [verweerder] en RvT was niet optimaal. In januari 2022 hebben partijen gediscussieerd over het loon van [verweerder] en de toelage van de RvT. Daarvoor was ook al discussie over het loon van [verweerder] .
Medewerkers en directeuren gingen steeds meer klagen over [verweerder] . Er waren al anonieme klachten in december 2020.
Daarnaast heeft de Onderwijsinspectie een herstelopdracht opgelegd. [verweerder] kan niet de gehele verantwoordelijkheid daarvan afwentelen op zijn waarnemer. Bovendien was er geen sprake van een voorafgaande lange arbeidsovereenkomst zodat de staat van dienst van [verweerder] betrekkelijk beperkt was.
De arbeidsovereenkomst zou, indien Meerderweert de koninklijke route gevolgd zou hebben (dus geen voornemen tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst in 2022, maar een verbetertraject en eventueel mediation) vermoedelijk nog ongeveer drie jaar hebben geduurd na het moment in januari 2022 waarop Meerderweert er nu “de stekker uitgetrokken heeft”. Dit komt neer op een einddatum van omstreeks 31 december 2024.
Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst nog een loonwaarde van 6 maanden vertegenwoordigt, waarop een te verkrijgen uitkering in mindering moet worden gebracht. De rechtbank stelt deze component vast op een bedrag van afgerond € 42.000,- bruto.
- De kans om opnieuw inkomen te verwerven. De arbeidsmarkt is krap, dat geldt ook voor het onderwijs. [verweerder] moet dus zeker op afzienbare tijd in staat geacht worden een andere functie te vinden. Anderzijds is het aannemelijk dat het [verweerder] als gevolg van deze procedure niet, althans niet direct, zal lukken om een functie op hetzelfde niveau met vergelijkbare arbeidsvoorwaarden te verwerven. De rechtbank gaat schattenderwijs uit van een periode van twee jaar na 31 december 2024 dat [verweerder] hier nog nadelige gevolgen voor zijn inkomen van zal ondervinden. De hieraan verbonden schade stelt de rechtbank op € 24.000,- bruto.
- De mate van verwijtbaarheid van Meerderweert (zoals hiervoor omschreven);
- De pensioenschade van [verweerder] . Het ABP heeft de maandelijkse pensioenschade becijferd op € 2.158,68 netto. De rechtbank schat de pensioenschade in op een bedrag van € 17.000,- bruto;
- De rechtbank gaat er van uit dat [verweerder] immateriële schade heeft geleden. Zijn herbenoeming als bestuurder gevolgd door een bijna onmiddellijke intrekking daarvan, gevolgd door een lange en gecompliceerde procedure met de daarbij behorende onzekerheden en de onzekerheden voor de toekomst hebben gezorgd voor veel zorgen en spanningen. De rechtbank acht het passend hiervoor een component ter grootte van € 10.000,- op te nemen in de billijke vergoeding.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank een billijke vergoeding van € 93.000,00 bruto redelijk en passend.
4.22.
De verzochte wettelijke rente over de billijke vergoeding zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking, omdat aangenomen moet worden dat Meerderweert vanaf dat moment in verzuim is met de betaling daarvan.
Pensioenschade niet apart toegewezen
4.23.
[verweerder] heeft een pensioenschade verzocht van € 64.685,00 netto tot en met 31 december 2026. Dit verzoek dient afgewezen te worden, omdat de rechtbank de pensioenschade heeft meegenomen in de hoogte van de billijke vergoeding.
Vergoeding op grond van artikel 7:671b lid 10 sub a BW
4.24.
[verweerder] heeft gevraagd om een vergoeding op grond van dit artikel over de periode vanaf de ontbinding tot en met 31 december 2026.
In artikel
7:671b lid 10 sub a en b BWis bepaald:
Indien het verzoek om ontbinding een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft die niet tussentijds kan worden opgezegd, en de kantonrechter het verzoek inwilligt, bepaalt hij op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst eindigt en:
a. kan hij de werknemer een vergoeding toekennen tot ten hoogste het bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd;
b. kan hij de werknemer naast de vergoeding, bedoeld in onderdeel a, een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
4.25.
Ingevolge dit artikel kan de rechter aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen (b) en daarnaast een vergoeding die gebaseerd is op de loonwaarde van de arbeidsovereenkomst (a). Zoals hiervoor aan de orde is geweest zijn bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding diverse aspecten betrokken, waaronder de loonwaarde van de arbeidsovereenkomst. Deze loonwaarde is dus verdisconteerd in de billijke vergoeding. Er is geen reden om aan te nemen dat met artikel 7:671b lid 10 BW is beoogd de loonwaarde van de arbeidsovereenkomst twee keer mee te nemen, namelijk als zelfstandige post (a) en als onderdeel van de billijke vergoeding (b).
Nu de loonwaarde van de arbeidsovereenkomst al onderdeel is van de billijke vergoeding zal deze niet ook apart worden toegewezen.
Gelegenheid tot intrekking verzoek
4.26.
Omdat aan de ontbinding een billijke vergoeding wordt verbonden, zal Meerderweert ingevolge artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
Proceskosten
4.27.
De proceskosten komen voor rekening van Meerderweert , omdat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De proceskosten (inclusief nakosten) worden begroot op:
- door [verweerder] voldaan griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
1.842,00
(3,0 punt x tarief € 614,00)
- nakosten
178,00
Totaal
2.334,00
Voormelde drie procespunten zien op 2 mondelinge behandelingen en 1 verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek van [verweerder] .
Voor het geval Meerderweert het ontbindingsverzoek intrekt, zal Meerderweert ook worden veroordeeld in de proceskosten van [verweerder] op de wijze als hierna vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
het verzoek en het tegenverzoek
bepaalt dat de termijn, waarbinnen Meerderweert het verzoek kan intrekken (door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffier, met toezending van een kopie daarvan aan de (gemachtigde van de) wederpartij), zal lopen tot en met 6 juni 2024.
Voor het geval Meerderweert het verzoek niet binnen die termijn intrekt:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2024,
5.2.
veroordeelt Meerderweert om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van
€ 19.382,56 bruto, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2024 tot de dag van algehele betaling,
5.3.
veroordeelt Meerderweert om aan [verweerder] een billijke vergoeding van € 93.000,00 bruto te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden tot de dag van algehele betaling,
5.4.
veroordeelt Meerderweert in de proceskosten (inclusief nakosten) welke aan de zijde van [verweerder] tot aan deze uitspraak worden begroot op € 2.334,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Meerderweert niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Voor het geval Meerderweert het verzoek wel binnen die termijn intrekt:
5.7.
veroordeelt Meerderweert in de proceskosten (inclusief nakosten) welke aan de zijde van [verweerder] tot aan deze uitspraak worden begroot op € 2.334,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Meerderweert niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.8.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024.
no

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34
2.bij beschikking van 2 maart 2023 zaaknummer C/03/310275 HA RK 22-253; waartegen geen hoger beroep is ingesteld
3.Productie 38a van Meerderweert
4.Productie 3 van Meerderweert
5.Producties 7 tot en met 9 van Meerderweert
6.HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR: 2017:1187 (New Hairstyle)