ECLI:NL:RBLIM:2024:2605

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
10935618 AZ VERZ 24-9
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst hoogleraar wegens verwijtbaar handelen en sociale onveiligheid

In deze zaak heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst van een hoogleraar aan de Universiteit Maastricht ontbonden op verzoek van de universiteit. De kantonrechter oordeelde dat de hoogleraar verwijtbaar heeft gehandeld door in een e-mail een collega hoogleraar te beschuldigen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ondanks de bezwaren tegen de rapporten van externe onderzoekers, heeft de kantonrechter deze meegewogen in de beoordeling. De hoogleraar heeft onvoldoende aangetoond dat er sprake was van sociale onveiligheid in zijn werkomgeving. De universiteit heeft naar aanleiding van de beschuldigingen een extern onderzoek gelast, waaruit bleek dat de beschuldigingen ongegrond waren. De kantonrechter concludeerde dat de universiteit niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten, gezien het verwijtbare handelen van de hoogleraar. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met toekenning van een transitievergoeding, terwijl de tegenverzoeken van de hoogleraar tot wedertewerkstelling en rectificatie werden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10935618 AZ VERZ 24-9
Beschikking van de kantonrechter van 23 mei 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UNIVERSITEIT MAASTRICHT,
gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde mr. J.L. Coenegracht,
tegen
[verweerder] ,
wonend te [woonplaats] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde mr. drs. C.A.H. Lemmens.
Partijen zullen hierna UM en [verweerder] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 51
  • het verweerschrift met bijlagen 1 tot en met 63
  • de door UM in het geding gebrachte aanvullende bijlagen 52 tot en met 58
  • de pleitnota’s van mr. Coenegracht en mr. Lemmens
  • de mondelinge behandeling van 3 mei 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1971, is sinds 1 augustus 1994 in dienst van de UM, laatstelijk in de functie van hoogleraar aan de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences (FHML, verder te noemen: de faculteit), tegen een loon van laatstelijk € 11.686,00 bruto per maand exclusief 8% vakantiebijslag en 8,3% eindejaarsuitkering. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Nederlandse Universiteiten van toepassing.
2.2.
[verweerder] bekleedt de leerstoel van Metabole aspecten van type 2 diabetes mellitus. De faculteit werkt nauw samen met het academisch ziekenhuis Maastricht. Binnen de faculteit is het wetenschappelijk onderzoek georganiseerd in meerdere multidisciplinaire onderzoeksscholen, waaronder de School of Nutrition and Translational Research in Metabolism (hierna: NUTRIM), die op haar beurt is onderverdeeld in verschillende vakgroepen. [verweerder] is verbonden aan de vakgroep Voedings- en Bewegingswetenschappen (hierna: VBW). Binnen de vakgroep VBW is een aantal nóg specifiekere onderzoeksgroepen geformeerd waaronder de ‘Diabetes and Metabolism Research Group’ (hierna: DMRG). Daartoe behoren hoogleraren [verweerder] , [naam hoogleraar 1] en tot voor kort [naam hoogleraar 2] (echtgenote van [verweerder] ) en de hoofdonderzoekers [naam hoofdonderzoeker 1] , [naam hoofdonderzoeker 2] , [naam hoofdonderzoeker 3] , [naam hoofdonderzoeker 4] , [naam hoofdonderzoeker 5] en [naam hoofdonderzoeker 6] . [naam hoogleraar 2] , hoogleraraar Metabolic Imaging, heeft voor 0,4 fte een aanstelling bij radiologie en 0,1 fte bij DMRG.
Humane Biologie (hierna: HB) is een andere vakgroep binnen de onderzoeksschool NUTRIM. Hoogleraar [naam hoogleraar 3] is binnen deze vakgroep werkzaam.
2.3.
De vakgroepen VBW en HB zijn in 2014 gefuseerd maar in datzelfde jaar weer
gesplitst. Dit laatste gebeurde op basis van een advies van een extern adviesbureau (Bureau Authentiek Leiderschap). Dit bureau adviseerde destijds ook om onder begeleiding van een coach de onderlinge verhoudingen tussen de vakgroepleden te verbeteren. Dit advies is nooit opgevolgd.
2.4.
Bij de vakgroep HB is vanwege het emeritaat van de hoogleraar Functionele Genetica formatieruimte ontstaan. De vakgroep HB heeft het voornemen geuit de formatieruimte in te vullen met een nieuw aan te stellen hoogleraar Metabolic Imaging (hierna: MI) en daarvoor een kandidaat op het oog te hebben. [vakgroepvoorzitter HB] , voorzitter van de vakgroep HB, en [naam hoogleraar 3] zijn met de afdeling radiologie in gesprek gegaan, omdat [naam hoogleraar 2] aldaar al een aanstelling had als hoogleraar MI (voor 0,4 fte). [naam hoogleraar 2] is half maart 2022 ervan in kennis gesteld dat de vakgroep HB ook een hoogleraar MI wilde aanstellen. [naam hoogleraar 2] heeft haar bezwaren daartegen geuit vanwege de overlap met haar leerstoel.
2.5.
Op 3 juni 2022 mailt [verweerder] aan [de Nutrim-directeur] , wetenschappelijk directeur van NUTRIM (hierna: de Nutrim-directeur) het navolgende: [1] [2]
“Bij jouw start als Nutrim directeur hebben wij een open en eerlijk gesprek gehad. Ik heb daarin gezegd dat er een behoorlijk beladen geschiedenis is tussen de onderzoeksgroepen van [naam hoogleraar 3] / [vakgroepvoorzitter HB] en mij en [naam hoogleraar 1] . Ik heb je wel duidelijk gemaakt dat dat diep zit omdat het over grenzen van fatsoen, respect en uberhaupt toleerbaar gedrag is heen gegaan (wat iedereen maar oogluikend tolereert) maar heb je vanuit een constructieve houding en blik op de toekomst niet met alle details op gezadeld. Ik geloof dat ik wel helder ben geweest dat we van de geschiedenis moet leren en er grenzen getrokken moeten worden over wat wel en niet kan, niet zo zeer inhoudelijk maar qua omgangsvormen. (…)
Volgens mij moeten we in het leven leren van zaken die in het verleden gebeurt zijn, en voorkomen dat die weer gebeuren. (…) Ik heb uit recente gesprekken begrepen dat we weer op dit nivo zijn aanbeland (…)”
2.6.
Bij e-mailbericht van 8 juni 2022 heeft [naam hoogleraar 2] aan de Nutrim-directeur meegedeeld dat zij graag met haar van gedachten wil wisselen en vervolgstappen zou willen bespreken aangaande de vacante leerstoel [3]
2.7.
Op 8 juni 2022 reageert de Nutrim-directeur op de - hiervoor onder r.o. 2.5. weergegeven - e-mail van [verweerder] van 3 juni 2022: [4]
“(…) Ik zou het prettig vinden naar aanleiding van onderstaande een keer af te spreken om een en ander te bespreken. Ik kan niet alles volledig plaatsen maar ga er vanuit dat dit samenhangt met de bespreking die er gaande is met de radiologie en HB. (…)
2.8.
Bij e-mailbericht van 20 juni 2022 reageert [verweerder] op voormelde e-mail [5] :
“(…) Maar klopt dat het met de radiologie-HB kwestie te maken heeft, en met [naam hoogleraar 3] die keer op keer alle grenzen overschrijdt en over lijken gaat: je kent daar zoals gezegd alle details niet, maar het moet gewoon een keer klaar zijn.
(…) het is vooral zaak van [naam hoogleraar 2] en wil me er niet te veel mee bemoeien want [naam hoogleraar 2] kan dat zelf ook prima, maar het heeft helaas wel ook impact op mij en onze onderzoeksgroep. (…)”
2.9.
Op 21 juni 2022 vindt er een vergadering via Teams plaats tussen [naam hoogleraar 2] , de Nutrim-directeur en het hoofd van de vakgroep Radiologie ( [naam hoofd radiologie] ). [6]
2.10.
Bij e-mailbericht van 22 juni 2022 deelt [verweerder] aan de Nutrim-directeur mee [7] :
“Ik heb net een update van [naam hoogleraar 2] gehad – die er doorheen zit. Je onderschat de situatie volledig: deze casus gaat niet om de angst voor een eigen onderzoekslijn oid, dit gaat veel en veel dieper. Ik zeg je nogmaals dat er zaken gebeuren en gebeurd zijn die – zeker met de huidige maatschappelijke discussies – onaanvaardbaar en onwettelijk zijn. Ik begrijp dat jullie desondanks doorzetten. Ik wil toch graag met je praten want het betekent het einde van alles. Vorige keer sneuvelde een vakgroep, dit keer vrees ik voor veel grotere gevolgen. Sorry voor deze “dreigende” taal, maar dit gaat volledig fout.”
2.11.
Op 26 juni 2022 stuurt [verweerder] een e-mailbericht aan [de bestuursvoorzitter] , bestuursvoorzitter van de UM (hierna: [de bestuursvoorzitter] , danwel de bestuursvoorzitter). Daarin staat voor zover relevant [8] :
“Wij hebben “lang” geleden contact gehad over een aantal persoonlijke en werk-gerelateerde zaken. (…) Momenteel zit ik met een hele persoonlijke, vertrouwelijke, maar ook urgente (werk gerelateerde) casus waar ik denk dat het goed is (…) om met jou over te praten, al weet ik niet zeker of je de geschikte persoon bent in deze. (…) of jij in de gelegenheid zou zijn om – op korte termijn – met mij (informeel) te praten. (…)”
2.12.
Vervolgens heeft er een gesprek tussen [verweerder] en de bestuursvoorzitter plaatsgevonden, waarvan de lezingen tussen partijen uiteenlopen.
2.13.
Daarna heeft [verweerder] zich tot [de decaan] , de decaan van de faculteit, (hierna: [de decaan] , danwel de decaan) gewend, hetgeen heeft geresulteerd in een gesprek op 4 juli 2022 bij de decaan thuis.
2.14.
Bij brief van 8 juli 2022 deelt [verweerder] aan de decaan mee [9] :
“Dank voor het fijne en vertrouwelijke gesprek van afgelopen maandag. We spraken oa over de huidge situatie op de werkvloer, en dat dit voor mij en meerdere anderen een enorme impact heeft op de werksfeer maar ook persoonlijke gezondheid. Het is jammer dat bij de scheiding HB en VBW in 2014 het echte probleem weliswaar in kaart is gebracht door het bureau ‘Authentiek Leiderschap’ maar vervolgens niet is opgelost of aangepakt of besproken met de betrokkenen. De onderliggende problematiek heeft geleid tot een situatie waarin meerdere medewerkers zich niet veilig voelen om zich uit te spreken en hun werk plezier wordt belemmerd, wat ook leidt tot gezondheidsproblemen. Ik ben nog steeds zeker bereid om aan een oplossing mee te werken. Uiteindelijk moet iedereen de veiligheid voelen om zijn werk te kunnen doen, zonder angst of ‘over de schouder te moeten kijken’. Helaas is dat momenteel niet de situatie, waardoor ook de casus rondom de mogelijke aanstelling van een hoogleraar binnen de vakgroep HB op het gebied van imaging momenteel tot veel mentale stress en een gevoel van sociale onveiligheid leidt, en een groot risico op een verdere polarisering tussen de vakgroepen HB en VBW. Ik vrees ook echt voor de gezondheid van mijn medewerkers en collega’s als hier onomkeerbare beslissingen worden genomen. Ik begrijp dat de beslissing in deze casus ligt bij de insituutsdirecteur (…) maar doe ook het formele verzoek – ook namens de onderzoeksgroep – om alvorens een akkoord door het faculteitsbestuur FHML wordt gegeven, onze onderzoeksgroep te betrekken in de besluitvorming en de sociale veiligheid en gezondheid te waarborgen. (…)”
2.15.
Na de zomerreces heeft de decaan een coachingstraject in gang gezet onder begeleiding van [naam adviseur 1] , met als beoogd startpunt een mediationgesprek tussen de hoogleraren [naam hoogleraar 3] en [verweerder] .
2.16.
Bij brief van 28 september 2022 deelt [verweerder] aan de bestuursvoorzitter mee [10] :
“Naar aanleiding van ons gesprek voor de zomervakantie, heb ik een lang gesprek met [de decaan] gehad. Op basis daarvan heb ik bijgaand formeel verzoek gestuurd. Concreet is het verzoek daarin om geen beslissing te nemen in de casus metabolic imaging zonder afstemming met onze onderzoeksgroep. Na de vakantie heeft [de decaan] daar op gereageerd door te vragen of ik akkoord zou zijn om een mediatie traject met [naam hoogleraar 3] in te gaan. Ondanks de kwetsbaarheid die ik daarin heb (…) heb ik toch toegestemd met zo’n mediatietraject. Daarbij was mijn vrees wel dat dit voor [de decaan] het signaal zou zijn om door te gaan met de aanstelling van een 2e hoogleraar metabolic imaging – en het mediatie traject niet af te wachten, ondanks dat dat mijn verzoek was. Inderdaad hoor ik vandaag dat de vakgroep HB akkoord heeft gekregen om deze vacature in te vullen, en wordt mijn verzoek dus genegeerd.
Ik heb je toegelicht in ons gesprek welk type spelletjes gespeeld worden, dus deze uitkomst verbaasd mij niet. Het betekent wel dat ik en meerdere in mijn onderzoeksgroep niet meer met een veilig gevoel naar het werk kunnen gaan, en dat onze mentale gezondheid hier ernstig onder leidt.
Heb jij advies wat nu te doen? (…)”
2.17.
Bij e-mailbericht van 30 september 2022 [11] deelt [verweerder] aan de onderzoeksgroep DMRG mee dat hij zonder overleg met hen naar het bestuur is geweest inzake de invulling van de leerstoel hoogleraar MI bij de vakgroep HB en de werkcultuur. Hij heeft drie opties genoemd: “weggaan”, “zich erbij neerleggen” of “strijden” en uitgelegd dat hij voor de laatste optie heeft gekozen. Hij heeft DMRG gevraagd of ze mee willen naar het overleg met de decaan en gewezen op het belang hoe ze samen de discussie dienen aan te gaan.
2.18.
De decaan heeft op 10 oktober 2022 gesprekken gevoerd met een delegatie van DMRG en op 14 oktober 2022 met een delegatie van HB. Van deze gesprekken zijn notulen opgesteld.
2.19.
Bij e-mailbericht van 11 oktober 2022 schrijft [verweerder] aan DMRG [12] :
“Ik wil graag nog aan [de decaan] en [de vice-decaan] een mail sturen met het verzoek om in de communicatie richting mediator, maar ook in het verslag (wta ook naar [de bestuursvoorzitter] gaat) heel nadrukkelijk te laten verwijderen dat ik een persoonlijk issue met [naam hoogleraar 3] heb. Dat is nl funest mijns inziens (…) Zijn jullie daarmee akkoord?
2.20.
Vervolgens heeft [verweerder] per e-mail van 12 oktober 2022 aan de bestuursvoorzitter, de decaan en de vice decaan ( [de vice-decaan] ), laten weten dat hij geen persoonlijk issue met [naam hoogleraar 3] heeft maar dat de (onderzoeks)groep een issue heeft wat onder de noemer ‘sociale veiligheid’ geschaard kan worden. Hij verzoekt dit zo te communiceren aan de mediator en andere betrokkenen.
2.21.
[naam hoofdonderzoeker 3] , [naam hoogleraar 2] en [verweerder] hebben ieder bij e-mail aan de bestuursvoorzitter van respectievelijk 11 oktober 2022 [13] en 14 oktober 2022 [14] hun zorgen geuit over de werksfeer en de invulling van de leerstoel bij HB. De bestuursvoorzitter heeft daarop bij e-mailbericht van 14 oktober 2022 gereageerd [15] .
2.22.
De decaan heeft op 21 oktober 2022 per e-mail aan de leden van beide vakgroepen het navolgende geschreven [16] :
“(…) Afgelopen week heb ik gesprekken gevoerd met delegaties van VBW en HB. Hieruit blijkt een lange historische periode van animositeit. Het is voor het functioneren van de organisatie, voor het klimaat van samenwerking en voor het persoonlijk welbevinden van alle betrokkenen, essentieel om dit patroon te doorbreken. Doelstelling is om te komen tot een acceptatie van de normale kaders van de organisatie en daarbinnen een elkaar als professional respecterende en als mens niet verstorende samenwerking. Het is mijn intentie hiertoe een proces met begeleiding van een externe coach te starten en daartoe allereerst prof. [verweerder] (VBW) en prof. [naam hoogleraar 3] (HB) uit te nodigen. Dit traject is afgestemd met de directeur NUTRIM, prof. [de Nutrim-directeur] .
De directeur NUTRIM heeft in een zorgvuldig stapsgewijs proces, in samenspraak met de vakgroepvoorzitters van Humane Biologie en Radiologie & Nucleaire Geneeskunde, vanuit een NUTRIM en Maastricht UMC+ breed perspectief, een profielschets opgesteld voor invulling van een hoogleraarsvacature op het terrein ‘Metabole Imaging’. Hierin is het inhoudelijke commentaar van prof. [naam hoogleraar 2] (profileringshoogleraar “Metabolic imaging with special focus on Magnetic Resonance Spectroscopy”) meegenomen. De profielschets biedt voor mij voldoende waarborgen voor een leerstoel met een onderscheidend profiel ten opzichte van haar profileringsleerstoel en daarmee het verder versterken van het Maastrichtse translationele research ecosysteem op het terrein van Imaging als één van de onderscheidende kenmerken van het Maastricht UMC+ en de Maastricht Health Campus. Ik geef de directeur NUTRIM en de vakgroepvoorzitters Humane Biologie en Radiologie & Nucleaire Geneeskunde, opdracht om een structuurrapport op te stellen waarbij ik zal toezien op voldoende complementariteit met het structuurrapport van prof. [naam hoogleraar 2] .
Verder zal ik, mede gezien eerdere rechtstreekse communicatie vanuit VBW, de voorzitter College van Bestuur UM, prof. [de bestuursvoorzitter] , dusdanig berichten. (…)
2.23.
[verweerder] heeft anderhalf uur later diezelfde dag, onder meezendig van voornoemd bericht, een e-mail [17] aan de bestuursvoorzitter verzonden met de navolgende inhoud (onderstreping kantonrechter):

Beste [de bestuursvoorzitter] ,
Zie onder. Zeg mij nou alsjeblieft heel eerlijk: is dit het voorstel wat jij akkoord vindt? Jij bent in NL DE voorstander van nieuwe wetenschap, geen apen op de rots, integriteit etc etc. Daarmee profileer je jezelf EN de UM, en dat juich ik toe.Meen je dan echt dat ik een mediatie moet doen met iemand die ons het leven zuur maakt? Moet ik hem dan gaan vertellen dat je op het werk niet intimideert? Dat je je lul in je broek moet houden?Is dat mijn taak, of moeten jullie de signalen oppakken en naar mensen luisteren? Wat hier had moeten gebeuren is een onafhankelijke commissie instellen die naar ons luistert – of minimaal had jij zelf naar ons kunnen luisteren. Ik heb ook meerdere keren daarom gevraagd en ook gevraagd bij wie we terecht kunnen als jij dat niet kunt/wilt doen. Als universiteit moet je signalen serieus nemen, en onze decaan doet dat totaal niet maar dat was te verwachten, en ook dat heb ik je voorspelt.
De uitkomst stond vanaf dag 1 vast. [de decaan] heeft in de 20 jaar dat ze onze leidinggevende is keer op keer beslissingen genomen in het nadeel van mij, [naam hoogleraar 1] , en andere leden van onze vakgroep. Tel al die voorbeelden op, dat is onmogelijk aan toeval te wijten. Het kan gewoon niet. Ga met deze mensen praten en hoor wat er echt speelt. Ik heb geen idee wat wij [de decaan] hebben misdaan, of waarom ze zo dik is met HB en [naam hoogleraar 3] , maar het is gewoon te absurd voor woorden dat dit anno 2022 nog kan gebeuren aan een universiteit en dat we allemaal moeten geloven dat het ok is.Sorry, dit kan gewoon echt niet, en dit verdient een diepgaand gerechtelijk onderzoek. Het is hier niet pluis, en de omgeving is totaal onveilig.
Dit is een noodkreet [de bestuursvoorzitter] . Doe iets! Laat dit niet gebeuren, dit kan echt niet. Enige wat wij nu nog kunnen doen is naar de rechter of pers en dan hopen dat de beerput openbreekt, maar waarom is dat in godsnaam waar je op aan zou willen sturen?Lees ook de mail van [naam hoogleraar 1] , hij verwoord het netter dan ik — dit is mensen kapot maken, heel doelbewust, net zo lang tot een keer echt de bom barst of er mensen volledig depressief raakt. Het is onprofessioneel en zo ontzettend fout.”
2.24.
Op 24 oktober 2022 heeft [naam hoofdonderzoeker 3] , universitair hoofddocent binnen de vakgroep VBW, namens meerdere leden van de VBW (onder wie [verweerder] ) een e-mail [18] verzonden aan onder meer de decaan, de bestuursvoorzitter en de Nutrim-directeur met de navolgende inhoud (onderstreping door de kantonrechter):

Geachte decaan, vice-decaan, cc instituutsdirecteur, voorzitter CVB,
Wij hebben kennisgenomen van het schrijven van de decaan, d.d. 21 Oktober 2022 en de besluitvorming rondom de casus sociale veiligheid en HGL metabolic imaging. Middels dit schrijven maken wij formeel bezwaar tegen het besluit, en zullen een verzoek bij het CVB neerleggen om met ons over deze casus in overleg te gaan. De redenen voor onze bezwaren zijn op hoofdpunten de volgende:
1. Onzorgvuldigheid van het proces en het niet nakomen van afspraken. Ondanks navraag en toezegging is ons meerdere keren geen informatie en/of toelichting gegeven over/op de te nemen besluiten:
a. Wij hebben geen details over de besluitvorming ontvangen en/of hoe het FB denkt dit in goede banen te leiden.
b. Er is geen terugkoppeling geweest over de geleverde input op de profielschets, hoe deze input wordt meegenomen en hoe erop wordt toegezien dat er gezamenlijk een werkbare situatie wordt gecreëerd voor ALLE betrokken werknemers.
c. Er is een verslag gemaakt van het gesprek met de decaan en vice-decaan: in dit verslag stonden vele incorrecte interpretaties en onjuistheden. Wij hebben weliswaar de kans gekregen op het verslag te reageren, maar het is onduidelijk wat daarmee is gedaan. We hebben, ondanks ons verzoek, de finale notulen niet ontvangen.
2. Onafhankelijkheid van de decaan/vice decaan: de decaan geeft aan dat de instelling van een 2e HGL belangrijk is voor “het verder versterken van het Maastrichtse translationele research ecosysteem op het terrein van Imaging als één van de onderscheidende kenmerken van het Maastricht UMC+ en de Maastricht Health Campus”. Hiermee is de decaan per definitie partijdig en niet onafhankelijk. De weging van de impact van haar besluit voor de gezondheid en gemoedstoestand van de medewerkers kan daarmee per definitie niet onpartijdig gebeuren en hoort — gezien de ernst van de zorgen van de medewerkers — door een onafhankelijk persoon te geschieden.
3. Het voorgenomen besluit heeft directe, nadelige gevolgen voor de onderzoeksgroep binnen VBW en haar medewerkers. Deze gevolgen betreffen zowel de gezondheid van de medewerkers, alsmede de gevolgen bij het vertrek en/of uitval van medewerkers voor de junior medewerkers en het onderzoeksportfolio van de onderzoeksgroep. Er is geen aandacht geweest voor deze gevolgen.
4. Er is in het verslag van het gesprek met de decaan en vice-decaan de indruk gewekt datalle zorgen en details m.b.t. de ervaren sociale veiligheid op tafel zijn gekomen. Dit is expliciet niet het geval en door ons ook helder aangegeven in het gesprek en gecorrigeerd in de notulen. Verder heeft de decaan de geuite zorgen geïnterpreteerd als ‘animositeit’ tussen vakgroepen en als ‘interrelationele problemen’ tussen (twee) personen. Wij herkennen ons pertinent niet in beide formuleringen. Deze casus bagatelliseren tot het ‘niet met elkaar door een deur kunnen’ doet geen recht aan de ernst van de door ons genoemde bezwaren.
Gezien de aard van onze bezwaren m.b.t. sociale veiligheid is het aan de decaan om hier zorgvuldig mee om te gaan, en niet zelf een weging te maken van de opmerkingen. Wij hebben daarbij recht op een veilige omgeving om ons te uiten. Dit is onzes inziens niet gewaarborgd maar had gewaarborgd kunnen worden door het inschakelen van een onafhankelijk persoon.
Gezien de ernst van de situatie rest ons niets om deze twee casussen op hogerhand aan te kaarten.”
2.25.
Daarop heeft de bestuursvoorzitter op 25 oktober 2022 per e-mail [19] als volgt aan de direct betrokkenen gereageerd (onderstreping door de kantonrechter):
“(…)
Naar aanleiding van jullie mail wil ik jullie over het volgende informeren. Gezien de impasse waarin het traject zoals voorgesteld door de decaan en afgestemd met mij is gekomen, heeft het College van Bestuur deze ochtend besloten een onafhankelijk onderzoek te starten naar de situatie op de werkvloer bij VBW en HB en de onderlinge interacties daartussen.Enkelen onder jullie hebben ook recent verontrustende signalen aan mij gestuurd die noodzaken verder onderzoek te doen.
Komende week zal verdere afstemming met de twee onderzoekers plaatsvinden waarna de precieze onderzoeksopdracht gedefinieerd zal worden en het traject snel zal opstarten. Jullie zullen hierna informatie ontvangen over de te volgen procedure en de daarbij behorende waarborgen voor alle betrokkenen.
Lopende het onderzoek zal de vacature voor de nieuwe leerstoel bij HB niet worden uitgezet.Het College van Bestuur, in samenspraak met het College van Decanen, zal de beslissing omtrent het daadwerkelijk instellen van de leerstoel nemen nadat het kennis heeft gehad van de analyse en aanbevelingen komend uit het onderzoek.(…)”
2.26.
Vervolgens is het aangekondigde onafhankelijk extern onderzoek uitgevoerd door adviseurs [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] , die 19 personen hebben geïnterviewd, onder wie [verweerder] en [naam hoogleraar 3] , die beiden twee keer zijn geïnterviewd. Gedurende dat onderzoek is de procedure omtrent de invulling van de vacature voor de leerstoel van hoogleraar Metabolic Imaging binnen de vakgroep HB ‘on hold’ gezet (opgeschort).
2.27.
Voornoemd onderzoek is in december 2022 afgerond. In het rapport (verder te noemen: het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] ) wordt onder meer gesproken over ‘de groep [verweerder] ’ en de ‘groep [naam hoogleraar 3] ’. Er zijn twee versies van dit rapport in het geding gebracht [20] . De conclusies zijn in beide rapporten gelijk en luiden als volgt:

1. De sociale onveiligheid waarvan men melding maakt deze te ervaren, is gekoppeld aan een persoonlijke interpretatie en motief en niet aan een algemeen geldende of afgesproken definitie. Van sociale onveiligheid in de zin van de hedendaagse reikwijdte, met in het uiterste geval ‘seksueel grensoverschrijdend gedrag’, blijkt geen enkele sprake te zijn of te zijn geweest.
2. Er lijkt geen reden om de vacature in de vakgroep HB voor de hoogleraar Metabolic Imaging niet door te laten gaan.
3. Het is duidelijk dat als nu niet krachtig en helder wordt ingegrepen, het gedragspatroon van de groep [verweerder] , waarbij zich benadeeld voelen gevolgd wordt door zelf-gerechtvaardigd verzet en escalatie, zich binnen een paar maanden weer zal voordoen. Het is wachten op het volgende issue.
4. De besluitvormingsprocessen en beslisboom van de faculteit zijn niet transparant en schieten, ondanks de beste bedoelingen en intentie, hun doel voorbij als het gaat om het creëren van draagvlak en verbinding. Processen en gedragskaders zijn niet helder. Met als gevolg een vicieuze cirkel van vermijden en veroordelen, vermijden en veroordelen, vermijden en veroordelen, etc.
5. Er is geen interne cultuur van elkaar aanspreken of corrigeren.
6. Er wordt naar verhouding in grote mate gestuurd op de inhoud en te weinig op de relationele dynamiek tussen mensen. Kaders voor onderling gedrag ontbreken. Gesprekken over samenwerken en functioneren blijven te vrijblijvend.
Daarnaast bevat het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] een aantal aanbevelingen, waaronder een coaching-traject voor zowel (de groep van) [verweerder] als (de groep van) [naam hoogleraar 3] . De aanbevelingen zijn op 23 december 2022 met meerdere betrokken personen, onder wie [verweerder] , besproken. Op 18 januari 2023 heeft nog een gesprek plaatsgevonden tussen de decaan, de bestuursvoorzitter en [verweerder] .
2.28.
Op 26 januari 2023 is het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] besproken tijdens een bijeenkomst van de DMRG groep, waarbij een van de hoofddocenten huilend is weggelopen.
2.29.
Vervolgens hebben op 3 en 13 februari 2023 nog verdere gesprekken tussen de bestuursvoorzitter en [verweerder] plaatsgevonden en heeft [verweerder] een excuusbrief aan [naam hoogleraar 3] geschreven [21] met het verzoek aan de bestuursvoorzitter om die aan [naam hoogleraar 3] te overhandigen. [naam hoogleraar 3] heeft geweigerd die brief in ontvangst te nemen.
2.30.
Bij e-mailbericht van 17 februari 2023 [22] heeft de bestuursvoorzitter o.a. het volgende aan [verweerder] geschreven (onderstreping kantonrechter):
“(…) Tijdens ons tweede gesprek ik heb jou een aantal zaken duidelijk willen uitleggen: hoe ik de situatie zag en hoe ik observeer dat jij het door de onderzoekers vastgestelde niet lijkt te kunnen of willen erkennen.Ik heb jou aangegeven dat ik jouw gedrag volgend op ons eerste gesprek echt niet acceptabel vond. Jouw perceptie van het onderzoek en de constateringen waren, zo gaf ik jou aan, inmiddels duidelijk onhoudbaar geworden.Tijdens ons tweede gesprek heb je bovendien heel stellig aangegeven dat jij bij de onderzoekers zou hebben genuanceerd hetgeen je over [naam hoogleraar 3] gesignaleerd had; dat het niet zou gaan om seksuele intimidatie maar relaties op de werkvloer.
(…)
Daarnaast besprak ik met jou dat ik jouw punt over het nuanceren dan wel intrekken van de term “seksueel grensoverschrijdend gedrag” van [naam hoogleraar 3] meteen bij de onderzoekers zou hebben ingetrokken, aan diezelfde onderzoekers heb voorgehouden. Zij berichten mij juist van het feit dat geen sprake was van nuancering. Sterker nog: volgens hen heb jij tot aan het laatste gesprek nadrukkelijk en herhaaldelijk aangegeven dat het gedrag van [naam hoogleraar 3] in jouw ogen moreel verwerpelijk is. Dat heeft mijn vertrouwen - opnieuw - ernstig beschadigd en ik heb jou aangegeven dat ik jou dat ook zeer kwalijk neem. (…)”
De bestuursvoorzitter heeft [verweerder] in deze e-mail twee scenario’s voorgelegd, te weten 1) ziekmelden en daarna vrijwillig vertrekken met hulp van de UM of 2) een persoonsgebonden onderzoek.
2.31.
Op 28 maart 2023 hebben [verweerder] en de bestuursvoorzitter een gesprek gehad. Omdat [verweerder] niet voor het eerste scenario heeft gekozen, heeft de bestuursvoorzitter besloten om een ‘persoonsgebonden onderzoek’ naar [verweerder] op te starten en om [verweerder] per direct voor de duur van dat onderzoek op non-actief te stellen (met andere woorden: scenario twee uit laatstgenoemd e-mailbericht). Bij brief van 31 maart 2023 [23] is de op non-actiefstelling en de aankondiging van een persoonsgebonden onderzoek schriftelijk bevestigd.
2.32.
Het College van Bestuur van de UM heeft Capra Advocaten (in de persoon van mr. [naam advocaat] , werkzaam als advocaat bij Capra, hierna: de Capra-onderzoeker) opdracht gegeven om “
een persoonsgericht feitenonderzoek te verrichten naar [verweerder] dat is gericht op vaststelling van de feiten die van belang zijn voor de beoordeling van het beeld dat in het rapport [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] wordt geschetst, alsmede op een inventarisatie van de relevante feiten die zich na dat onderzoek hebben voorgedaan in relatie tot de problematiek die onderwerp van het onderzoek van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] was”.
2.33.
Bij brief van 28 april 2023 is [verweerder] op de hoogte gesteld van de opdracht [24] .
2.34.
In het kort gedingvonnis van 22 juni 2023 [25] heeft de kantonrechter de vorderingen van [verweerder] tot wedertewerkstelling en rectificatie afgewezen met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
2.35.
De Capra-onderzoeker heeft in de periode van 28 april 2023 tot 11 juli 2023 gesprekken gevoerd met diverse personen. Van alle gesprekken zijn verslagen opgemaakt. [verweerder] heeft geen medewerking aan het onderzoek verleend en hoewel daarvoor uitgenodigd heeft hij het gesprek op 13 juni 2023 bij monde van zijn advocaat afgezegd. [verweerder] heeft wel van de gelegenheid gebruik gemaakt om schriftelijk te reageren op de conceptrapporten. Op 19 oktober 2023 heeft de Capra-onderzoeker het definitieve rapport [26] met bevindingen aan UM doen toekomen. Dit omvangrijke rapport beslaat meer dan 1000 pagina’s. Het onderzoek heeft geleid tot conclusies a. tot en met x.
2.36.
UM heeft op 10 november 2023 aan [verweerder] laten weten dat er sprake is van een multidimensionale verstoring van de arbeidsverhouding en dat zij de arbeidsovereenkomst wenst te beëindigen.
2.37.
[verweerder] heeft op 30 januari 2024 alhier een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend. UM heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is aangehouden in afwachting van het oordeel van de kantonrechter of in deze ontbindingsprocedure getuigen gehoord zullen worden.
2.38.
Partijen hebben nog gekeken naar herplaatsingsmogelijkheden bij een andere vakgroep binnen de faculteit, bij School of Cardiovascular Diseases (hierna: CARIM) en de universiteit in Düsseldorf en daarover gecorrespondeerd. UM stelt zich op het standpunt dat herplaatsing niet mogelijk is gebleken.
2.39.
Vervolgens is de UM overgegaan tot indiening van onderhavig verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] .

3.Het geschil

3.1.
UM verzoekt thans de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 onderdeel a BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3 onderdeel e, g of i BW onder toekenning van een transitievergoeding.
3.2.
UM heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van - kort gezegd - primair verwijtbaar handelen (e-grond), subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding
(g-grond) en meer subsidiair een combinatie van omstandigheden genoemd in voornoemde gronden (i-grond) die zodanig zijn dat van haar redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.3.
[verweerder] heeft zich verweerd en in geval van afwijzing van het verzoek primair / bij wijze van tegenverzoek wedertewerkstelling en rectificatie verzocht en in geval van toewijzing van het verzoek verzocht om toekenning van de transitievergoeding en van een billijke vergoeding.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, nader ingegaan worden.

4.De beoordeling van het verzoek

Inleidende opmerkingen over de rapporten van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] en Capra
4.1.
[verweerder] heeft veel bezwaren aangevoerd tegen de wijze van totstandkoming van en de conclusies in de rapporten van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] en Capra. De kantonrechter heeft deze bezwaren onderzocht en komt tot de conclusie dat deze rapporten wel worden meegenomen bij de beoordeling van het onderhavige geschil, maar dat de conclusies (uiteraard) niet klakkeloos zullen worden overgenomen.
Het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1]
4.1.1.
Wat betreft het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] dient vooropgesteld te worden dat dit niet aan de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten grondslag is gelegd en ook niet de insteek had om onderzoek te doen naar de persoon van [verweerder] . Het betrof een cultuuronderzoek dat in gang was gezet naar aanleiding van de e-mails van 21 en 24 oktober 2022 [27] en de daarin geuite beschuldigingen van een sociaal onveilige werkomgeving in het algemeen en van seksueel grensoverschrijdend gedrag door [naam hoogleraar 3] in het bijzonder.
Blijkens het rapport luidde de onderzoeksopdracht:
“de geuite onvrede en signalen analyseren en het College van Bestuur aanbevelingen geven hoe gewerkt kan worden naar een professionele en plezierige werkomgeving voor eenieder”.
Uit de onderzoeksopdracht blijkt niet expliciet van welke “signalen” [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] van tevoren op de hoogte waren gesteld, maar uit het interview met de bestuursvoorzitter in het Capra-rapport blijkt dat zij de inhoud van de e-mail van [verweerder] van 21 oktober 2022 met [naam adviseur 1] had gedeeld. In het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] staat op pagina 6 ook dat zij in hun gesprekken expliciet hebben gevraagd naar voorbeelden van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
4.1.2.
Het verwijt van [verweerder] dat [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] al vanaf het begin van hun onderzoek “anti- [verweerder] c.s.” waren, is op geen enkele wijze onderbouwd. Het enkele gegeven dat één van de onderzoekers, [naam adviseur 1] , al eerder contact had gehad met UM is onvoldoende om te oordelen dat de onderzoekers bevooroordeeld waren. [naam adviseur 1] was eerder benaderd voor het coachingstraject dat zou plaatsvinden tussen de vakgroepen HB en VBW, welk traject zou starten met een uitnodiging aan [verweerder] en [naam hoogleraar 3] voor een of meer mediationgesprekken. [28] en leek een logische keuze voor het uitvoeren van het onderzoek dat met de nodige spoedeisendheid moest worden verricht
4.1.3.
De kantonrechter acht het zeer ongelukkig dat er kennelijk twee versies van dit rapport zijn. Echter, de versies verschillen alleen wat betreft de inhoud van het laatste hoofdstuk, nummer 7, de “scenario’s voorwaarts”. Anders dan [verweerder] stelt wordt (ook) in de tweede versie zijn vertrek niet als enige scenario genoemd, maar wordt ook daarin de optie uitgewerkt gericht op het herstel van de verhoudingen. De conclusies, zoals hierboven geciteerd onder r.o. 2.27, zijn in beide rapporten gelijkluidend.
4.1.4.
Dat de kantonrechter in het geheel geen acht zou mogen slaan op het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] , zoals [verweerder] lijkt te betogen, wordt dan ook niet gevolgd.
Het Capra-rapport
4.2.
De bevindingen in het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] en de reactie van [verweerder] daarop waren vervolgens aanleiding voor het verlenen van de opdracht aan Capra om een persoonsgericht feitenonderzoek naar [verweerder] te verrichten. De door [verweerder] geuite bezwaren tegen het Capra-rapport komen kort samengevat erop neer dat Capra (en meer in het bijzonder de Capra-onderzoeker) niet onafhankelijk is, de onderzoeksopdracht sturend is, de kring van geïnterviewden selectief is, er sprake is van “fishing expedition” en het onderzoek inhoudelijk niet deugt. De kantonrechter overweegt over deze bezwaren als volgt.
4.2.1.
Het enkele feit dat de Capra-onderzoeker verbonden is aan het advocatenkantoor Capra dat in het verleden al eerder door de UM is ingeschakeld in arbeidsrechtelijke kwesties (ambtenarenrecht) is onvoldoende voor het oordeel dat geen sprake kan zijn van een deugdelijk onderzoek. De Capra-onderzoeker heeft ook niet de suggestie gewekt dat hij zichzelf ziet als onafhankelijk onderzoeker en zelfs expliciet bevestigd dat hij dat niet is. [29]
4.2.2.
Verder is de kantonrechter van oordeel dat de onderzoeksopdracht van de UM aan Capra [30] breed en neutraal is geformuleerd. [verweerder] heeft gewezen op de uitnodigingsbrief van de geïnterviewde personen en gewezen op de volgende – volgens hem sturende - zinsnede daarin [31] :
“De aanbevelingen van de onderzoekers en de voorgenomen uitvoering daarvan door het CvB, worden door de heer [verweerder] niet geaccepteerd. In diverse gesprekken met hem is gezocht naar consensus over de wijze waarop uitvoering aan de aanbevelingen van de onderzoekers zou kunnen worden gegeven. Dit heeft niet tot toenadering geleid.”De uitnodiging aan de geïnterviewden had volgens de kantonrechter neutraler geformuleerd kunnen worden, maar - zoals hierna zal blijken - is hetgeen wordt geschreven niet onwaar. De vragen die aan de geïnterviewden zijn gesteld zijn in de verslagen van de interviews letterlijk opgenomen en zijn naar het oordeel van de kantonrechter open en neutraal. Dat de vraagstelling partijdig of sturend is geweest, is niet gebleken.
4.2.3.
Met betrekking tot het bezwaar van [verweerder] dat de kring van geïnterviewden selectief is, merkt de kantonrechter op dat uit het Capra-rapport blijkt dat [verweerder] niet langer zijn medewerking aan het onderzoek wenste te verlenen en ook geen namen wenste te noemen van personen die eventueel in het kader van het onderzoek gehoord zouden kunnen worden [32] . [verweerder] is aldus in de gelegenheid gesteld om “hem welgezinde personen” te laten horen maar heeft om hem moverende redenen daarvan afgezien. Overigens zijn, anders dan [verweerder] stelt, “hem welgezinde personen” ook gehoord, waaronder zijn echtgenote [naam hoogleraar 2] , dr. [naam hoofdonderzoeker 3] en dr. [naam hoofdonderzoeker 4] .
4.2.4.
Verder is er hoor en wederhoor toegepast, in die zin dat het conceptrapport tot tweemaal toe aan [verweerder] is voorgelegd. De door [verweerder] gemaakte (uitgebreide) opmerkingen op het eerste en tweede conceptrapport zijn door de Capra-onderzoeker verwerkt in het eindrapport en hebben soms tot aanpassing van het rapport geleid. Indien het commentaar niet tot aanpassing van het rapport heeft geleid, wordt dit op een goed te volgen manier onderbouwd.
4.2.5.
Er is evenmin sprake geweest van een zogenaamde “fishing expedition”. Er was een zeer concrete aanleiding om het onderzoek door Capra te laten verrichten. De jurisprudentie waarop [verweerder] zich beroept acht de kantonrechter op het onderhavige geval niet van toepassing.
4.3.
De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om het Capra-rapport terzijde te leggen en er in het geheel geen acht op te slaan. Uiteraard is de kantonrechter zich er wel van bewust dat het rapport voor een groot deel bestaat uit interviews van personen en dat hun verhaal “gekleurd” kan zijn door hun positie, belangen of ervaringen met [verweerder] , positief of negatief. Niet alles wat in het rapport staat wordt dan ook voor waar aangenomen. Voor zover in het rapport conclusies worden getrokken die voor de beoordeling van de onderhavige verzoeken van belang zijn, worden die alleen gevolgd als zij overtuigen door de onderbouwing daarvan, waarbij de verklaring van één enkele persoon over het algemeen niet toereikend zal zijn.
Het ontbindingsverzoek: het juridisch kader
4.4.
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden moet worden. In geval van ontbinding moet ook beoordeeld worden of aan [verweerder] een transitievergoeding en/of een billijke vergoeding toegekend dient te worden.
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:671b BW jo. artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
Heeft [verweerder] verwijtbaar gehandeld?
4.6.
UM voert primair aan dat de redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is gelegen in verwijtbaar handelen door [verweerder] , zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e van het BW. De kantonrechter is het daarmee eens. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.7.
Op 21 oktober 2022 heeft [verweerder] de hiervoor onder r.o. 2.23. weergegeven e-mail aan de bestuursvoorzitter verzonden, die hijzelf thans een “onhandige” c.q. “domme” e-mail noemt. Hij stelt daags erna al spijt te hebben gehad van dit e-mailbericht, maar heeft deze e-mail toen niet ingetrokken. Drie dagen later, op 24 oktober 2022, stuurde [naam hoofdonderzoeker 3] namens meerdere leden van de onderzoeksgroep DMRG (onder wie [verweerder] ) de hiervoor onder r.o. 2.24. weergegeven e-mail naar onder meer de decaan, de bestuursvoorzitter en de Nutrim-directeur. De tekst van deze laatste e-mail is opgesteld door een paar personen binnen DMRG gezamenlijk, waaronder [verweerder] . [verweerder] heeft de andere personen uit zijn onderzoeksgroep op dat moment niet geïnformeerd over zijn e-mail aan de bestuursvoorzitter van 21 oktober 2022. Dit terwijl hij had kunnen en moeten begrijpen dat juist deze beide e-mails, in onderling verband gelezen, een spreekwoordelijke “bom” zouden laten ontploffen. De persoonlijke e-mail van [verweerder] , die onmiskenbaar gaat over [naam hoogleraar 3] , waarover [verweerder] schrijft dat “die zijn lul niet in zijn broek kan houden” en die “intimideert”, waarin hij insinueert dat bij een “diepgaand gerechtelijk onderzoek een beerput openbreekt” en waarin hij met een “noodkreet” de bestuursvoorzitter vraagt om in te grijpen, kan niet anders worden gelezen als een beschuldiging aan het adres van [naam hoogleraar 3] van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Door het 3 dagen later (laten) sturen van de tweede mail, geschreven namens vijf personen binnen DMRG, waarin wordt vermeld dat nog niet alle details met betrekking tot de ervaren sociale onveiligheid op tafel zijn gekomen en dat er ernstige zorgen zijn over de sociale veiligheid, heeft [verweerder] welbewust de boodschap uit zijn eerdere mail kracht bij gezet en de indruk versterkt dat er sprake was seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Dat [verweerder] thans in deze procedure beweert dat hij [naam hoogleraar 3] nooit heeft beschuldigd van seksueel grensoverschrijdend gedrag, is gelet op de door hemzelf verstuurde, niet meteen ingetrokken e-mail van 21 oktober 2022, onbegrijpelijk te noemen. De in deze e-mail gebruikte formuleringen en bewoordingen “lul in je broek moet houden”, “naar de rechter of pers en dan hopen dat de beerput openbreekt” heeft [verweerder] bewust een situatie gecreëerd die geen andere interpretatie laat dan dat [naam hoogleraar 3] seksueel gedrag heeft vertoond dat niet door de beugel kan, althans dat er dingen op de werkvloer spelen die het daglicht niet kunnen verdragen.
4.8.
De kantonrechter acht het zeer kwalijk dat [verweerder] zijn team niet heeft ingelicht over de door hem verzonden e-mail van 21 oktober 2022, voordat hij zijn teamgenoten de e-mail van 24 oktober 2022 liet versturen. Hij had kunnen weten dat deze e-mail zo uitgelegd zou worden dat het beroep op sociale veiligheid en de suggestie dat “nog niet alles op tafel was gekomen” geïnterpreteerd zouden worden met zijn eerdere e-mail van 21 oktober 2022 in het achterhoofd. [verweerder] had ook dienen te begrijpen dat deze mails tezamen voor de bestuursvoorzitter aanleiding zijn geweest voor het on hold zetten van de invulling van de leerstoel van hoogleraar MI binnen de vakgroep HB en het starten van een onderzoek. In haar e-mail van 25 oktober 2022 [33] schrijft de bestuursvoorzitter letterlijk dat “enkelen onder jullie ook recent verontrustende signalen aan mij gestuurd hebben die noodzaken verder onderzoek te doen”. Echter, ook deze e-mail was voor [verweerder] kennelijk geen aanleiding om zijn beschuldiging in te trekken en/of bij de bestuursvoorzitter navraag te doen of haar besluit was gebaseerd op zijn e-mail van 21 oktober 2022. Ook op dat moment vond [verweerder] het kennelijk niet nodig om zijn onderzoeksgroep te informeren over zijn “domme mail”.
4.9.
Gedurende het door [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] uitgevoerde cultuuronderzoek heeft [verweerder] evenmin zijn beschuldiging aan het adres van [naam hoogleraar 3] ingetrokken. [verweerder] heeft een transcript overgelegd van delen van de opnames van zijn gesprek met [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] . Blijkens dit gesprek heeft [verweerder] uitgebreid verteld over intieme relaties die [naam hoogleraar 3] in het verleden zou hebben gehad met meerdere AIO’s in [verweerder] onderzoeksgroep, dat [naam hoogleraar 3] die AIO’s heeft opgestookt tegen elkaar en tegen anderen en gebruikt heeft om informatie te krijgen. Of deze door [verweerder] gegeven voorbeelden van het gedrag van [naam hoogleraar 3] in normaal spraakgebruik wel of niet zijn te kwalificeren als seksueel grensoverschrijdend gedrag, kan in het midden blijven. Zelfs als dat niet zo is, dan kan uit hetgeen [verweerder] tegen de onderzoekers heeft verteld niet worden geconcludeerd dat hij zijn beschuldiging aan het adres van [naam hoogleraar 3] van grensoverschrijdend gedrag heeft “ingetrokken”. Ook kan het feit dat [verweerder] op een rechtstreekse vraag van de onderzoekers of er recent vanuit [naam hoogleraar 3] nog sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag, heeft gezegd dat hij dat niet wist, niet tot die conclusie leiden.
4.10.
Vast staat dat op geen enkele wijze is gebleken dat [naam hoogleraar 3] zich in het verre of recente verleden schuldig heeft gemaakt aan seksueel grensoverschrijdend gedrag op het werk. Het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] is daar zeer duidelijk over en ook uit het Capra-onderzoek zijn geen aanwijzingen gekomen dat daar ooit sprake van is geweest. Een en ander tezamen kan dan ook tot geen andere conclusie leiden dan dat [verweerder] [naam hoogleraar 3] ten onrechte, valselijk, heeft beschuldigd van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
4.11.
[verweerder] heeft in deze procedure nog aangevoerd dat de beschuldiging aan het adres van [naam hoogleraar 3] niet uit zijn koker komt, maar dat de bron daarvan één van de hoofdonderzoekers ( [naam hoofdonderzoeker 2] ) van DMRG is. Zij zou volgens [verweerder] jarenlang verhalen over [naam hoogleraar 3] hebben verspreid, over wat zij wist over zijn relaties met AIO’s met wie zij een kamer deelde en dat zij daar last van had. De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij. Nergens is uit gebleken dat de betreffende hoofdonderzoeker, als het al waar is dat zij deze verhalen heeft verteld, het gedrag van [naam hoogleraar 3] kwalificeerde als seksueel grensoverschrijdend, of dat zij dat heeft gedaan met de intentie dat [verweerder] deze verhalen zou “gebruiken” om te escaleren naar het bestuur. Zij heeft in ieder geval nooit zelf melding hiervan gemaakt en ook niet aan [verweerder] gevraagd om dit te doen. Sterker, juist deze hoofdonderzoeker heeft niet gewild dat haar naam onder de e-mail van 24 oktober 2022 werd vermeld en heeft, na het vernemen van de conclusies in het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] , als een van de weinige vakgroepgenoten deze conclusies onderschreven en oprecht de wil tot verandering geuit. Het is [verweerder] geweest die de mail van 21 oktober 2022 heeft verstuurd en het is dus [verweerder] geweest die [naam hoogleraar 3] ten onrechte heeft beschuldigd.
Tussenconclusie I: [verweerder] heeft een collega hoogleraar ten onrechte beschuldigd van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
4.12.
De kantonrechter stelt voorop dat een onterechte beschuldiging van dit kaliber te beschouwen is als “verwijtbaar handelen”. De vraag die nu beantwoord moet worden is of er verzachtende omstandigheden zijn, die in dit geval maken dat dat anders is. [verweerder] heeft in deze procedure sterk benadrukt dat de door hem gevoelde sociale onveiligheid wél echt is, dat die al jaren speelt en dat hij die al jaren bespreekbaar probeert te maken, maar dat zijn signalen niet door de UM worden opgepikt en er niets mee wordt gedaan. De UM heeft volgens [verweerder] daarom haar zorgplicht als goed werkgever geschonden. Dat [verweerder] , als toppunt van een jarenlang opgebouwde frustratie, één keer een domme e-mail stuurt naar de bestuursvoorzitter, kan hem daarom niet zo erg verweten worden dat nu zijn arbeidsovereenkomst zou moeten worden ontbonden, zo stelt hij.
Sociale (on)veiligheid
4.13.
Voordat de kantonrechter ingaat op dit verweer van [verweerder] , hecht zij eraan het volgende op te merken. [verweerder] maakt veelvuldig gebruik van de term “sociale (on)veiligheid”. Dit is een term die in de processtukken van deze zaak tientallen keren wordt gebruikt en ook in de rapporten van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] en Capra terugkomt. Voor een beoordeling van het verweer van [verweerder] acht de kantonrechter van belang om de betekenis van de term sociale veiligheid te onderzoeken.
4.13.1.
Er zijn verschillende definities over sociale veiligheid, maar de kantonrechter zal uitgaan van de definitie van het CAOP, het kennis- en expertisecentrum op arbeidszaken, die luidt: Een sociaal veilige werkomgeving is een omgeving waarin mensen zichzelf kunnen zijn, optimaal hun vakmanschap kunnen inbrengen, kunnen leren van hun fouten en de fouten van anderen, het open gesprek kunnen voeren en tegenspraak kunnen geven, op elkaar kunnen vertrouwen en onveilige situaties op een veilige manier kunnen bespreken. Dit vindt plaats in een omgeving waarin incidenten rond ongewenst en grensoverschrijdend gedrag rechtvaardig worden behandeld en er geleerd wordt van incidenten.
4.13.2.
Volgens het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] hanteerde de onderzoeksgroep waar [verweerder] deel van uitmaakte als definitie van sociale onveiligheid een afwijkende definitie, namelijk: “Ondanks dat ik aangeef het “er” niet mee eens te zijn (waarbij ik aangeef dat doorgaan mij ziek zal maken), de leiding toch niet mijn gelijk overneemt en doorgaat op de ingeslagen weg”.
4.13.3.
Ook in het Capra-rapport wordt ingegaan op de betekenis van het begrip sociale veiligheid. In het rapport van bevindingen, onder conclusie k, wordt opgemerkt dat het begrip sociale veiligheid door [verweerder] in drie betekenissen wordt gebruikt:
de door [verweerder] als intimiderend ervaren wijze waarop hij in 2018 door de toenmalige decaan van de faculteit is bejegend;
de frustraties binnen DMRG over de voortdurende benadeling van DMRG en VBW ten gunste van HB via besluitvorming in NUTRIM en de faculteit;
seksueel grensoverschrijdend gedrag.
4.13.4.
In deze procedure heeft [verweerder] aangevoerd dat hij zich al jarenlang sociaal onveilig voelt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er negatieve verhalen over hem rondgaan, dat hij er door externe relaties op wordt gewezen dat er mensen zijn die hem extern zwart maken, dat bij de verdeling van financiën steeds in het voordeel van HB en het nadeel van VBW wordt beslist, dat in 2019 een onderzoeksvoorstel van de vakgroep VBW is gestrand omdat de vakgroep HB niet wilde meewerken en een platform kreeg om dwars te liggen. Ook zou [verweerder] (de kantonrechter begrijpt: in 2018) hebben verzocht om een mediationgesprek met [de decaan] , toen nog NUTRIM-directeur, maar dat zij dat heeft geweigerd. Volgens [verweerder] zelf zijn dit allemaal voorbeelden van vóór 2019. Het volgende voorbeeld (dus ná 2019) dat [verweerder] noemt betreft de beoogde benoeming van de hoogleraar MI binnen de vakgroep HB, waarover in het feitenrelaas al het een en ander is opgenomen.
4.13.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] ernstig tekortschiet in zijn stelplicht als het gaat om de door hem ervaren sociale onveiligheid. Ter zitting is namens [verweerder] aangevoerd dat hij alleen aannemelijk hoeft te maken dat hij zich sociaal onveilig
voeldeen dat hij niet hoeft aan te tonen dat dit terecht was, in de zin dat daar geobjectiveerde redenen en omstandigheden voor waren. De kantonrechter is dat niet met [verweerder] eens. Natuurlijk is sociale (on)veiligheid voor een deel “een gevoel” en kan een situatie voor de één sociaal onveilig voelen en voor een ander niet. Er zijn zeker ook situaties denkbaar waarin het moeilijk zal zijn sociale onveiligheid hard te maken, waar op een subtiele manier misbruik wordt gemaakt van gezagsrelaties, gepest of gediscrimineerd wordt. Echter ook in dat soort situaties moet het mogelijk zijn om concrete voorbeelden en situaties te benoemen zodat in ieder geval met een begin van aannemelijkheid kan worden aangenomen dat er sprake is van een sociaal onveilige werksituatie. In dit geval echter is er sprake van een hoogleraar met een grote mate van autonomie, waarvan zijn werkgever zonder voorbehoud hoog opgeeft van zijn academische prestaties. In december 2022 heeft [verweerder] nog gesproken met de begeleidingscommissie behorende bij zijn persoonlijke leerstoel, waar hij is gecomplimenteerd met zijn mooie onderscheidende onderzoekslijn, de hoge kwaliteit van zijn publicaties, zijn groot wervend vermogen en de kwaliteit en kwantiteit van de promoties. [verweerder] heeft blijkens dit verslag aandacht gevraagd voor de hoge werkdruk, maar de kwestie sociale veiligheid niet genoemd [34] . Kennelijk krijgt hij in zijn werkomgeving voldoende ruimte om zijn onderzoek te doen, mensen op te leiden en wordt hij geprezen om zijn prestaties op wetenschappelijk gebied. Als hij ondanks dit alles van mening is dat hij zijn werk moet doen in een sociaal onveilige omgeving en het zijn werkgever verwijt dat die daar niet in ingrijpt, mag van hem worden verwacht dat hij heel concrete voorbeelden geeft van onveilige situaties die zich hebben voorgedaan. Daarmee blijft [verweerder] keer op keer in gebreke.
4.13.6.
In zowel het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] als het Capra-rapport is uitgebreid onderzocht of er een feitelijke grondslag was voor de ervaren gevoelens van sociale onveiligheid bij [verweerder] en enkele andere leden van zijn onderzoeksgroep. Die feitelijke grondslag is niet gevonden. Met andere woorden: [verweerder] en verschillende leden van zijn onderzoeksgroep
voelenzich wel tegengewerkt door HB, NUTRIM en de decaan, maar dat dit werkelijk het geval zou zijn, is niet gebleken. Gelet op deze duidelijke conclusies, die zijn getrokken op basis van interviews met vele personen, kan [verweerder] in deze procedure niet volstaan met wederom ongefundeerde, algemeen geformuleerde “voorbeelden” ter staving van de door hem gevoelde sociale onveiligheid. De kantonrechter kan niet anders dan oordelen dat dit gevoel ieder fundament mist en er geen sprake was van daadwerkelijke sociale onveiligheid in zijn werkomgeving.
Tussenconclusie II: er zijn geen aanwijzingen dat de werkomgeving van [verweerder] daadwerkelijk sociaal onveilig was.
4.14.
Waarom is [verweerder] dan vanaf juni 2022 aandacht gaan vragen voor de door hem ervaren sociale onveiligheid? Het Capra-rapport is daar duidelijk over. In de conclusies l t/m n wordt daarover – samengevat – opgemerkt dat het onderwerp sociale veiligheid door [verweerder] aan de orde is gesteld in relatie tot het verzet tegen de voorgenomen benoeming van een hoogleraar MI binnen de vakgroep HB. De kantonrechter kan niet anders dan deze conclusies onderschrijven.
Vastgesteld kan immers worden dat [verweerder] ná 21 januari 2021 geen meldingen meer had gemaakt over door hem ervaren sociale onveiligheid. Pas vanaf het moment dat hij bekend raakte met het voornemen van de vakgroep HB om een leerstoel MI in te stellen (een leerstoel die binnen de UM ook door zijn echtgenote werd bekleed) en de bezwaren van zijn echtgenote daartegen volgens [verweerder] en zijn echtgenote kennelijk onvoldoende werden meegewogen, heeft [verweerder] in zijn e-mails naar de bestuursvoorzitter, de Nutrim-directeur en de decaan het thema sociale veiligheid weer aangevoerd [35] .
4.15.
Deze timing wekt op zijn minst de schijn dat [verweerder] hier uit eigenbelang heeft gehandeld, althans in het belang van zijn echtgenote en het thema sociale veiligheid heeft gebruikt om aandacht te krijgen van het bestuur. Het is onwaarschijnlijk dat het voornemen van de vakgroep HB om (ook) een leerstoel MI in te vullen los staat van de door [verweerder] gevoelde noodzaak om zijn gevoelens van sociale onveiligheid onder de aandacht te brengen. Uit de in het geding gebrachte e-mailcorrespondentie blijkt ook dat het thema sociale onveiligheid en de leerstoelprocedure steeds meer in één adem worden genoemd als duidelijk wordt dat de hoogleraarbenoeming binnen de vakgroep HB de beslissende fase ingaat.
4.16.
Overigens stelt [verweerder] ook zelf dat (in zijn beleving) het voornemen van HB om (ook) een hoogleraar MI aan te stellen, de al bestaande spanningen tussen beide vakgroepen op scherp zette. Dat hij bang was dat weer nieuwe interne competitie zou komen met veel stress en angst tot gevolg. Hij stelt dat het niet meer dan normaal is dat hij en met hem zijn onderzoeksgroep wilde dat er afgestemd zou worden.
4.17.
[verweerder] gaat er met het innemen van dit standpunt aan voorbij dat “angst voor interne competitie” iets anders is dan sociale onveiligheid. De kantonrechter kan het voornemen van de vakgroep HB om een hoogleraar MI te benoemen op geen enkele manier zien als een voorbeeld van sociale onveiligheid en het standpunt van [verweerder] dat dat wel zo is, is niet overtuigend.
4.18.
Het verwijt dat [verweerder] aan het adres van UM maakt dat zij niks heeft gedaan met de door [verweerder] en andere leden van zijn onderzoeksgroep geuite zorgen en meldingen over sociale onveiligheid, is bovendien onterecht. De bestuursvoorzitter heeft na de eerste e-mail van [verweerder] een gesprek met hem gevoerd, dat door hem als positief is ervaren. De decaan heeft [verweerder] vlak voor haar vakantie bij haar thuis uitgenodigd en twee uur met hem gesproken over zijn zorgen en meteen na haar vakantie een coachingstraject in gang gezet. De Nutrim-directeur heeft gesprekken gevoerd met [verweerder] en met zijn echtgenote en de decaan heeft ook nog met beide vakgroepen VBW en HB gesprekken gevoerd om de gevoelens van sociale veiligheid meer concreet te krijgen en voorbeelden op tafel te krijgen [36] .
4.19.
Dat UM zich niet als goed werkgever heeft gedragen door de door [verweerder] ervaren sociale onveiligheid niet serieus te nemen, kan dan ook niet worden gevolgd. UM heeft wél de ervaren sociale onveiligheid los gezien van de benoemingsprocedure van de hoogleraar MI. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht zij dat doen, omdat de bezwaren tegen deze benoeming niet beschouwd kunnen worden als een voorbeeld van sociale onveiligheid. Indien [verweerder] niet de e-mail van 21 oktober 2022 had gestuurd en zijn onderzoeksgroep niet de daaropvolgende e-mail van 24 oktober 2022, was er een coaching traject opgestart om de verhoudingen tussen HB en DMRG te verbeteren. Dat zou een adequate reactie zijn geweest van UM op de signalen van sociale onveiligheid tot op dat moment.
4.20.
[verweerder] heeft het zelf in de hand gewerkt dat dit traject geen doorgang heeft gevonden, omdat hij ervoor heeft gekozen de e-mail van 21 oktober 2022 te sturen, waarin hij [naam hoogleraar 3] beschuldigde van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarmee liet hij de bestuursvoorzitter geen andere keuze dan het opstarten van het onderzoek door [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] en het on hold zetten van de hoogleraarsbenoeming. Het valt de UM dan ook niet te verwijten dat dit coaching traject niet is doorgegaan.
Tussenconclusie III: de UM heeft voldoende adequaat gereageerd op de signalen over de ervaren sociale onveiligheid vanuit [verweerder] en DMRG door gesprekken te voeren met de betrokkenen en een coachingstraject op te starten.
4.21.
Is het nog van belang hoe UM geacteerd heeft in de hoogleraarsbenoeming?
De kantonrechter is van oordeel dat die vraag ontkennend beantwoord dient te worden. Uit de verslagen van de interviews met de Nutrim-directeur en de decaan en ook met de vakgroepvoorzitter van [verweerder] eigen vakgroep VBW volgt dat de procedure voor de benoeming van de hoogleraar MI binnen de vakgroep HB is verlopen volgens de daarvoor geldende procedurevoorschriften. [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] concludeerden dat er geen reden was om de vacature in de vakgroep HB voor de hoogleraar MI niet door te laten gaan. In het Capra-rapport staat dat uit het feitenonderzoek is gebleken dat er sprake is van een breed gedragen opvatting dat het bestuurlijk besluitvormingsproces om te komen tot de instelling van de leerstoel MI binnen de vakgroep HB transparant en correct is verlopen (conclusie t.). De geïnterviewden zijn het erover eens dat de leden van de vakgroep VBW geen zeggenschap hadden in deze procedure. Het is met name [naam hoogleraar 2] die last zou kunnen hebben van de vacante leerstoel omdat zij al als hoogleraar MI werkzaam is en de vacante leerstoel mogelijk overlap heeft met haar leerstoel. [naam hoogleraar 2] valt echter grotendeels (formatief) onder de vakgroep radiologie en met die vakgroepvoorzitter is al in een vroeg stadium overleg gezocht en hij had geen bezwaren. Dat deze vakgroepvoorzitter in zijn interview met de Capra-onderzoeker zich op het standpunt heeft gesteld dat de gang van zaken achteraf bezien niet de schoonheidsprijs verdient, doet daar niet aan af. Deze zienswijze was destijds immers niet bekend. De decaan heeft een afweging gemaakt tussen de belangen van [naam hoogleraar 2] en het belang van de UM en het Maastricht UMC++ en geoordeeld dat de profielschets voor de nieuwe leerstoel voldoende waarborgen bood voor een leerstoel met een onderscheidend profiel ten opzichte van de leerstoel van [naam hoogleraar 2] . Dat was een beslissing die zij als decaan mocht nemen.
4.22.
Ondanks dat [verweerder] in de onder r.o. 2.8. genoemde e-mail heeft aangegeven dat hij zich er niet te veel mee wilde bemoeien omdat het vooral een zaak van zijn echtgenote was, is daarvan in de praktijk weinig gebleken. Ook in deze procedure heeft [verweerder] aangevoerd dat “niemand van DMRG een aanstelling wilde blokkeren, maar dat toch om afstemming gevraagd mag worden”. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] met dit standpunt totaal miskent dat de wijze waarop hij zich met deze hoogleraarsbenoeming heeft bemoeid en de middelen die hij daartoe heeft ingezet, geheel buiten de grenzen van het betamelijke is getreden. Uit alles wat hij heeft gezegd en geschreven blijkt dat zijn enige doel is geweest die aanstelling te blokkeren.
Tussenconclusie IV: de invulling van de leerstoel binnen de vakgroep HB is volgens de geldende procedurevoorschriften verlopen en de vakgroep VBW had daarbinnen geen zeggenschap.
Tussenconclusie V: Uit het voorgaande volgt dat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld door een collega hoogleraar ten onrechte te beschuldigen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en dat daarvoor geen verzachtende omstandigheden aannemelijk zijn geworden.
4.23.
De vraag die vervolgens voorligt is of van de UM gevergd kan worden om – ondanks dit verwijtbaar handelen door [verweerder] – de arbeidsovereenkomst voort te zetten. Voor de beantwoording van die vraag is van belang wat er is gebeurd nadat [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] hun onderzoek hadden afgerond, wat hun bevindingen waren en hoe daarop door de diverse betrokkenen is gereageerd en is gehandeld. Immers, vast staat dat de UM aanvankelijk de mogelijkheid heeft onderzocht om de verstoorde verhoudingen te herstellen en pas na enige tijd tot de slotsom is gekomen dat zij niet met [verweerder] verder wilde.
De gebeurtenissen na het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1]
4.24.
Zoals reeds meerdere keren is overwogen, is tot op heden niet gebleken dat er sprake is (geweest) van sociale onveiligheid en van seksueel grensoverschrijdend gedrag door [naam hoogleraar 3] . Uit het onderzoek van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] wel naar voren dat er binnen de ”groep [verweerder] ” het een en ander aan de hand was. In het rapport staat onder andere:

De groep [verweerder] heeft een lange historie van het niet kunnen begrijpen, laat staan accepteren van bestuurlijke besluiten. De onderzoeksgroep is een hechte, wat naar binnen
gekeerde groep, met een sterk persoonlijk en onderdrukt genormeerd wereldbeeld, werkend in een universitaire omgeving die zij inmiddels als zeer onrechtvaardig zijn gaan beschouwen. Ze zijn overtuigd van het eigen gelijk en tonen weinig zelf reflecterend vermogen. Ze gaan volledig op in het groepsgedrag. Zij hebben een set van filters gevormd waarmee de werkelijkheid wordt benaderd, geëvalueerd en geïnterpreteerd. Daardoor hebben zij collectief niet meer het vermogen om initiatieven, besluiten of activiteiten anders te zien dan vanuit de eigen tunnel, laat staan vanuit meerdere perspectieven. Dit leidt tot een beeld van ‘wij worden altijd benadeeld in alles wat overleg of besluiten vraagt met de HB-vakgroep en/of de decaan of de directeur NUTRIM.
Daarbij wordt door de groep [verweerder] een eenduidige definitie van ‘benadelen’ gehanteerd: we worden benadeeld als de mening van de andere partij anders is dan die van mij/ons en mijn/onze mening, ondanks herhaaldelijk verwoord en opgebracht, niet wordt overgenomen.
Het woord mening kan hierbij naadloos ingewisseld worden voor interpretatie, perspectief,
conclusie of actie. Het is opvallend hoe de frustraties van de hoogleraren in de groep al
doorleven in de jongere generatie. Het is zichtbaar hoe ook zij zich al het gelijk aan het toe
eigenen zijn en als dit niet wordt verkregen, in verongelijktheid en een ‘zie-je-wel’ verzanden.
De groep heeft geen besef van de (grote) impact van haar acties noch van de bestuurlijke
professionele verwachtingen, grenzen en verantwoordelijkheden ten aanzien van inhoud en
gedrag. Frustratie en verholen woede zijn inmiddels leidraad geworden en de staat van de
groep is er een van individuele- en collectieve implosie. De leden van de groep voelen zich
onmachtig, slachtoffer van tegenwerking. Ze zijn oprecht in hun lijden. En dat ze lijden is voor ons zeer zichtbaar
4.25.
De bevindingen van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] zijn op 22 december 2022 gedeeld met de leden van DMRG. [verweerder] heeft vervolgens in een schriftelijk stuk [37] gereflecteerd op het rapport. Ook in dit stuk benoemt hij dat er in het verleden dingen zijn gebeurd die niet door de beugel kunnen, dat hij die benoemd heeft in het onderzoek van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] , maar dat zij hebben besloten “niet naar de waarheid te zoeken”. Hij benoemt verder dat ook anderen hebben geëscaleerd rondom dezelfde problematiek en dat hij daarom niet helemaal de conclusie kan onderstrepen dat er niks aan de hand is en het alleen een probleem is van interpretatie. Hij merkt op dat hij in het rapport verantwoordelijk wordt gesteld voor zaken waar zijn rol minimaal is geweest en vraagt zich af of het onderzoek wel goed naar beide kanten heeft geluisterd en of de juiste mensen zijn uitgenodigd voor de gesprekken.
Over zijn e-mail van 21 oktober 2022 schrijft hij dat dat achteraf gezien de domste fout is die hij ooit heeft gemaakt: die deed de alarmbellen afgaan, maar hij had explicieter moeten aangeven wat er aan de hand was. Hij zegt dat hij dat in zijn eerste gesprek met [naam adviseur 1] ook direct heeft gedaan en dat hij [naam hoogleraar 3] daar niet heeft beschuldigd van seksueel misbruik.
Hij benoemt ook dat hij met zijn rug tegen de muur stond, dat hij depressieve neigingen heeft en in psychotherapie is gegaan. Hij benoemt het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] een onrecht-situatie waar hij mee moet leren omgaan. Er staat veel in over hem wat feitelijk onjuist is en onterecht is. Hij is het niet eens met de conclusie dat hij sociale onveiligheid heeft misbruikt om zijn zin te krijgen. Hij doet een voorstel tot coaching en noemt de naam van een coach.
4.26.
Alice [naam adviseur 2] heeft op 23 december 2022 een e-mail [38] gestuurd waarin zij verslag doet van haar bespreking van het rapport met twee leden van de DMRG groep. Die hadden volgens haar e-mails voorgelezen die [verweerder] en [naam hoogleraar 2] de dag ervoor, onmiddellijk na het gesprek van 22 december 2022, hadden rondgestuurd en die volgens [naam adviseur 2] bol stonden van cynisme en woede over de inhoud van het onderzoek. De twee leden van de DMRG groep waar zij mee sprak, konden zich wel goed vinden in de conclusies en de analyse.
4.27.
Op 18 januari 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de bestuursvoorzitter, de decaan en [verweerder] . Op 3 en 13 februari 2023 hebben vervolggesprekken plaatsgevonden tussen de bestuursvoorzitter en [verweerder] . Bij alle gesprekken werd [verweerder] bijgestaan door een vertrouwenspersoon.
4.28.
Na het eerste gesprek heeft zich op 26 januari 2023 een incident voorgedaan tijdens een bijeenkomst van de DMRG-groep (een DMRG boardmeeting), de eerste na het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] . De lezingen van de personen die daarbij aanwezig waren en door de Capra-onderzoeker zijn gehoord, lopen uiteen. Vast staat dat één van de aanwezige hoofdonderzoekers ( [naam hoofdonderzoeker 2] ) huilend is weggelopen. In het Capra-rapport van bevindingen worden vijf bladzijden gewijd aan een analyse van alle afgelegde verklaringen van de direct of indirect bij het incident betrokken personen en over het incident verstuurde e-mails. De onderzoeker komt tot de conclusie dat het onderzoek voldoende feitelijke grondslag oplevert voor de vaststelling dat de betreffende hoofdonderzoeker in deze boardmeeting door [verweerder] in forse bewoordingen en met stemverheffing is aangesproken op haar disloyaliteit (omdat zij er niet mee had ingestemd dat haar naam werd vermeld onder de e-mail van 24 oktober 2022). De kantonrechter is van oordeel dat deze conclusie goed te volgen is en is gebaseerd op meerdere verklaringen en ook op [verweerder] zelf verstuurde e-mails over deze gebeurtenis, en neemt die over.
4.29.
[verweerder] heeft desgevraagd op de mondelinge behandeling erkend dat hij, ook niet meteen na het verschijnen van het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] en evenmin tijdens de boardmeeting van 26 januari 2023, de overige leden van zijn onderzoeksgroep niet op de hoogte heeft gebracht van de inhoud van de door hem aan de bestuursvoorzitter verstuurde e-mail van 21 oktober 2022.
4.30.
Gelet op het gedrag en de houding van [verweerder] ná het verschijnen van het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] , is de kantonrechter met de UM van oordeel dat [verweerder] onvoldoende zelfreflectie heeft betoond en er geen blijk van heeft gegeven dat hij oprecht inziet welke kwalijke rol hij heeft gespeeld, hoeveel schade hij aan zijn collega hoogleraar heeft toegebracht en dat het juist zijn houding en gedrag zijn geweest die de oorzaak zijn van de ernstig verstoorde verhoudingen.
4.31.
[verweerder] heeft weliswaar uiteindelijk een excuusbrief voor [naam hoogleraar 3] opgesteld, welke door [naam hoogleraar 3] niet in ontvangst is genomen, en meermaals gezegd de aanbevelingen van het rapport [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] te willen opvolgen, maar uit zijn gedrag blijkt zulks niet. Hij erkent niet wat er gaande is. Ook in deze procedure blijft hij volhouden dat hij het slachtoffer is van een sociaal onveilige werkomgeving, blijft hij ontkennen dat hij [naam hoogleraar 3] heeft beschuldigd van seksueel grensoverschrijdend gedrag en blijft hij zelfs volhouden dat [naam hoogleraar 3] wél ongepast gedrag heeft vertoond. In de DMRG-boardmeeting van 26 januari 2023, de eerste meeting na het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] , speelt hij geen open kaart over de rol die hij heeft gespeeld in de aanloop naar het onderzoek van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] , maar spreekt hij uit dat hij zich niet door iedereen gesteund voelt en verwijt hij een collega disloyaliteit. Door dergelijke uitlatingen te doen, terwijl er net een rapport op tafel ligt waaruit blijkt dat er binnen de groep problemen zijn en er een groepsdruk gevoeld wordt, volgt dat [verweerder] de conclusies van het rapport in het geheel niet onderschrijft en blijft vasthouden aan zijn eigen gelijk. Ook uit het gegeven dat [verweerder] zich in zijn verweerschrift erover verbaast dat [naam hoogleraar 3] “ermee wegkomt dat hij niet met [verweerder] wil mediaten, omdat hij kennelijk de populariteitsprijs van de decaan heeft gewonnen” blijkt dat hij de ernst van de door hemzelf gecreëerde situatie niet inziet, niet wil inzien dan wel de ernst niet tot hem is doorgedrongen. Van enig (zelf)inzicht is niet althans onvoldoende gebleken.
4.32.
In deze procedure heeft [verweerder] aangevoerd dat hij niet begrijpt waarom alleen hij zich hoeft te verantwoorden en de andere hoogleraar en hoofddocenten die “mede geëscaleerd hebben” niet. Ook begrijpt hij niet waarom de bestuursvoorzitter in de eerste twee gesprekken op 18 januari en 3 februari 2023 na het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] nog ruimte zag voor herstel van de verhoudingen en daarna ineens niet meer. Ook met dit verweer bewijst [verweerder] dat hij nog steeds niet inziet wat zijn aandeel is in de verstoorde verhoudingen. De e-mail van 21 oktober 2021, door hem consequent en bagatelliserend aangeduid als “de domme e-mail”, die hij niet heeft ingetrokken, ook niet toen het onderzoek door [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] werd aangekondigd, het feit dat hij zijn naaste collega’s daarover niet heeft ingelicht, niet toen zij samen de e-mail van 24 oktober 2022 stuurden, niet nadat het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] uitkwam en niet tijdens de bespreking daarvan. Enkele van [verweerder] collega’s hebben daarover tegenover de Capra-onderzoeker verklaard dat zij het niet begrijpen en oneerlijk vinden dat alleen [verweerder] wordt aangepakt, want zij hebben de mail van 24 oktober 2022 toch mede verstuurd? Zij wisten niet van de eerdere e-mail van [verweerder] en hij heeft ze daar ook later niet over ingelicht. Hij laat hun kennelijk in de waan dat hij de enige is die moet boeten voor de escalatie naar het bestuur en speelt geen open kaart.
Kennelijk ziet [verweerder] ook niet in dat zijn opmerking tegen de bestuursvoorzitter dat hij zijn beschuldiging aan het adres van [naam hoogleraar 3] meteen had ingetrokken, die bij navraag door haar niet juist bleek te zijn, ervoor gezorgd heeft dat zij haar laatste vertrouwen in hem heeft verloren.
Ook het feit dat [verweerder] in deze procedure heeft aangevoerd dat niet hij, maar [naam hoofdonderzoeker 2] , degene is geweest die [naam hoogleraar 3] heeft beschuldigd van seksueel grensoverschrijdend gedrag, omdat zij de bron van alle verhalen over [naam hoogleraar 3] [39] is, strekt de overtuiging dat [verweerder] nog steeds vasthoudt aan zijn eigen gelijk, geen zelfreflectie betoont en dat zijn aanbod om mee te werken aan alle aanbevelingen in het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] daarom niet serieus genomen kan worden. De eerste stap die in deze aanbevelingen wordt genoemd is immers dat [verweerder] erkenning, acceptatie en bewustzijn toont over het eigen vertoonde gedrag en de bereidheid heeft om daarvoor excuses uit te spreken aan anderen.
Tussenconclusie VI: [verweerder] heeft na het verschijnen van het rapport van [naam adviseur 2] en [naam adviseur 1] er onvoldoende blijk van gegeven dat hij werkelijk begrijpt welke verwijtbare rol hij heeft gespeeld.
Conclusie
4.33.
Al met al oordeelt de kantonrechter dat sprake is van verwijtbaar handelen door [verweerder] , zodanig dat van de UM in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat [verweerder] zegt spijt te hebben van zijn handelen, hij zijn wetenschappelijke carrière elders moeilijk kan voortzetten en dit impact heeft op het onderzoeksveld moge zo zijn, maar brengt geen verandering in het oordeel van de kantonrechter. Er is geen rechtvaardiging voor zijn handelen. Herplaatsing van [verweerder] ligt gelet op artikel 7:669 lid 1 laatste volzin BW niet in de rede, omdat sprake is van verwijtbaar handelen van [verweerder] . Van een opzegverbod is niet gebleken. De kantonrechter zal de arbeidsovereenkomst dan ook ontbinden. Nu de arbeidsovereenkomst op de e-grond wordt ontbonden behoeven de overige aangevoerde gronden (de g- grond en i-grond) geen bespreking. Al hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
4.34.
De kantonrechter zal het verzoek van UM toewijzen. Nu UM niet heeft gesteld dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8 onderdeel a BW ontbinden met ingang van 1 juli 2024. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van de procedure, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert.
Transitievergoeding
4.35.
Uit artikel 7:673, lid 1, van het BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien - kort gezegd - de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Aan deze beide voorwaarden is voldaan. UM heeft niet aangevoerd dat van ernstige verwijtbaarheid aan de kant van [verweerder] sprake is. [verweerder] heeft aldus recht op een transitievergoeding. UM heeft de transitievergoeding berekend op een bedrag van
€ 135.954,31 bruto. [verweerder] heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter van de juistheid van dat bedrag uitgaat en dit bedrag zal toewijzen.

5.De beoordeling van het tegenverzoek

Wedertewerkstelling en rectificatie
5.1.
Voor toewijzing van het verzoek tot wedertewerkstelling en rectificatie bestaat geen aanleiding nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden.
Transitievergoeding
5.2.
[verweerder] heeft een verzoek gedaan om UM te veroordelen een transitievergoeding te betalen. Bij dit verzoek heeft [verweerder] geen belang, omdat UM in haar verzoek al verzocht heeft om aan [verweerder] een transitievergoeding toe te kennen en dit ook wordt toegewezen.
Billijke vergoeding
5.3.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.

6.De proceskosten

Proceskosten en nakosten
6.1.
[verweerder] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van het UM worden begroot op:
- griffierecht € 130,00
- nakosten € 135,00
- salaris gemachtigde
€ 814,00
Totaal € 1.079,00.
6.2.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten (inclusief nakosten) zal op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

7.De beslissing

De kantonrechter:
Het verzoek
7.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2024,
7.2.
veroordeelt de UM om aan [verweerder] te betalen € 135.954,31 bruto aan transitievergoeding,
Het tegenverzoek
7.3.
wijst de verzoeken af,
Het verzoek en het tegenverzoek
7.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten), die aan de zijde van de UM tot heden zijn bepaald op € 1.079,00, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na dagtekening tot de dag van volledige betaling,
7.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
7.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P.A. Bisscheroux en is in het openbaar uitgesproken.
CJ

Voetnoten

1.bijlage bij verslag interview Nutrim-directeur
2.alle citaten uit e-mails en brieven zijn letterlijk overgenomen, inclusief eventuele schrijf en/of taalfouten
3.bijlage bij verslag interview Nutrim-directeur
4.bijlage bij verslag interview Nutrim-directeur
5.bijlage DJ4 bij verslag interview Nutrim-directeur
6.bijlage bij verslag interview Nutrim-directeur
7.bijlage DJ6 bij verslag interview Nutrim-directeur
8.bijlage 2 verzoekschrift
9.bijlage 14 verweerschrift
10.bijlage 6 verzoekschrift
11.bijlage 9 verzoekschrift
12.bijlage 10 verzoekschrift
13.bijlage 11 verzoekschrift
14.bijlagen 14 en 15 verzoekschrift
15.bijlage 17 verzoekschrift
16.bijlage 27 verzoekschrift
17.bijlage 28 verzoekschrift
18.bijlage 31 verzoekschrift en bijlage 17 verweerschrift
19.bijlage 31 verzoekschrift en bijlage 17 verweerschrift
20.bijlagen 21 en 22 verweerschrift en bijlage 32 verzoekschrift
21.bijlage 25 verweerschrift
22.bijlage 39 verzoekschrift en bijlage 27 verweerschrift
23.bijlage 45 verzoekschrift
24.bijlage 48 verzoekschrift
25.bijlage 46 verzoekschrift
26.bijlage 49 en 49a verzoekschrift, hierna te noemen het “Capra-rapport”
27.r.o. 2.23 en 2.24
28.r.o. 2.15
29.bijlage 40 verweerschrift, e-mailbericht van mr. [naam advocaat] van 19 juni 2023
30.r.o. 2.32
31.bijlage 37 verweerschrift
32.bijlage 49 verzoekschrift, pagina 5 derde alinea
33.r.o. 2.25.
34.bijlage 2b bij het verweerschrift
35.Zie r.o. 2.5, 2.8, 2.10, 2.11, 2.14, 2.16
36.Zie r.o. 2.12, 2.13, en 2.18
37.productie 33 bij verzoekschrift
38.productie 34 bij verzoekschrift
39.Zie r.o. 4.11