ECLI:NL:RBLIM:2024:2573

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
C/03/325869 / HA ZA 24-7
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers in verband met eerdere afspraken over accountantsrapport

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een civiele zaak waarin een incidentele vordering werd ingediend door [gedaagde]. Deze vordering strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de eisers in hun vorderingen, omdat in een eerdere procedure door het gerechtshof is vastgesteld dat partijen eerst een accountantsrapport moeten laten opstellen voordat zij de rechter opnieuw mogen benaderen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling in het incident afgelast en de zaak aangehouden voor verdere beoordeling. De eisers, bestaande uit [eiseres sub 1], [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3], hebben verweer gevoerd tegen de niet-ontvankelijkheid. De rechtbank heeft in haar beoordeling verwezen naar het arrest van het hof van 4 april 2023, waarin belangrijke afspraken zijn vastgelegd die partijen moeten nakomen. De rechtbank heeft aangegeven dat zij niet voldoende voorgelicht is om een beslissing te nemen over de niet-ontvankelijkheid en heeft een nieuwe zittingsdatum vastgesteld voor het bespreken van de relevante kwesties. De zaak betreft een complexe financiële afwikkeling van een beëindigde samenwerking binnen een advocatenpraktijk, waarbij verschillende partijen betrokken zijn en er geschillen zijn over de bijdragen in hypotheek- en andere lasten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/325869 / HA ZA 24-7
Vonnis in incident van 8 mei 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] .,

te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [vestigingsplaats 1] ,
3.
[eiseres sub 3],
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partijen in de hoofdzaak,
verweerders in her incident,
hierna samen te noemen: [eisers] en apart: [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] respectievelijk [eiseres sub 3] ,
advocaat: [naam 1] ,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.J.M.C. Huppertz.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de incidentele conclusie van [gedaagde] ,
- de conclusie van antwoord in het incident van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De voor de beoordeling in het incidente relevante feiten

2.1.
Per 1 november 2005 zijn [naam 1] en [naam 2] samen een advocatenkantoor gestart onder de naam ‘ [eiseres sub 3] ’. [naam 1] en [naam 2] hebben ieder geparticipeerd met een onder hun zeggenschap staande rechtspersoon. Voor [naam 1] was dat [eiseres sub 2] en voor [naam 2] was dat [gedaagde] .
2.2.
[eiseres sub 1] en [gedaagde] hebben een pand gekocht waarin de advocatenprakrijk is gevestigd. Het pand is op 1 december 2005 aan [eiseres sub 1] en [gedaagde] geleverd, aan ieder voor de onverdeelde helft. Voor de aanschaf van het pand zijn [eiseres sub 1] en [gedaagde] een hypothecaire lening aangegaan.
2.3.
In het kader van voornoemde samenwerking hebben [eiseres sub 2] en [gedaagde] , met anderen, op 14 oktober 2009 de besloten vennootschap [naam bv] . (hierna: [naam bv] ) opgericht. [naam bv] bezit apparatuur, inventaris en literatuur, welke zaken zijn ingezet ten behoeve van de advocatenpraktijk. [eiseres sub 2] en [gedaagde] houden inmiddels ieder de helft van de aandelen van [naam bv] en zijn de twee bestuurders van [naam bv] .
2.4.
Eveneens op 14 oktober 2009 heeft [naam bv] [eiseres sub 3] opgericht. Bij [eiseres sub 3] was het personeel van de advocatenpraktijk in dienst.
2.5.
Op initiatief van [naam 2] is de samenwerking binnen de advocatenpraktijk in augustus 2016 beëindigd. Op 16 december 2016 is een door [naam 1] en [naam 2] getekende overeenkomst tot stand gekomen, in welke overeenkomst - kort gezegd - afspraken zijn neergelegd over de afhandeling van het einde van de samenwerking.
2.6.
Naar aanleiding van een verzoek tot bemiddeling hebben [naam 1] en [naam 2] medio 2017 overleg gevoerd met de deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement Limburg over de afwikkeling van de samenwerking. De deken heeft naar aanleiding daarvan aan [naam 1] en [naam 2] bij brief van 20 juli 2017 bevestigd dat is overeengekomen dat [gedaagde] haar aandelen [naam bv] zal overdragen aan [eiseres sub 3] . Naar aanleiding daarvan heeft [naam 1] aan [naam 2] laten weten dat de deken zich heeft vergist omdat er niet overdragen moet worden aan [eiseres sub 3] maar aan [eiseres sub 2] . [naam 1] heeft zich er mee akkoord verklaard dat niet de aandelen [naam bv] aan [eiseres sub 2] worden overgedragen maar (in eerste instantie) de aandelen [eiseres sub 3] .
2.7.
Bij notariële akte van 21 augustus 2017 heeft [naam bv] haar aandelen [eiseres sub 3] overgedragen aan [eiseres sub 2] . In de akte is onder meer opgenomen dat de koopprijs nader zal worden vastgesteld ‘in het kader van de nog te volgen financiële afwikkeling tussen partijen, nadat door de door partijen aangewezen accountant, [naam accountant] , een berekening van de waarde van de aandelen is gemaakt’.
2.8.
[naam 1] en [naam 2] zijn het niet eens geworden over de wijze waarop het einde van de samenwerking in de advocatenpraktijk financieel moet worden afgehandeld. Ook is er een geschil gerezen over de bijdragen van [eiseres sub 1] en [gedaagde] in de hypotheek- en andere lasten ten behoeve van het kantoorpand. Dat heeft geleid tot twee procedures voor deze rechtbank. Één procedure is door [eiseres sub 2] tegen [gedaagde] en [naam 2] ingesteld. De andere procedure is door [eiseres sub 1] tegen [gedaagde] ingesteld. Tegen de in deze procedures gewezen vonnissen van 4 augustus 2021 en 2 februari 2022 hebben de betrokken partijen (principaal en incidenteel) hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Het hof heeft de zaken gevoegd behandeld en wees arrest op 4 april 2023. Er is geen cassatie ingesteld.

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
[eisers] vorderen - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 225.109,98 aan [eiseres sub 3] subsidiair [eiseres sub 1] meer subsidiair [eiseres sub 2] , vermeerderd met rente en verminderd met € 23.816,50, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Hoewel in de dagvaarding geen rechtsgrond is vermeld en de toelichting ook overigens zeer summier is, begrijpt de rechtbank dat de vorderingen gestoeld zijn op de financiële afwikkeling van het einde van de samenwerking in de advocatenpraktijk en draagplicht voor de lasten van het kantoorpand.
in het incident
3.2.
[gedaagde] vordert in het incident dat [eisers] niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, met veroordeling van [eisers] in de werkelijk gemaakte proceskosten in het incident.
3.3.
[eisers] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het arrest van het hof
4.1.
De rechtbank benoemt hierna allereerst een aantal oordelen van het hof uit het arrest van 4 april 2023 in de zaak tussen [eiseres sub 2] enerzijds en [gedaagde] en [naam 2] anderzijds (zie 2.8. hiervoor), die van belang zijn bij de onderbouwing van de incidentele vordering en de beoordeling daarvan:
a. a) In de overeenkomst van 16 december 2016 (zie 2.5. hiervoor) zijn door [naam 1] en [naam 2] afspraken neergelegd die mede zijn gemaakt namens [eiseres sub 2] , [gedaagde] , [naam bv] en [eiseres sub 3] (r.o. 3.4.4.);
b) De partijen bij de overeenkomst van 16 december 2016 zijn jegens elkaar gehouden medewerking te verlenen aan:
- het vaststellen van de waarde van de door [naam bv] aan [eiseres sub 2] overgedragen aandelen [eiseres sub 3] , met het oog op het vaststellen van de koopprijs die [eiseres sub 2] voor die aandelen aan [naam bv] verschuldigd is,
- het vaststellen van de waarde van de aandelen van [gedaagde] in [naam bv] , met het oog op het vaststellen van de koopprijs die [eiseres sub 2] aan [gedaagde] verschuldigd is bij de voorziene overdracht van de aandelen [naam bv] van [gedaagde] aan [eiseres sub 2] (r.o. 3.4.6.);
c) Uit de overeenkomst van 16 december 2016 volgt dat als [eiseres sub 3] uit hoofde van de rekening-courantverhouding met [gedaagde] een vordering op [gedaagde] heeft, die vordering kan worden verrekend met de vordering van [gedaagde] op [eiseres sub 2] in verband met de koopprijs van de aandelen [naam bv] (r.o. 3.4.7);
d) [eiseres sub 2] is door de rechtbank terecht veroordeeld tot het nakomen van procesafspraken die zijn neergelegd in een brief van de deken, (onder meer) inhoudende het inschakelen van [naam accountant] , het gezamenlijk dragen van de kosten daarvan en het meewerken aan het finaliseren van een reeds beschikbaar concept-rapport (r.o. 3.4.12);
e) Uit de overeenkomst van 16 december 2016, de brief van de deken van 20 juli 2017 en de notariële akte van 21 augustus 2017 (zie 2.7. hiervoor) volgt dat, na het finaliseren van het rapport van [naam accountant] , partijen het op basis van het rapport van [naam accountant] eens moeten worden over:
- de koopsom die [eiseres sub 2] aan [naam bv] verschuldigd is voor de aandelen [eiseres sub 3] ,
- de koopsom voor de door [eiseres sub 2] van [gedaagde] over te nemen aandelen [naam bv] ,
- de afrekening van de rekening-courantverhouding tussen [eiseres sub 3] en [gedaagde] (r.o. 3.4.13),
f) Uit het bepaalde in de notariële akte van 21 augustus 2017 volgt dat pas als partijen het niet eens worden over de hiervoor genoemde bedragen, deze door de rechter worden vastgesteld (r.o. 3.4.13).
Het standpunt van [gedaagde]
4.2.
[gedaagde] stelt dat [eisers] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen omdat zij zich niet houden aan hetgeen het hof in het arrest van 4 april 2023 heeft voorgeschreven, namelijk dat partijen eerst het rapport van [naam accountant] moeten laten afronden voordat zij zich eventueel weer tot de rechter kunnen wenden. Het rapport van [naam accountant] is nog niet gefinaliseerd omdat [naam 1] , althans de door hem bestuurde vennootschappen, daaraan niet meewerken.
Het standpunt van [eisers]
4.3.
[eisers] voeren aan dat [gedaagde] niet aangeeft aan welke formele vereisten niet zou zijn voldaan, laat staan dat dit tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden. Volgens [eisers] is dit niet aan de orde.
De beslissing van de rechtbank
4.4.
Voor zover de vorderingen van [eisers] zien op de financiële afwikkeling van het einde van de samenwerking binnen de advocatenpraktijk, begrijpt de rechtbank waarom [gedaagde] een beroep doet op het arrest van het hof. In dat arrest is immers onherroepelijk geoordeeld over wat heeft te gelden op basis van de overeenkomst van 16 december 2016 en wat daarop volgde, onder meer inhoudend dat het rapport van [naam accountant] moet worden afgemaakt voordat de rechter weer zou kunnen worden aangezocht.
4.5.
De vraag is of dit betekent dat [eisers] (allen) niet-ontvankelijk verklaard zouden moeten worden in hun vordering(en). De rechtbank acht zich op dit moment hierover niet voldoende voorgelicht en zal om die reden een mondelinge behandeling in het incident bepalen. De rechtbank wenst alsdan met partijen in ieder geval de volgende kwesties te bespreken:
1) Niet-ontvankelijkverklaring is aan de orde als de rechter niet aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil toekomt. Is dat het gevolg van het beroep van [gedaagde] op de regels die blijkens het arrest van het hof voortvloeien uit de tussen partijen gemaakte afspraken of vindt er naar aanleiding daarvan een inhoudelijke beoordeling plaats (die mogelijk tot afwijzing van een vordering kan leiden)?;
2) [eiseres sub 1] en [eiseres sub 3] waren geen partij bij de procedure voor het hof die over de afwikkeling van de advocatenpraktijk ging (hoewel het hof daarin wel heeft beslist over de contractuele gebondenheid van [eiseres sub 3] aan afspraken). [eiseres sub 1] was partij in de gevoegd behandelde procedure tegen [gedaagde] over - kort gezegd - de bijdrage in hypotheek- en andere lasten verbonden aan het kantoorpand (zie 2.2. en 2.8. hiervoor). Op het eerste oog heeft de in deze procedure ingestelde vordering niet alleen betrekking op de afwikkeling van de advocatenpraktijk maar deels ook op de draagplicht in lasten voor het kantoorpand, wat dan alleen een vordering van [eiseres sub 1] kan betreffen. In hoeverre hebben deze vaststellingen invloed op de vraag of het niet volgen van de door het hof voorgeschreven route ten aanzien van de afwikkeling van de advocatenpraktijk kan leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 3] in hun thans ingestelde vordering?;
3) In deze zaak wordt niet-ontvankelijkheid bepleit op basis van een zogenoemde tijdelijke grond voor niet-ontvankelijkheid, wat (in de regel) betekent dat het niet in de weg staat aan het starten van een nieuwe procedure nadat de tijdelijke grond is komen te vervallen. Wat is de opinie van partijen hierover?
4.6.
In afwachting van de mondelinge behandeling wordt iedere verdere beslissing in het incident en de hoofdzaak aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 3 juli 2024 voor opgave verhinderdata aan de zijde van beide partijen in de periode van augustus 2024 tot en met december 2024;
in de hoofdzaak
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.