17.1.De rechtbank is van oordeel dat verweerder voor de welstandsadviezen heeft voldaan aan zijn vergewisplicht en dat verweerder zich mocht baseren op deze adviezen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de Afdeling in de uitspraak van 20 juli 2016heeft geoordeeld dat het bijgebouw, zonder verhoging van de nokhoogte, voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Die uitspraak is onherroepelijk en heeft gezag van gewijsde, zodat de rechtbank dit ook in deze procedure als uitgangspunt neemt. Eisers hebben niet inzichtelijk gemaakt waarom verweerder bij deze omgevingsvergunning niet mocht aannemen dat omdat het bijgebouw slechts beperkt hoger is geworden dan de variant die aan de redelijke eisen van welstand voldoet, de verhoging op zichzelf ook voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Daarvoor gelden immers nog steeds in essentie dezelfde conclusies en overwegingen van de commissie als het gaat om stedenbouwkundige uitstraling en positionering en gevelbeeld. De contra-expertise van eisers ziet op het bijgebouw in zijn totaliteit en hieruit volgt niet dat de verhoging van de nokhoogte strijd met de redelijke eisen van welstand oplevert. Een discussie over de vraag of het bijgebouw in zijn geheel aan de redelijke eisen van welstand voldoet, kan in het kader van deze omgevingsvergunning en gelet op de uitspraak van de Afdeling niet meer worden gevoerd. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Goede ruimtelijke ordening
18. Eisers stellen zich ook op het standpunt dat de omgevingsvergunning in strijd met de goede ruimtelijke ordening is verleend. Zo is verweerder bij het verlenen van de omgevingsvergunning niet van de juiste bouwhoogte uitgegaan. Volgens eisers is de bouwhoogte van het bijgebouw inclusief de legalisering van de nokhoogte 6,37 meter en niet 6,16 meter, zoals door verweerder is gemeten en waar verweerder in de bestreden besluiten vanuit gaat. Volgens eisers is er gelet op die andere, hogere, bouwhoogte geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. De legalisering van de verhoging van de nokhoogte leidt volgens eisers tot een onevenredige vermindering van de bezonning op hun perceel, althans niet is komen vast te staan dat verweerder op de juiste wijze hier onderzoek naar heeft verricht en zijn motivering op de juiste feiten heeft gebaseerd.
19. Deze beroepsgrond van eisers slaagt en de rechtbank overweegt daartoe als volgt.
20. Op grond van artikel 14.2.4, onder h, van het bestemmingsplan mag de bouwhoogte van het bijgebouw van de buren van eisers in kwestie niet meer dan 6 meter bedragen. Volgens verweerder wordt de nokhoogte van het bijgebouw met ongeveer 16,4 centimeter verhoogd. Daarmee is de bouwhoogte van het bijgebouw volgens verweerder 6,16 meter. Verweerder is daarom van artikel 14.2.4, onder h, van het bestemmingsplan afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1° van de Wabo in samenhang met artikel 26 van het bestemmingsplan (de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid). Uit artikel 26 van het bestemmingsplan volgt namelijk dat verweerder van de in het bestemmingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages kan afwijken tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages door het verlenen van een omgevingsvergunning.