ECLI:NL:RBLIM:2024:2537

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
ROE 22 / 1913 en ROE 22 / 2005
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken om handhaving van woonvoorzieningen in bijgebouw en beoordeling van bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. De eisers hadden verzoeken om handhaving ingediend met betrekking tot het wonen in een bijgebouw op hun perceel, alsook tegen de aanwezigheid van een wasemkap en een Cv-ketel in dat bijgebouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeken om handhaving ongegrond zijn. De rechtbank concludeert dat de woonvoorzieningen in het bijgebouw niet in strijd zijn met het bestemmingsplan, omdat er geen maximum aantal zelfstandige woningen op het perceel is vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit de controlerapporten van de verweerder blijkt dat het bijgebouw niet als zelfstandige woning wordt gebruikt, en dat de beroepsgronden van eisers met betrekking tot de wasemkap en Cv-ketel niet slagen, omdat er geen strijdigheid met het Bouwbesluit 2012 is aangetoond. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en hen in de proceskosten niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 22 / 1913 en ROE 22 / 2005

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.J.H.G.M. Schils),
en

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.H.D. Elings),
hierna samen te noemen: eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. C.M.J.J. Erdkamp).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 4 februari 2022 (de primaire besluiten I) heeft verweerder de verzoeken om handhaving van eisers ten aanzien van het wonen in de schuur (bijgebouw) op het perceel aan de [adres] te [woonplaats] afgewezen. Daarnaast heeft verweerder de verzoeken om handhaving van eisers voor zover die zien op de geplaatste wasemkap in en aan de schuur afgewezen. Verder heeft verweerder het verzoek om handhaving van eiser ten aanzien van de Cv-ketel in de schuur afgewezen. Voor wat betreft de verzoeken om handhaving van eisers ten aanzien van de (overige) aangebrachte woonfaciliteiten in de schuur heeft verweerder de beslistermijn verdaagd.
Bij besluiten van 30 maart 2022 en 1 april 2022 (de primaire besluiten II) heeft verweerder de verzoeken om handhaving van eisers voor zover die zien op de (overige) aangebrachte woonfaciliteiten in de schuur op het perceel aan de [adres] te [woonplaats] afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 15 juli 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. Verweerder heeft de afwijzingen van de verzoeken om handhaving in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering zoals opgenomen in de bestreden besluiten.
Eiseres hebben afzonderlijk tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers met hun gemachtigden en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Overgangsrecht Omgevingswet
1. Sinds 1 januari 2024 geldt de Omgevingswet en is Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken. Omdat de handhavingsverzoeken van eisers die hebben geleid tot de bestreden besluiten zijn ingediend voor 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil echter moet worden beoordeeld aan de hand van het ten tijde van de bestreden besluiten geldende recht.
De feiten
2. Op 6 december 2021, 14 december 2021, 15 december 2021 en 20 december 2021 hebben eisers afzonderlijk van elkaar verzoeken om handhaving ingediend. Zij hebben daarbij verzocht om handhavend op te treden tegen het wonen in een schuur (bijgebouw) op het perceel aan de [adres] te [woonplaats] . Eisers hebben daarnaast verzocht om handhavend op te treden tegen het aanwezig zijn van meer dan één zelfstandige woning op het betreffende perceel, waarvan volgens eisers sprake is gelet op de aangebrachte woonvoorzieningen in de schuur. Volgens eisers is er sprake van strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Itteren-Borgharen’ [1] (hierna: het bestemmingsplan). Eisers hebben ook specifiek verzocht om handhavend op te treden tegen één van de woonvoorzieningen in de schuur namelijk de wasemkap, waarvan zij stellen geuroverlast te ervaren. Eiser heeft verder nog verzocht om handhavend op te treden tegen de geplaatste Cv-ketel in de schuur.
3. Bij de primaire besluiten I heeft verweerder de verzoeken om handhaving van eisers voor zover die zien op het wonen in de schuur (bijgebouw) afgewezen. Verweerder erkent dat op grond van artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan het wonen in de schuur niet is toegestaan. Verweerder heeft echter een tijdelijke omgevingsvergunning verleend aan de bewoners van de [adres] te [woonplaats] die het wonen in de schuur toestond tot 30 november 2021. Omdat verweerder tijdens controles op 23 december 2021 en
2 februari 2022 heeft geconstateerd dat het bewonen van de betreffende schuur is gestaakt, is er volgens verweerder geen sprake van een overtreding. Verder heeft verweerder bij de primaire besluiten I de verzoeken om handhaving van eisers voor zover die zien op de wasemkap afgewezen. Volgens verweerder valt een uitvoer van een wasemkap in beginsel niet onder de regels van luchtverversing zoals bedoeld in het voormalige Bouwbesluit 2012 (‘Bouwbesluit’) waardoor het niet mogelijk is om handhavend op te treden hiertegen. Bovendien wordt de wasemkap volgens verweerder niet gebruikt omdat de bewoning is gestaakt. Daarnaast heeft verweerder het verzoek om handhavend optreden van eiser ten aanzien van de Cv-ketel afgewezen.
3.1.
Bij de primaire besluiten II heeft verweerder de verzoeken om handhaving van eisers voor zover die zien op de (overige) aangebrachte woonvoorzieningen in de schuur afgewezen. Volgens verweerder volgt uit artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan dat het niet is toegestaan om een vrijstaand bijgebouw, zoals de schuur, als zelfstandige woning te gebruiken. Hieruit kan volgens verweerder echter niet worden afgeleid dat het hebben van een tweede zelfstandige woning op het betreffende perceel niet is toegestaan. Omdat tijdens controles op 11 januari 2022, 2 februari 2022 en 24 maart 2022 is geconstateerd dat er geen aanwijzingen zijn dat in het bijgebouw gewoond wordt, dan wel dat dit als woning gebruikt wordt en het hoofdgebouw daarentegen wel als woning wordt gebruikt, is er volgens verweerder geen sprake van een overtreding. Eisers hebben tegen de primaire besluiten afzonderlijk bezwaar gemaakt.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. Verweerder heeft de afwijzingen van de verzoeken om handhaving in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering zoals opgenomen in de bestreden besluiten.
4.1.
Verweerder heeft in de bestreden besluiten gemotiveerd dat het bijgebouw niet wordt bewoond en dat de vervangende woning op het perceel aan de [adres] inmiddels in gebruik is. Hierdoor is er geen sprake van strijd met artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat de enkele aanwezigheid van de woonvoorzieningen in de schuur niet het gebruik hiervan als zelfstandige woning impliceert waardoor er geen sprake is van strijd met artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan. Over de wasemkap stelt verweerder zich in de bestreden besluiten op het standpunt dat het Bouwbesluit hiervoor geen technische regels kent, aangezien het geen voorziening voor luchtverversing betreft. Ook kan er volgens verweerder redelijkerwijs geen overlast hierdoor worden veroorzaakt aangezien een afzuigkap in de regel maar beperkt in gebruik is. Daarbij komt volgens verweerder dat in het bijgebouw niet meer gewoond wordt. Tenslotte stelt verweerder zich op het standpunt dat de uitmonding van de Cv-ketel zich tenminste op één meter van de erfgrens bevindt.
5. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten en hebben hiertegen afzonderlijk beroep ingesteld. Op wat eisers in beroep hebben aangevoerd, zal de rechtbank hierna ingaan.
Gronden van beroep en beoordeling
De woonvoorzieningen
6. Eisers stellen zich op het standpunt dat het aanbrengen van de woonvoorzieningen in het bijgebouw, waaronder een keuken, twee toiletten en een badkamer, in strijd is met artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan en met een voorschrift zoals dat is verbonden aan de beslissing op bezwaar van 7 augustus 2020. Hierdoor is er volgens eisers sprake van een overtreding.
6.1.
Eisers wijzen in dit kader op artikel 24, onder c van het bestemmingsplan waarin het volgende is opgenomen:
Het is verboden gronden, gebouwen bouwwerken en onderkomens te gebruiken in strijd met de bepalingen in deze regels. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.
Eisers wijzen daarnaast op de definitie van het begrip ‘zelfstandige woning’ zoals dat in artikel 1.74 van het bestemmingsplan is opgenomen:
een woning die een eigen toegang heeft en waarin de wezenlijke voorzieningen, zoals een was- en kookgelegenheid en een toilet, niet met bewoners van andere woonruimten hoeven te worden gedeeld.
Omdat in het bijgebouw woonvoorzieningen aanwezig zijn, is er volgens eisers sprake van een ‘zelfstandige woning’, zoals bedoeld in artikel 1.74 van het bestemmingsplan, wat in strijd is met artikel 24, onder c van het bestemmingsplan. Volgens eisers stelt
artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan namelijk een maximum aan het aantal te plaatsen c.q. te bouwen woningen op het betreffende perceel. Eisers stellen dat artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan inhoudt dat een bijgebouw niet (bouwkundig gezien) intern geschikt mag worden gemaakt als zelfstandige woning met de daarin opgenomen wezenlijke (woon)voorzieningen. Volgens eisers heeft deze rechtbank, zittingsplaats Roermond in zijn uitspraak van 23 juli 2021 [2] , waartegen door eisers hoger beroep is ingesteld, ten onrechte geoordeeld dat uit artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan niet volgt dat er geen twee woningen gebouw mogen worden, maar dat hieruit enkel volgt dat vrijstaande bijgebouwen niet als zelfstandige woning gebruikt mogen worden. Volgens eisers is het enkel toegestaan om één woning in een hoofdgebouw te realiseren op het betreffende perceel, omdat er in het bijgebouw ook een zelfstandige woning is gerealiseerd is er volgens eisers sprake van strijd met het bestemmingsplan.
6.2.
Naast de strijdigheid met het bestemmingsplan is het behouden van de woonvoorzieningen volgens eisers ook in strijd met een voorschrift zoals dat is verbonden aan de beslissing op bezwaar van 7 augustus 2020 en die volgens hen betrekking heeft op de omgevingsvergunning voor het herbouwen en uitbreiden van het hoofdgebouw op het betreffende perceel. In dit voorschrift is het volgende opgenomen:
Het hoofdgebouw, zijnde de onderhavige, aangevraagde nieuwe te bouwen woning, mag pas in gebruik worden genomen voor de huisvesting van een huishouden, zodra het gebruik van het op hetzelfde perceel gelegen bijgebouw ten behoeve van de huisvesting van een huishouden is beëindigd en beëindigd blijft. Vanaf dat moment dient het bijgebouw weer een aan de bewoning van het hoofdgebouw ondersteunende/ondergeschikte functie te hebben.
Volgens eisers volgt uit het voorgaande voorschrift evident dat er juridisch planologisch gezien slechts één woning op het perceel mag worden gebouwd. Het behouden van de woonvoorzieningen in het bijgebouw is volgens eisers daarom in strijd met het voormelde voorschrift waardoor er sprake is van strijd met artikel 2.3, aanhef en onder b, van de (Wabo).
7. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eisers niet slaagt omdat artikel 24 van het bestemmingsplan niet betekent dat er op het perceel in kwestie slechts één zelfstandige woning mag worden gerealiseerd. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
8. Inmiddels is uitspraak gedaan in het hoger beroep van eisers tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank. In haar uitspraak van 17 april 2024 [3] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de uitspraak van deze rechtbank van 23 juli 2021 [4] bevestigd. De rechtbank ziet bovendien in deze zaak ook geen reden om deze uitspraak van de Afdeling niet te volgen. Dat betekent het volgende voor de beroepsgrond van eisers.
8.1.
Gelet op de uitspraak van de Afdeling zijn de woonvoorzieningen in het bijgebouw toegestaan, omdat uit deze uitspraak volgt dat de (bouw-)regels in het bestemmingsplan voor het perceel van de buren van eiser geen maximum bevatten voor het aantal toegestane zelfstandige woningen. Een verbod tot het bouwen van zelfstandige woningen op het perceel, zoals eisers stellen, ontbreekt dus in de planregels. Uit artikel 24, onder c van het bestemmingsplan volgt enkel dat slechts van één zelfstandige woning gebruik mag worden gemaakt. Een gebruiksvoorschrift dus. De woonvoorzieningen mochten daarom worden gebouwd en hoefden gelet op het ontbreken van een daartoe strekkend voorschrift in de tijdelijke omgevingsvergunning ook niet te worden afgebroken. Verder overweegt de rechtbank dat ook al zou het voorschrift zoals dat is verbonden aan de beslissing op bezwaar van 7 augustus 2020 op de wijze moeten worden gelezen zoals door eisers wordt gesteld, de woonvoorzieningen dan nog steeds zijn toegestaan op grond van het bestemmingsplan, gelet op de uitspraak van de Afdeling. Het bouwen/aanbrengen van de woonvoorzieningen in de schuur/bijgebouw levert daarom geen overtreding op. Dan zal de rechtbank nu de vraag behandelen of wel een overtreding is gelegen in het door eisers gestelde gebruik van de schuur als zelfstandige woning.
Gebruik van het bijgebouw
9. Eisers stellen zich op het standpunt dat artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan is overtreden gelet op het gebruiksvoorschrift dat hierin is opgenomen. Volgens eisers levert het gebruik van de woonvoorzieningen in het bijgebouw een overtreding van artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan op gelet op de definitie van ‘zelfstandige woning’ zoals die is opgenomen in artikel 1.74 van het bestemmingsplan en waarin een koppeling wordt gelegd met ‘wezenlijke voorzieningen’ die maken dat wel of geen sprake is van een zelfstandige woning. Volgens eisers is er gebruik gemaakt van de woonvoorzieningen omdat de door hen ervaren geuroverlast enkel het gevolg kan zijn van het gebruik van de keuken in de schuur voor het bereiden van maaltijden. Omdat van de woonvoorzieningen in het bijgebouw gebruik is gemaakt, wordt het gebruiksvoorschrift uit artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan overtreden. Gebruik maken van de aanwezige woonvoorzieningen betekent volgens eisers dat het bijgebouw wordt gebruikt als zelfstandige woning.
9.1.
Volgens eisers heeft verweerder verder ook niet op basis van de door hem uitgevoerde controles en opgemaakte verslagen met daarbij behorende foto’s, kunnen concluderen dat van de woonvoorzieningen geen gebruik wordt gemaakt. Primair omdat die rapporten niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen en subsidiair kon verweerder op basis van wat in die rapporten beschreven staat en is vastgelegd niet tot de conclusie komen dat van de woonvoorzieningen in het bijgebouw geen gebruik is gemaakt.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat het gebruiksvoorschrift uit artikel 24 van het bestemmingsplan niet is overtreden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
11. In artikel 1.74 van het bestemmingsplan is de volgende definitie van het begrip ‘zelfstandige woning’ opgenomen:
een woning die een eigen toegang heeft en waarin de wezenlijke voorzieningen, zoals een was- en kookgelegenheid en een toilet, niet met bewoners van andere woonruimten hoeven te worden gedeeld.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de definitie van het begrip ‘zelfstandige woning’ niet, zoals eisers stellen, wanneer er sprake is van het ‘gebruik als zelfstandige woning’, zoals bedoeld in artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan. Het is dus niet zo dat wanneer een bouwwerk een zelfstandige woning is, zoals de schuur in kwestie onweersproken is, dit bouwwerk gebruikt wordt als zelfstandige woning enkel en alleen als de aanwezige woonvoorzieningen worden gebruikt. Artikel 1.74 van het bestemmingsplan kadert wanneer een bouwwerk kwalificeert als zelfstandige woning in feitelijk en bouwkundig opzicht. Dat begrip geeft naar het oordeel van de rechtbank geen uitputtende definitie voor het gebruik van een bouwwerk als zelfstandige woning. Daar ziet de begripsbepaling uit artikel 1.74 van het bestemmingsplan niet op. Wat het ‘gebruik als zelfstandige woning’ in de zin van artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan is, is een kwestie van interpretatie, omdat hiervoor geen definitie is opgenomen in het bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat dit gebruik inhoudt dat in het bijgebouw door één huishouden wordt gewoond. Bewoning vindt naar het oordeel van de rechtbank plaats door duurzaam verblijf en structureel gebruik van de aanwezige woonvoorzieningen. Dan is sprake van gebruik als zelfstandige woning als bedoeld in artikel 24 van het bestemmingsplan. Dit heeft tot gevolg dat de vraag of er sprake is van strijd met het bestemmingsplan afhankelijk is van de vraag of er gewoond wordt in het bijgebouw. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat dit niet zo was ten tijde van de bestreden besluiten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
11.2.
Op 23 december 2021, 2 februari 2022, 24 maart 2022 en 20 juni 2022 zijn door verweerder onaangekondigde controles uitgevoerd op het perceel aan de [adres] te [woonplaats] . Telkens was er gedurende de controle niemand ter plaatse van het perceel aanwezig en is door verweerder vanaf de buitenzijde de controle uitgevoerd. Uit de verslagen die naar aanleiding van de controles zijn opgemaakt volgt dat het bewonen van de desbetreffende schuur is gestaakt en dat het bijgebouw in gebruik was voor opslag/stalling. Dit terwijl in de nieuwgebouwde woning op het perceel aan de [adres] te [woonplaats] wel diverse aanwijzingen zijn waargenomen voor bewoning. Gelet op de constateringen tijdens de controles is er volgens verweerder geen sprake van bewoning van het bijgebouw en daarom geen sprake van een overtreding van artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan.
11.3.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 1 juli 2020 [5] overwogen dat, hoewel niet in elke zaak van een bestuursorgaan wordt verwacht dat het naar aanleiding van een handhavingsverzoek elke dag controleert, wel is vereist dat het aantal controles representatief is en dat de wijze van toezichthouden die door een bestuursorgaan wordt gekozen, deugdelijk is.
11.4.
Van een wijze van toezichthouden die niet deugdelijk is, is niet gebleken. De rechtbank is met eisers van oordeel dat verweerder idealiter ten tijde van de controles meer inspanningen zou hebben verricht en had kunnen verrichten, zoals bijvoorbeeld het houden van een controle in het bijgebouw en door met name de latere controles uitgebreider te documenteren. Verweerder had dus zeker meer kunnen doen, maar wat hij heeft gedaan, daar is niet van gebleken dat dit ondeugdelijk is of dat dit onvoldoende is om de bestreden besluiten op te baseren. De rechtbank overweegt dat op basis van wat uit met name het eerste verslag (waarvan de conclusie later meermaals door de toezichthouder is bevestigd) volgt geconcludeerd kan worden dat er niet gewoond wordt in het bijgebouw. Zo is tijdens alle controles niemand in het bijgebouw aangetroffen en uit de foto’s blijkt dat wat als woonkamer/keuken zou moeten dienen eerder gebruikt wordt als opslag/berging.
11.5.
Verder geldt dat eisers ook weinig tegen de rapporten en conclusies van de toezichthouder inbrengen. Hoewel de bewijslast van het wel of niet bestaan van een overtreding op verweerder en niet op eisers rust, ligt het bij het weerspreken van rapporten en conclusies van toezichthouders wel op de weg van eisers om dit met voldoende onderbouwing te doen. De enkele stelling dat zij af en toe de wasemkap ruiken en dat soms licht brandt op de badkamer en uit de foto’s van de toezichthouder zou volgen dat er wel gebruik wordt gemaakt van de schuur is onvoldoende om de conclusies van de toezichthouder te weerspreken. Gebruik maken van de schuur en zelfs incidenteel van de daar aanwezige woonvoorzieningen is immers geen wonen als bedoeld in artikel 24 van het bestemmingsplan. Desgevraagd op zitting konden eisers ook niet aangeven dat er ten tijde van de bestreden besluiten (meer dan incidenteel) personen in de schuur zouden verblijven. Ook konden zij geen antwoord geven op de vraag waarom de buren zowel in de schuur als in het hoofdgebouw zouden wonen en dus als één huishouden in twee zelfstandige woningen zouden wonen. Gelet hierop is geen sprake van een overtreding van artikel 24, onder c, van het bestemmingsplan.
Wasemkap
12. Eisers stellen zich op het standpunt dat de wasemkap verwijderd dient te worden uit het bijgebouw, omdat deze in strijd is het Bouwbesluit en vanwege een vergunningvoorschrift dat de wasemkap verplaatst dient te worden. Dat voorschrift volgt volgens eisers uit een uitlating c.q. toezegging van verweerder in een beslissing op bezwaar gericht aan eiseres in het kader van haar bezwaar tegen de tijdelijk verleende omgevingsvergunning aan de buren.
13. De rechtbank overweegt als volgt.
14. Voor zover de beroepsgrond van eisers ziet op de strijdigheid van de wasemkap met de artikelen uit het Bouwbesluit is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van strijd met enige bepaling uit het Bouwbesluit of dat eventuele strijdige artikelen uit het Bouwbesluit ook strekken tot bescherming van de belangen van eisers. Verweerder heeft dit in de bestreden besluit toereikend gemotiveerd.
15. De rechtbank constateert daarnaast dat het door eisers gestelde vergunningvoorschrift helemaal geen vergunningvoorschrift is, omdat het niet is opgenomen in de tijdelijke omgevingsvergunning aan de buren dan wel in een andere relevante omgevingsvergunning. Het is een uitlating van verweerder in een besluit gericht aan eiseres. Al hierom kan niet worden gesproken van een overtreding. Een eventuele toezegging door verweerder aan eiseres, als die er al is geweest wat de rechtbank in het midden laat, kan op zichzelf niet gehandhaafd worden als aan die toezegging door verweerder geen gevolg is gegeven.
Cv-ketel
16. Eisers stellen zich ten slotte op het standpunt dat de Cv-ketel uit het bijgebouw verwijderd dient te worden omdat deze volgens hen in strijd is met het Bouwbesluit.
17. De rechtbank overweegt als volgt.
18. Voor zover de beroepsgrond van eisers ziet op de strijdigheid van de Cv-ketel met de artikelen uit het Bouwbesluit is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van strijd met enige bepaling uit het Bouwbesluit of dat eventuele strijdige artikelen uit het Bouwbesluit ook strekken tot bescherming van de belangen van eisers. Verweerder heeft dit in de bestreden besluit toereikend gemotiveerd. Gelet hierop slaagt deze beroepsgrond van eisers niet.
Conclusie en gevolgen
19. De beroepen van eisers zijn gelet op het voorgaande ongegrond.
20. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 17 mei 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.