8.1.Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in, onder andere, haar uitspraak van 23 augustus 2017is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
9. De rechtbank overweegt dat, zoals tussen partijen ook niet in geschil is, de feitelijke gevolgen van enige betekenis die eisers zouden kunnen ondervinden van de verleende omgevingsvergunning in twee aspecten gelegen kunnen zijn, namelijk zicht op het appartement in de schuur en parkeeroverlast als gevolg van de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank zal die aspecten hierna bespreken, te beginnen met het aspect zicht.
10. Eiser woont op het perceel aan de [adres 2] te [plaats 2] . Eiseres woont op het perceel aan de [adres 3] te [plaats 3] . Zij is echter ook mede-eigenaar van het perceel aan de [adres 2] te [plaats 2] . De rechtbank stelt vast dat eisers, zelfs gelet op de door hen zelf overgelegde foto’s, vanaf hun perceel weliswaar gedeeltelijk het pand aan de [adres 1] te [plaats 1] kunnen zien, maar niet het gedeelte van het pand aan de straatzijde waarop de verleende omgevingsvergunning betrekking heeft. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank dus geen zicht op dit gedeelte van het pand en dus ook niet op het appartement dat met de omgevingsvergunning is gelegaliseerd. Dat eisers erg begaan zeggen te zijn met de (ontwikkeling van) de [straat] en het appartement wel kunnen zien als ze er langslopen of rijden, levert geen relevant zicht op. Verder is de rechtbank van oordeel dat, zelfs al zouden eisers wel zicht op het appartement gehad hebben, dit zicht dermate gering is, gelet op de afstand van maar liefst 130 meter tussen hun perceel en dat van de vergunninghouder, dat van feitelijke gevolgen van enige betekenis vanwege zicht ook dan geen sprake is.
11. Over het aspect parkeren overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder is bij het verlenen van de omgevingsvergunning ervan uit gegaan dat ter plaatse van het pand aan de [adres 1] te [plaats 1] geparkeerd kan worden op eigen terrein en dat daarmee de toegenomen parkeerbehoefte van één parkeerplaats ondervangen wordt zonder toename van de parkeerdruk. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorziet in het parkeren op eigen terrein voor de bewoner van het appartement en de overige bewoners van het perceel. De parkeerplaatsen op het eigen terrein zijn door de vergunninghouder namelijk op een tekening van de architect van de vergunninghouder, die onderdeel uitmaakt van de aanvraag, ingetekend en de aanvraag voor de omgevingsvergunning maakt op zijn beurt onderdeel uit van de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank neemt dan ook aan dat aan de vergunninghouder de omgevingsvergunning is verleend met de bedoeling om op eigen terrein te parkeren. Eisers betwisten weliswaar dat het voor de vergunninghouder mogelijk is om op eigen terrein te parkeren, maar zij hebben hun standpunt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd gelet op de grootte van het terrein van de vergunninghouder en de mogelijkheden hiervan om dat terrein zodanig in te richten dat hierop geparkeerd kan worden. Het betwisten van de juistheid van voornoemde tekening bij de aanvraag zonder dit nader te onderbouwen is daarvoor onvoldoende. De rechtbank neemt dan ook als uitgangspunt dat ter plaatse van de [adres 1] op eigen terrein geparkeerd kan worden. Die omstandigheid, gecombineerd met het feit dat door eisers niet is betwist dat het parkeren op eigen terrein door de vergunninghouder voor hen niet zichtbaar is vanaf hun perceel, is de rechtbank van oordeel dat ook het aspect parkeren geen feitelijke gevolgen van enige betekenis voor eisers oplevert.