ECLI:NL:RBLIM:2024:2525

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
10841701 \ CV EXPL 23-5570
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van zorgpremie en afwijzing tegenvordering in verzekeringsrechtelijke geschil

In deze zaak vordert Anderzorg N.V. van de gedaagde partij, die zichzelf aanduidt als een 'levend wezen, autonoom, soeverein', betaling van de zorgpremie voor de maanden oktober, november en december 2021, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde stelt dat er geen contract bestaat tussen hem en Anderzorg en dat hij niet de gedaagde persoon is. Hij heeft een tegenvordering ingesteld van € 2.824,33, omdat hij meent dat een eerder vonnis onterecht is uitgevoerd. De kantonrechter oordeelt dat er wel degelijk een zorgverzekeringsovereenkomst bestond en dat de gedaagde verplicht is de premie te betalen. De tegenvordering wordt afgewezen, omdat een vonnis niet kan worden vernietigd door het sturen van een brief. De kantonrechter wijst de vorderingen van Anderzorg toe en legt de proceskosten bij de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10841701 \ CV EXPL 23-5570
Vonnis van 15 mei 2024
in de zaak van
ANDERZORG N.V.,
te Wageningen,
eisende partij,
hierna te noemen: Anderzorg,
gemachtigde: LAVG Groningen,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord, tevens van eis in reconventie
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte overlegging producties van Anderzorg voor de mondelinge behandeling
- de mondelinge behandeling van 16 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Anderzorg wil dat [gedaagde] de zorgpremie voor zijn zorgverzekering over de maanden oktober, november en december 2021 betaalt, verhoogd met rente en buitengerechtelijk kosten. [gedaagde] , zichzelf aanduidend als “een levend wezen, autonoom, soeverein op deze aarde met een diplomatieke missie, in vrede”, voert aan dat hij niet de gedaagde persoon is, dat er geen contract is tussen hem en Anderzorg en dat hij daarom niet hoeft te betalen. Er is in een andere zaak tussen Anderzorg en hem een vonnis gewezen dat door Anderzorg ten uitvoer is gelegd. Volgens [gedaagde] was dat onrechtmatig, omdat hij dat vonnis had vernietigd. Hij heeft een tegenvordering ingesteld tegen Anderzorg van in totaal € 2.824,33.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde] wel een zorgverzekering met Anderzorg had afgesloten en de premie dient te betalen. De tegenvordering wordt afgewezen omdat een vonnis van een rechter niet door het sturen van een brief vernietigd kan worden.

3.Het geschil

In conventie en in reconventie
3.1.
Anderzorg vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 340,49, vermeerderd met rente en kosten. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Premie okt, nov en de 2021 3 x € 91,00: € 273,00
Wettelijke rente tot 15 november 2023: € 17,94
Buitengerechtelijke kosten:
€ 49,55
Totaal: € 340,49
3.2.
[gedaagde] voert verweer. In reconventie stelt hij dat hij een tegenvordering heeft op Anderzorg. Anderzorg zou een vonnis in een andere rechtszaak tegen hem ten uitvoer hebben gelegd en heeft een bedrag van € 1.553,83 geïnd. Dit bedrag vordert [gedaagde] terug, omdat hij dat vonnis had vernietigd. Ook vordert hij een bedrag van € 1,270,50 voor de werkzaamheden die samenhangen met de onderhavige zaak.
3.3.
Anderzorg voert op haar beurt verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] , zichzelf aanduidend als “een levend wezen, autonoom, soeverein op deze aarde met een diplomatieke missie, in vrede” heeft aangevoerd dat hij niet de gedaagde persoon is, omdat hij een wezen is van vlees en bloed en niet de juridische rechtspersoon die in deze zaak is gedaagd.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] in persoon is gedagvaard, niet als rechtspersoon. Dat is hij ook niet, hij is een natuurlijke persoon. Ook natuurlijke personen kunnen worden gedagvaard.
4.3.
Als productie 2 heeft Anderzorg twee polisbladen overgelegd over de jaren 2020 en 2021. Uit deze polisbladen blijkt dat [gedaagde] in die jaren een zorgverzekering had afgesloten met Anderzorg. Ook blijkt uit productie 3 dat [gedaagde] tot en met april 2021 de premie voor deze zorgverzekering heeft betaald. [gedaagde] heeft dat op de mondelinge behandeling erkend.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat er dus wel een zorgverzekeringsovereenkomst tussen Anderzorg en [gedaagde] bestond in het jaar 2021. Dat er geen document is met een “natte handtekening” zoals [gedaagde] op de mondelinge behandeling heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Voor de totstandkoming is niet vereist dat dit schriftelijk gebeurt en ook niet dat er een handtekening is geplaatst. Het verstrekken van een polisblad door Anderzorg en het doen van premiebetalingen door [gedaagde] zijn voldoende bewijs voor het bestaan van de zorgverzekeringsovereenkomst.
4.5.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij in april 2021 heeft besloten dat hij niet langer verzekerd wil zijn en dat hij contact heeft gezocht met Anderzorg om dit mee te delen, maar dat Anderzorg niet in gesprek wilde gaan. [gedaagde] is tegen de verplichting om verzekerd te zijn.
4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat in de Zorgverzekeringswet, in samenhang met de Wet Langdurige Zorg, is bepaald (in artikel 2) dat iedereen die in Nederland woont verplicht is om een zorgverzekering af te sluiten. Dat is anders indien een ontheffing is verleend wegens gemoedsbezwaren. [gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling desgevraagd meegedeeld dat hij geen ontheffing heeft aangevraagd. De uitzondering is dus niet van toepassing.
4.7.
Dat betekent dat de verzekeringsplicht ook voor [gedaagde] geldt. Hij had in 2021 ook een zorgverzekering afgesloten. Hij heeft volgens eigen zeggen wel geprobeerd die op te zeggen in april 2021, maar in artikel 7 van de Zorgverzekeringswet is bepaald dat opzegging alleen kan tegen de 1e dag van het volgende kalenderjaar.
4.8.
Dit alles betekent dat [gedaagde] bij Anderzorg in 2021 een zorgverzekering had, die niet kon worden opgezegd vóór 1 januari 2022. [gedaagde] was dus verplicht de premie te betalen en heeft dit over de maanden oktober, november en december 2021 niet gedaan. De premie bedroeg € 91,00 per maand. Het gevorderde bedrag aan hoofdsom van
(3 x € 91,00 =) € 273,00 is dan ook toewijsbaar.
4.9.
Het gevorderde bedrag aan wettelijke rente van € 17,94, berekend tot 15 november 2023, is niet betwist en wordt dus ook toegewezen.
4.10.
Anderzorg vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Anderzorg heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 49,55 toegewezen.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- de hoofdsom van € 273,00
- de wettelijke rente tot 15/11/23
273,00
17,94
- buitengerechtelijke incassokosten
49,55
+
totaal
340,49
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
340,49
4.12.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van Anderzorg betalen. De proceskosten van Anderzorg worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,48
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
164,00
(2,00 punten × € 82,00)
Totaal
422,48
In reconventie
4.13.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij een tegenvordering heeft op Anderzorg van
€ 1.553,83, omdat zij een eerder vonnis tegen hem ten uitvoer heeft gelegd, terwijl [gedaagde] dit vonnis had vernietigd door op 27 maart 2023 een “Affidavit” te sturen naar [naam 1] (coöperatie Menzis), [naam 2] (CAK), [naam 3] (CJIB) [naam 4] (de kantonrechter) [naam 5] (LAVG B.V.) en [naam 6] (Zuyd Gerechtsdeurwaarders Brabant B.V.) en zij allemaal het Affidavit hebben geaccepteerd en niet afgewezen. De incasso van het bedrag van € 1.553,83 was dan ook onterecht en dit bedrag moet worden terugbetaald, zo stelt [gedaagde] .
4.14.
Anderzorg heeft aangevoerd dat er inderdaad een ander vonnis is gewezen (in de zaak met nummer 9524455 CV EXPL 21-5163), dat dit vonnis rechtsgeldig was en niet nietig en dat het bedrag van € 1.553,83 terecht is geïncasseerd.
4.15.
De kantonrechter stelt voorop dat vonnissen van rechters niet kunnen worden vernietigd door het sturen van brieven. Daarom al kan de vordering van [gedaagde] niet slagen.
4.16.
[gedaagde] heeft ook nog een bedrag van € 1.270,50 gevorderd. Hij heeft verklaard dat hij voor dit bedrag een factuur heeft verstuurd aan de gemachtigde van Anderzorg. Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] toegelicht dat dit bedrag ziet op de werkzaamheden die [gedaagde] heeft moeten verrichten in deze zaak. De kantonrechter beschouwt dit onderdeel van de vordering daarom als een verzoek om Anderzorg in de door hem gemaakte proceskosten te veroordelen en die op dit bedrag te begroten. Omdat [gedaagde] als verliezende partij geen recht heeft op vergoeding van zijn proceskosten, wordt deze vordering afgewezen.
4.17.
[gedaagde] is ook in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van Anderzorg betalen. De proceskosten van Anderzorg worden begroot op
€ 82,00 (1 pnt x € 82,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Anderzorg te betalen een bedrag van € 340,49, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 273,00, met ingang van 15 november 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 422,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af.
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 82,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.