In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonpunt en een gedaagde huurder. De eisende partij, Woonpunt, vorderde betaling van een bedrag van € 5.673,95 van de gedaagde, bestaande uit achterstallige huurpenningen, herstel- en reparatiekosten, en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde had van 14 september 2015 tot 16 mei 2022 een woning gehuurd van Woonpunt en had de huur opgezegd met inachtneming van de opzegtermijn. Na de beëindiging van de huurovereenkomst vond er een voorinspectie en een eindinspectie plaats, waarbij herstelpunten werden vastgesteld. De gedaagde betwistte de hoogte van de gevorderde kosten, maar erkende een deel van de herstelkosten.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst door de huur voor de periode van 1 tot en met 16 mei 2022 niet te betalen en het gehuurde niet correct op te leveren. De rechter wees de vordering van Woonpunt voor het bedrag van € 324,18 voor de huurachterstand toe, evenals de erkende herstelkosten van € 716,90. De overige herstelkosten van € 4.602,40 werden ook toegewezen, omdat de gedaagde niet had aangetoond dat hij aan zijn opleverplichtingen had voldaan. Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente toegewezen, evenals de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.