ECLI:NL:RBLIM:2024:2411

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
03.177213.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag met vrijspraak voorbedachte raad

Op 14 mei 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op meerdere personen. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 26 mei 2020 in Klimmen, gemeente Voerendaal. De verdachte, geboren in 1986, werd bijgestaan door mr. B.G. Janssen. Tijdens de zitting op 30 april 2024 zijn de verdachte en zijn raadsman verschenen, evenals de benadeelde partijen, die vorderingen tot schadevergoeding hebben ingediend. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld, waarin de verdachte werd verweten dat hij met voorbedachte raad heeft geprobeerd om [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een vuurwapen gericht heeft geschoten op de slachtoffers, maar heeft geoordeeld dat er geen sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren en de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding voor [slachtoffer 1] € 24.678,54 en voor [slachtoffer 2] € 22.960,05 bedraagt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de impliciet tenlastegelegde poging tot moord, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.177213.22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1986 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [naam PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.G. Janssen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 april 2024. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. Het openbaar ministerie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , bijgestaan door mr. P.G.J.M. Boonen, advocaat kantoorhoudende te Sittard, en [slachtoffer 2] , bijgestaan door mr. R. Odink, advocaat kantoorhoudende te Maastricht, zijn ter terechtzitting verschenen. De vorderingen tot schadevergoeding zijn ter terechtzitting behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op [slachtoffer 1] dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd – al dan niet met voorbedachte raad – [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden;
Feit 2:heeft geprobeerd – al dan niet met voorbedachte raad – [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] te doden.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie acht beide feiten in hun impliciet primaire variant (poging tot moord) bewezen. Daartoe heeft het onder meer betoogd dat sprake is geweest van een langer durend moment waarop de verdachte kon nadenken en de beslissing nam een wapen te laten komen en op de groep te schieten. Daarmee heeft de verdachte niet alleen de gelegenheid gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn daad na te denken, maar heeft hij ook daadwerkelijk gebruik gemaakt van die gelegenheid.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat van voorbedachte raad geen sprake is geweest. De verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling die ontstond toen hij zag dat [slachtoffer 2] een wapen pakte. Toen de verdachte kort daarna een schot hoorde, vreesde hij voor het leven van zijn vader en zijn broertje. Aan de getuigen-verklaringen ten aanzien van onder andere de blonde vrouw die het wapen zou zijn komen brengen en de persoon die dat wapen in ontvangst zou hebben genomen, kan geen grote bewijswaarde worden toegekend: de getuigen zijn kennelijk gelijktijdig gehoord, en hun is gelijktijdig de foto getoond waarop zij de vrouw hebben herkend. Uit het dossier blijkt bovendien dat er nog een andere schutter was en dat die persoon tenminste één keer heeft geschoten, zodat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de kogels die de verdachte heeft afgevuurd, de kogels zijn die [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] hebben geraakt.
De raadsman heeft verzocht een rechtspsycholoog te laten rapporteren over de bewijswaarde van de fotoherkenning van de vrouw die het wapen zou hebben gebracht, als de rechtbank die herkenning voor het bewijs gebruikt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2
Een
opname van beeldals bedoeld in artikel 567 van het Wetboek van Strafvordering, te weten camerabeelden (bestanden “ [bestandsnaam 1] ”, “ [bestandsnaam 2] “, “ [bestandsnaam 3] “, “ [bestandsnaam 4] ”).
Het
proces-verbaal van bevindingenvan 4 september 2022 [2] , inhoudend, voor zover hier van belang:
Op 27 mei 2020 werd er op de [adres] te Klimmen, een DVD recorder inbeslaggenomen ten behoeve van de waarheidsvinding. Op 26 mei [de rechtbank begrijpt: 2020] had er op die locatie een schietpartij plaatsgevonden. Hieronder volgt een opsomming van waarnemingen & bevindingen naar aanleiding van de bekeken camerabeelden.
26 mei 2020 18.39.25-18.39.52 uur
• Een viertal personen lopen het terrein van perceel [adres] op.
• Een aantal personen blijven voor de poort staan en enkele mensen staan op de rijbaan van de [straatnaam] voor perceel [adres] .
• Een tweetal personen die op de rijbaan staan wijzen vervolgens in de richting van de rijbaan, richting Voerendaal.
• Het lijkt alsof er ook geroepen wordt want er wordt gezwaaid en vervolgens lopen meerdere mensen vanaf de oprit richting rijbaan, ook de personen die het terrein opgelopen waren.
26 mei 2020 18.39.53-18.43.20 uur
• [naam vader verdachte] , zijnde de vader van verdachte [verdachte] , komt vanaf het terrein voor de poort tussen de struiken door gerend.
• Vanaf de andere zijde van de struiken komt iemand aangerend.
• [naam vader verdachte] kijkt duidelijk in de richting waar die persoon vandaan komt.
• Tegelijkertijd komt van bovenaf dan wel de andere zijde van het terrein, een persoon in beeld, met zijn rechterarm reeds gestrekt, die vanaf de oprit vóór de geopende poort, meerdere malen schiet in de richting van de mensen die reeds wegrenden via de openbare weg, richting auto's en in de auto's probeerden te springen.
• De schutter vertoont grote gelijkenissen met [verdachte] .
• De schutter rent na het schieten het terrein van perceel [adres] op.
De waarneming van de rechtbank ter terechtzitting omtrent de getoonde camerabeelden:
18:39.52-18:39:58
Een man staat bij de poort en lijkt iets te roepen. De man lijkt vervolgens te schrikken en [naam vader verdachte] kijkt om. Verdachte komt aangerend, rechter arm gestrekt en vuurt in de richting van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en anderen. Zij rennen weg, [slachtoffer 2] enigszins strompelend. De verdachte loopt door tot bij het einde van de hoge heg en schiet op de VW Golf, die met geopende portieren wegrijdt.
Het
proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] [3] van 3 juni 2020, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik zag dat [verdachte] aan kwam lopen en meteen op ons begon te schieten. Ik stond naast [slachtoffer 3](de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] )
toen er geschoten werd. Ik heb [verdachte] op mij zien schieten. Ik zag ze op mij afkomen. Zeker 10 heb ik er gehoord.
Het
proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] [4] van 29 mei 2020, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Tussen de struiken kwam ineens [verdachte] aangerend. Hij begon meteen te schieten. Ik voelde iets in mijn lichaam komen.
V: Wie heeft wat jij zag nog meer geschoten?
A: Alleen [verdachte] .
Het
proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 4] [5] van 27 mei 2020, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik zag plotseling dat [verdachte] aangelopen kwam. Ik zag dat hij een pistool in één van zijn handen vasthield. Ik hoorde meerdere schoten klinken. Voor mijn gevoel zeker minimaal 10 keer. De auto is ook een paar keer geraakt.
De
forensisch medische letselrapportagedoor [naam 1] [6] van 4 januari 2021, onder meer inhoudende:
Betrokkene: [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum 2] -1979
Op 26 mei 2020 waren in de buik twee gezwollen schotwonden zichtbaar en op beeld-vormend onderzoek was een volledig doorboorde darm zichtbaar met mogelijk een darmbloeding. De verwonding was ernstig en patiënt moest direct geopereerd worden. Tijdens de eerste specialistische ingreep werden verschillende dunne darmletsels gezien met 3,5 liter bloedverlies. Er werden twee stukken dunne darm verwijderd. De volgende dag volgde een tweede ingreep en werden de dunne darmgedeelten aan elkaar gehecht en de buik gesloten.
Rechterenkel: de verwondingen in de rechter enkel zijn schotverwondingen.
De
forensisch medische letselrapportagedoor [naam 1] [7] van 25 november 2020, onder meer inhoudende:
[slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum 3] -1982, werd binnengebracht in verband met een schotwond van zijn rechterknie. Er was sprake van een scheenbeenbreuk dicht bij de knie en nadat de wonden waren schoongemaakt werd de breuk gestabiliseerd met een zogenaamde “fixateur externe”. De verwachting is dat 100% herstel niet mogelijk is en dat met hulp van de fysiotherapie een zo optimaal mogelijk functioneringsniveau behaald moet worden.
Het
proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] [8] van 26 mei 2020 zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
[slachtoffer 1] had een ruzie met [verdachte] . Ik denk dat [verdachte] zijn achternaam is maar dit weet ik niet zeker. Ik ben met [slachtoffer 1] in zijn auto (opmerking verbalisant: dit betreft een personenauto kenteken [kenteken] ) naar de woning van de ouders van [verdachte] gereden. Dit is in [plaats] . Ik reed in de auto. De vader van [verdachte] was bij zijn woning. [slachtoffer 1] heeft met de vader van [verdachte] gesproken. Ik hoorde opeens iemand roepen: daar is ie. Wij stonden op dat moment voor de woning, voor het hek, op straat en keken richting de woning. Opeens zag ik van rechts [verdachte] aankomen rennen. Ik zag dat [verdachte] in zijn hand een tas, en in zijn andere hand een pistool vast hield. Toen ik dat pistool zag ben ik de auto ingerend. Onder het rennen hoorde ik meerdere schoten. Ik ben de auto ingevlucht. [slachtoffer 1](de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] )
was ook de auto ingesprongen en zei dat hij geraakt was. Ik zag dat er bloed onder de broek van [slachtoffer 1] vandaan kwam. Ik ben toen weggereden in de richting van Klimmen. Ik zag ongeveer 100 meter na de woning [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] lopen. Zij zijn toen ook bij mij in de auto gesprongen en ben ik direct naar het ziekenhuis gereden.
Het
proces-verbaal forensisch onderzoek voertuigdoor [naam 2] en [naam 3] [9] van 12 juni 2020, onder meer inhoudende:
Betrokken voertuig: Volkswagen Golf, kenteken: [kenteken] . In het voertuig werden 3 schotbeschadigingen aangetroffen.
Schotbeschadiging 1
Dit betreft een schotbeschadiging aan de rechter buitenzijde van de kofferklep ter hoogte van de achterruit. Uit onderzoek bleek dat bij gesloten kofferklep in het verlengde deze schotbeschadiging in de sluiting van de kofferklep, de rubber en het metaal beschadigd waren. Onder de rubber troffen wij een gedeformeerd volmantel projectiel aan.
Schotbeschadiging 2
Dit betreft een schotbeschadiging in het dak van het voertuig, boven het rechter achterportier. De beschadiging heeft een langgerekte iets ovale vorm met een lengte van ongeveer 5 centimeter. De lengte as van de beschadiging staat schuin ten opzichte van de lengte as van het voertuig en loopt van rechts achter naar links voor. Op de hemel van het dak troffen wij nabij schotbeschadiging 2 een gedeformeerd volmantel projectiel aan.
Schotbeschadiging 3
Dit betreft een schotbeschadiging in het dak van het voertuig, ter hoogte van de overgang van de kofferklep naar het dak. De beschadiging heeft een iets ovale vorm. De lengte as van de beschadiging staat iets schuin ten opzichte van de lengte as van het voertuig. In het verlengde van deze schotbeschadiging werd door ons in de koker van het dak nabij de kofferklep een uitstulping waargenomen. Hieruit concludeerden wij dat het projectiel zich in deze koker bevond. Het bleek ons niet mogelijk om het projectiel te lokaliseren en veilig te stellen.
Uitlijnen schotbeschadigingen
Alle drie de schotbeschadigingen werden door ons gesondeerd. Uit dit sonderen bleek ons dat alle projectielen van rechtsachter naar linksvoor het voertuig geraakt hadden. Wij zagen dat alle projectielen onder een andere hoek het voertuig geraakt hadden.
De
verklaring van de verdachte ter terechtzittingvan 30 april 2024, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
Ik ben naar buiten gerend en ben begonnen met schieten.
Bewijsoverweging
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met een vuurwapen gericht schoten heeft gelost in de richting van een groep personen, waaronder [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Vervolgens heeft hij ook gericht geschoten op een voertuig, waarin op dat moment [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] zaten. Deze gedragingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op de dood van degenen die hij heeft beschoten, dat naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie kan volgen dan dat verdachte het (vol) opzet had op de dood van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] .
Door de verdediging is het scenario geschetst dat er toen en daar nog een andere, onbekend gebleven, schutter actief was die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] mogelijk heeft geraakt. De rechtbank constateert dat het dossier (inderdaad) aanknopingspunten biedt voor een scenario waarin een ander, te weten de broer van de verdachte, ook over een vuurwapen beschikte en dit mogelijk heeft gebruikt door in de lucht te schieten, maar geenszins is aannemelijk geworden dat deze ‘ander’ ook gericht op de groep heeft geschoten. De getuigen benoemen enkel verdachte als degene die gericht op hen heeft geschoten en dat beeld wordt ook bevestigd door de reacties uit de groep op de beelden. Daar komt bij dat uit de beelden volgt dat [slachtoffer 2] strompelend wegrende, direct nadat de verdachte in zijn richting had geschoten. De rechtbank acht dan ook tevens bewezen dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geraakt.
Vrijspraak feit 1 en feit 2 impliciet primair
Onder feit 1 en feit 2 wordt de verdachte verweten dat hij met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet volgens vaste rechtspraak komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat bij de familie [familienaam 1] op enig moment een wapen is bezorgd, is op basis van het dossier niet vast te stellen wie hiertoe (en wanneer) opdracht zou hebben gegeven, terwijl evenmin vaststaat dat dit wapen het wapen is geweest waarmee de verdachte heeft geschoten. De eventuele levering van het wapen kan daarom geen rol spelen bij de beantwoording van de vraag of al dan niet sprake was van voorbedachte raad.
De tijdsduur tussen het moment van aankomst van de groep waarvan de slachtoffers onderdeel waren en het moment waarop door de verdachte is geschoten, betreft nog geen drie minuten. De groep kwam onaangekondigd en een en ander heeft voor forse consternatie bij verdachte en zijn familie gezorgd. Dat de verdachte in die tijdsduur en in die situatie de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, kan naar het oordeel van de rechtbank uit het dossier onvoldoende worden opgemaakt. De rechtbank gaat daarom onder zowel feit 1 als 2 uit van poging doodslag en zal verdachte vrijspreken van de impliciet tenlastegelegde poging moord onder beide feiten.
Partiële vrijspraak feit 2
Met betrekking tot de onder feit 2 ten laste gelegde poging tot moord dan wel doodslag op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] overweegt de rechtbank dat uit de hiervoor aangehaalde verklaring van de getuige [slachtoffer 5] blijkt dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ] zich nog niet in de wegrijdende auto bevonden op het moment dat de verdachte deze onder vuur nam. De rechtbank zal de verdachte in zoverre dan ook vrijspreken.
Voorwaardelijk verzoek
Nu de rechtbank de getuigenverklaringen met betrekking tot de fotoherkenning van de persoon die een wapen zou hebben geleverd niet tot de bewijsmiddelen heeft gebezigd, behoeft het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om een rechtspsycholoog te benoemen om de bewijswaarde hiervan te beoordelen, geen bespreking.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
op 26 mei 2020 te Klimmen, gemeente Voerendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij kogels de buik en enkel van [slachtoffer 1] en de knie van [slachtoffer 2] zijn binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 26 mei 2020 te Klimmen, gemeente Voerendaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van een (rijdende) personenauto met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] als inzittenden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer: hij werd geconfronteerd met een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke en weder-rechtelijke aanranding van zijn vader en/of zijn broer. Dat onmiddellijk dreigend gevaar bestond niet alleen hierin dat een grote groep personen die hij herkende als gelieerd aan de familie [familienaam 2] zich provocerend en agressief gedroeg voor de poort naar het erf van zijn ouders en dat een van hen de poort opende waarna een aantal uit de groep [familienaam 2] het erf opkwam, maar ook en vooral dat [slachtoffer 2] een vuurwapen uit de achterbak van zijn auto, die op straat stond geparkeerd, pakte en doorlaadde en daarmee richting de poort kwam lopen. De verdachte zag dit: hij zat (net buiten het bereik van de camera) gehurkt achter een heg die de tuin van de oprit scheidde. De reactie van de verdachte op het zien van het door-laden van het vuurwapen was alleszins proportioneel: hij is eerst naar binnen gerend om zijn familie te waarschuwen dat er een vuurwapen in het spel was. Daar zag hij op de beelden dat zij met een paar man het erf opkwamen. Toen hoorde hij een schot. Hij is toen met een vuurwapen naar buiten gerend. Hij had slechts één doel: de groep afschrikken. Hij vreesde voor het leven van met name zijn vader en zijn broer, van wie hij niet wist waar zij zich precies bevonden. Omdat de verdachte handelde uit noodzakelijke verdediging dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voorwaardelijk, voor het geval de rechtbank zou oordelen dat het door de verdachte beschreven ter hand nemen en doorladen van het vuurwapen door [slachtoffer 2] niet duidelijk genoeg uit de camerabeelden blijkt, heeft de raadsman verzocht om de beelden ter veredeling naar het NFI te sturen.
4.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer. Pas op zitting heeft de verdachte verklaard te hebben gezien dat iemand uit de groep [familienaam 2] een vuur-wapen pakte en doorlaadde. Deze waarneming, waaraan op zichzelf al getwijfeld moet worden gelet op de plaats waar de verdachte zich volgens zijn eigen verklaring bevond, wordt niet door de camerabeelden ondersteund. Er was naar de visie van het openbaar ministerie dan ook geen (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verweren. Mocht die er wel zijn geweest, dan heeft de verdachte door op de groep te schieten niet gehandeld overeenkomstig de aan de zelfverdediging gestelde eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, reden waarom dat beroep niet kan slagen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De voor de beoordeling van het verweer relevante camerabeelden zijn ter terechtzitting uitvoerig bekeken en besproken. Daarop ziet de rechtbank wel dat een persoon uit de groep ( [slachtoffer 2] ) iets uit zijn kofferbak pakt, maar - anders dan de raadsman - niet dat dit een vuurwapen (of daarop gelijkend voorwerp) zou betreffen en dat die persoon dit zou doorladen. In elk geval is, wanneer de persoon in de richting van de poort loopt, te zien dat hij in geen van beide handen een voorwerp heeft. Bij de fouillering van [slachtoffer 2] , die enige tijd als verdachte is aangemerkt, is geen vuurwapen aangetroffen. Ook op of in de nabijheid van de plaats delict is geen vuurwapen gevonden.
De verdachte heeft ter terechtzitting op een
printscreenvan de camerabeelden gemarkeerd op welke plek hij gehurkt zat toen hij [slachtoffer 2] het vuurwapen zou hebben zien pakken. De rechtbank stelt vast dat de verdachte vanuit die positie schuin door een brede, dicht-begroeide haag heeft moeten kijken. Zijn zichtlijn op [slachtoffer 2] en diens voertuig werd op dat moment [18:39:17] verder belemmerd door een drietal personen dat in de nabijheid van de poort stond. De rechtbank acht het daarom onmogelijk dat de verdachte deze waarneming heeft kunnen doen en acht zijn verklaring, die veeleer ingegeven lijkt te zijn door een interpretatie van de beelden die door de (veel hoger geplaatste) camera zijn geregistreerd, ongeloofwaardig.
Gelet op het voorgaande is hetgeen aan het beroep op noodweer ten grondslag is gelegd niet aannemelijk geworden, althans voor zover de verdachte zegt te hebben gehandeld omdat hij bij [slachtoffer 2] een vuurwapen zag dat door deze werd doorgeladen. Wel lijkt het dossier, zoals hiervoor al opgemerkt, enige steun te bieden aan de verklaring van de verdachte dat er een schot was gelost nog voordat hij (naar zijn zeggen: voor de tweede keer) met het vuurwapen naar buiten kwam. Dat dit schot door iemand uit de groep [familienaam 2] zou zijn gelost, of dat de verdachte dit heeft kunnen denken, is echter geenszins aannemelijk. Te zien is dat enkelen uit de groep [familienaam 2] (mogelijk naar aanleiding van het tonen van een vuur-wapen en/of het lossen van een (waarschuwings)schot) naar links kijken en wijzen, in de richting waarin eerder de broer van de verdachte over de heg uit het beeld van de camera was gestapt, waarna de groep zich terugtrekt richting de straat. Dat een van hen zou hebben geschoten, ligt dan ook niet voor de hand. Laat staan dat de verdachte in redelijkheid heeft kunnen denken dat iemand uit de groep [familienaam 2] – waarvan de agressie beperkt bleef tot ‘woorden’ en het voor zeer korte tijd betreden van het erf van de vader van de verdachte – op zijn vader of broer zou schieten.
De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek van de raadsman af. Zelfs als de veredelde beelden meer ondersteuning zouden bieden aan een vermoeden dat hier een vuurwapen wordt gepakt en doorgeladen, doet dit niet af aan de vaststelling van de rechtbank dat de verdachte dit vanuit zijn positie niet heeft kunnen zien.
De verbale dreiging die uitging van de groep [familienaam 2] , en het betreden van het erf door enkelen van hen, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van een aanranding van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed te kunnen spreken waartegen het handelen van de verdachte voor de noodzakelijke verdediging was geboden. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van de verdachte op noodweer.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
de eendaadse samenloop van
feit 1
poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en
feit 2
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
Noodweerexces
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de verdachte zich heeft verweerd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en daarbij, onder invloed van een hevige gemoedsopwelling, de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden, reden waarom de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Putatief noodweer
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een beroep op putatief noodweer toekomt: de verdachte verkeerde in de veronderstelling dat zijn vader en broer gevaar liepen. Ook in dat geval dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Putatief noodweerexces
Meest subsidiair heeft de verdediging zich beroepen op putatief noodweerexces. De verdachte heeft, in de veronderstelling dat het leven van zijn vader en/of zijn broer in gevaar was, de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden, reden waarom de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van de verweren en daartoe naar voren gebracht dat de verdachte op geen enkel moment heeft gehandeld onder invloed van een plotseling opkomende hevige gemoedstoestand als gevolg waarvan hij de grenzen van een eventuele noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Over een dergelijke gemoeds-toestand heeft hij ook nooit verklaard. Ook van een verschoonbare dwaling omtrent het bestaan van een noodweersituatie was geen sprake, en van een situatie waarin de verdachte onder invloed van de gemoedsbeweging die die dwaling teweegbracht de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden, evenmin.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces
Zoals hiervoor onder 4.3 is overwogen, volgt de rechtbank het beroep van de verdachte op noodweer niet, nu er geen noodweersituatie heeft bestaan. In dat oordeel ligt tevens besloten dat de verdachte geen succesvol beroep op noodweerexces toekomt. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweerexces.
Putatief noodweer
Een geslaagd beroep op putatief noodweer vereist dat de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald over het bestaan van een noodweersituatie. Ter onderbouwing daarvan dienen objectieve omstandigheden aannemelijk te zijn op grond waarvan de verdachte niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zichzelf – of zijn vader en/of broer – moest verdedigen.
Dat de verdachte zou hebben waargenomen dat iemand uit de groep [familienaam 2] een wapen pakte en doorlaadde, is reeds door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde gesteld en kan derhalve niet als omstandigheid bijdragen aan een geslaagd beroep op putatief noodweer. Ook indien wordt aangenomen dat de verdachte een schot heeft gehoord kort nadat hij op de beelden had gezien dat enkele leden van de groep het erf waren opgekomen, kan dit de schuld van de verdachte niet wegnemen. Zoals reeds hiervoor onder 4.3 overwogen, is immers geenszins aannemelijk dat dit schot van de groep [familienaam 2] afkomstig was, of dat de verdachte dit kon of mocht denken. Wel is duidelijk op de beelden te zien dat op het moment dat de verdachte de oprit af, door de poort, al schietend richting de straat rende, van de groep geen enkele dreiging (meer) uitging: allen hadden het erf verlaten en begaven zich richting de straat. De personen op wie de verdachte zijn schoten richtte, hadden op dat moment de overkant van de straat al bereikt, of stapten in een auto die daarop in allerijl wegreed. Zij vormden voor de verdachte aldus geen aanleiding om te kunnen of mogen aannemen dat van hen enige dreiging uitging waartegen hij zich moest verdedigen. De rechtbank verwerpt het beroep van de verdachte op putatief noodweer.
Putatief noodweerexces
In het oordeel van de rechtbank dat er geen objectieve omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven om te veronderstellen dat hij in een situatie verkeerde waarin zelfverdediging was geboden, ligt tevens besloten dat de verdachte geen beroep op putatief noodweerexces toekomt. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van de verdachte op putatief noodweerexces.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft op grond van hetgeen het bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 18 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar jurisprudentie bepleit in geval van strafoplegging te volstaan met een gevangenisstraf van drie jaren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft bewust gericht met een vuurwapen geschoten op een groep personen op het moment dat deze zich verwijderden van het erf van zijn ouders. Kort tevoren had daar een verbale confrontatie plaatsgevonden die samenhing met een conflict tussen de verdachte en een familielid van [slachtoffer 3] , met wie hij kennelijk al langere tijd in onmin leeft. Wat er ook zij van de aanleiding, heeft de verdachte door met een vuurwapen gericht te schieten het conflict verder doen escaleren. Hij heeft daarmee niet alleen de betrokkenen, maar ook personen die op geen enkele manier bij dit conflict betrokken waren, in levensgevaar gebracht: binnen het schootsveld, slechts enkele meters verwijderd van de slachtoffers, bevonden zich de overbuurman die net thuis kwam, kinderen die achter de heg in de tuin aan het spelen waren en een toevallige passant op de fiets. Dat geen andere personen door kogels zijn getroffen, is een uiterst gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. De gevoelens van onrust en onveiligheid die dergelijke feiten bij de omwonenden en in de maatschappij veroorzaken, rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Door het handelen van de verdachte zijn bovendien twee slachtoffers zwaargewond geraakt. Slechts snel en adequaat medisch ingrijpen heeft kunnen voorkomen dat het slachtoffer [slachtoffer 1] aan de schotwond in zijn buik is komen te overlijden. Het letsel dat beide slachtoffers aan hun been hebben opgelopen, is fors en de kans op volkomen genezing, in ieder geval bij [slachtoffer 2] , is klein. Zij zullen de rest van hun leven de gevolgen van het handelen van de verdachte met zich dragen en daarmee moeten leven.
Het gemak waarmee de verdachte naar een vuurwapen grijpt om zijn geschillen te beslechten, baart de rechtbank grote zorgen. Het is immers niet de eerste keer dat hij een dergelijk feit pleegt: in 2010 is hij door deze rechtbank veroordeeld voor onder meer een poging tot doodslag, meermalen gepleegd. De rechtbank neemt die eerdere veroordeling in strafverzwarende zin mee in haar oordeel.
Ter terechtzitting heeft de verdachte zijn persoonlijke omstandigheden toegelicht, onder meer dat hij een gezin heeft, dat zijn relatie onder druk staat en dat zijn moeder ernstig ziek is. Dat zijn vervelende omstandigheden, maar leggen nauwelijks gewicht in de schaal, als de ernst van de feiten in ogenschouw wordt genomen. Daar komt bij dat de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring, waarin het leed en de schade van het slachtoffer is verwoord, bij de verdachte weinig compassie leek op te wekken. Ook verder heeft de verdachte er geen blijk van gegeven verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn handelen. Zo is hij kort na het incident naar Spanje vertrokken en heeft zich daar langere tijd onvindbaar gehouden voor politie en justitie.
Kortom: enkel een zeer forse gevangenisstraf is in dezen passend en geboden, en wel voor de duur van 9 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft door-gebracht. Deze straf is (aanmerkelijk) lager dan door het openbaar ministerie geëist, reeds omdat de rechtbank voorbedachte raad niet bewezen acht. De door de raadsman bepleite straf voldoet daarentegen in de verste verte niet aan de ernst van de feiten.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 24.678,54, bestaande uit € 4.678,54 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 22.960,05, bestaande uit € 2.960,05 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beide vorderingen voldoende zijn onderbouwd en geheel dienen te worden toegewezen. Verder vordert het openbaar ministerie toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen, nu het strafgeding onevenredig wordt belast door de behandeling van hun vorderingen als dient te worden vastgesteld in welke mate zij civielrechtelijk eigen schuld hebben gehad aan het ontstaan van de schade.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Onevenredige belasting
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende zijn onderbouwd. De behandeling van de vorderingen vormt naar het oordeel van de rechtbank geen onevenredige belasting van het strafgeding.
[slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij in voldoende mate aangetoond dat € 4.678,54 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde en is derhalve toewijsbaar.
De rechtbank is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden door de benadeelde partij en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Deze schade komt op grond van artikel 6:106, lid 1 sub b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. Gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken en de omstandigheden van het geval acht de rechtbank de hoogte van de gevorderde immateriële schade billijk.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de benadeelde partij eigen schuld draagt aan het ontstaan van deze schade. De benadeelde partij heeft zich gedurende het gehele conflict op afstand gehouden van de poort en heeft op geen enkele wijze bijgedragen aan het uit de hand lopen van de situatie, anders dan dat hij deel uitmaakte van een groep waarvan kan worden gezegd dat die de confrontatie opzocht. Nu deze bijdrage in geen verhouding staat tot het handelen van de verdachte, die gericht op de benadeelde heeft geschoten, is voor een billijkheidscorrectie als door de raadsman bepleit geen plaats. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook geheel worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een totaal bedrag van € 24.678,54, bestaande uit € 4.678,54 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend over de periode van 26 mei 2020 tot de dag der algehele betaling. De rechtbank zal over het toegewezen bedrag de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen zodat de benadeelde partij wordt gevrijwaard van inning van dit bedrag.
[slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij in voldoende mate aangetoond dat € 2.960,05 aan materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde en is derhalve toewijsbaar.
De rechtbank is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden door de benadeelde partij en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Deze schade komt op grond van artikel 6:106, lid 1 sub b, van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. Gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken en de omstandigheden van het geval acht de rechtbank de hoogte van de gevorderde immateriële schade billijk.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de benadeelde partij eigen schuld draagt aan het ontstaan van deze schade. De benadeelde partij heeft zich gedurende het gehele conflict op afstand gehouden van de poort en heeft op geen enkele wijze bijgedragen aan het uit de hand lopen van de situatie, anders dan dat hij deel uitmaakte van een groep waarvan kan worden gezegd dat die de confrontatie opzocht. Nu deze bijdrage in geen verhouding staat tot het handelen van de verdachte, die gericht op de benadeelde heeft geschoten, is voor een billijkheidscorrectie als door de raadsman bepleit geen plaats. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook geheel worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een totaal bedrag van € 22.960,05, bestaande uit € 2.960,05 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente berekend over de periode van 26 mei 2020 tot de dag der algehele betaling. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen zodat de benadeelde partij wordt gevrijwaard van inning van dit bedrag.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van € 24.678,54, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 26 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 158 dagen, met dien verstaande dat de gijzeling de betalings-verplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 2] , van € 22.960,05, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 26 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 149 dagen, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter, mr. K.G. Witteman en mr. W. Loof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.R.G. van Kerkhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 mei 2024.
Mrs. Loof en Van Kerkhof zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Klimmen, gemeente Voerendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , waarbij een of meerdere kogel(s) de buik en/of enkel, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] en/of de knie, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] zijn binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Klimmen, gemeente Voerendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een (vuur)wapen heeft geschoten in de richting van een (rijdende) (personen)auto met voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] als inzittenden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer LB2R020065, gesloten op 26 november 2022, digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 424.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 4 september 2022, dossierpagina’s 190 t/m 194
3.Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] van 3 juni 2020, dossierpagina’s 58 t/m 60.
4.Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 1] van 29 mei 2020, dossierpagina’s 41 en 42.
5.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 4] van 27 mei 2020, dossierpagina’s 136 en 137.
6.Het forensisch medische letselrapportage door [naam 1] van 4 januari 2021, dossierpagina’s 50 t/m 53.
7.Het forensisch medische letselrapportage door [naam 1] van 25 november 2020, dossierpagina’s 66 t/m 67.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] van 26 mei 2020, dossierpagina’s 129 t/m 130
9.Het proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig door [naam 2] en [naam 3] van 12 juni 2020, dossierpagina’s 247 t/m 250.