ECLI:NL:RBLIM:2024:240

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
C/03/321261 / FA RK 23-3125
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot bevel terugverhuizing van de moeder met de kinderen van Zuid-Limburg naar de regio Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om de moeder te bevelen met de kinderen terug te verhuizen van Zuid-Limburg naar de regio Rotterdam. De moeder had zich zonder toestemming van de vader permanent in Zuid-Limburg gevestigd, wat de contactregeling tussen de vader en de kinderen belemmert. De rechtbank oordeelde dat de moeder onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar verhuizing en dat een terugverhuizing naar Rotterdam niet in strijd was met het belang van de kinderen. De rechtbank heeft de moeder bevolen om uiterlijk op 1 augustus 2024 terug te verhuizen naar Rotterdam, met een dwangsom van € 100,- per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 10.000,-. De rechtbank heeft daarbij de belangen van de kinderen en de vader afgewogen, en geconcludeerd dat de permanente vestiging van de moeder in Zuid-Limburg niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht:
Datum uitspraak: 18 januari 2024
Zaaknummer: C/03/321261 / FA RK 23-3125
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[de vader],
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.P. Kloppenburg, kantoorhoudend in Rotterdam,
en
[de moeder],
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonend op een geheim adres binnen het arrondissement van de rechtbank Limburg,
advocaat: mr. F. Durdu, kantoorhoudend in Rotterdam,
betreffende de minderjarigen:
[minderjarige 1], verder te noemen: [minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats] ,
[minderjarige 2], verder te noemen: [minderjarige 2] ,
geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als bedoeld in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,regio Limburg, locatie Maastricht,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vader van 10 augustus 2023, binnengekomen bij de griffie op 11 augustus 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen van de moeder van 27 november 2023, binnengekomen bij de griffie op 28 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
  • een vertegenwoordigster van de raad.

2.De feiten

2.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de vader en de moeder zijn de volgende minderjarigen geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats] .
2.2.
Het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 25 april 2023 in de zaak met zaaknummer C/10/641691 / FA RK 22-5026 is – onder meer – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De rechtbank heeft bij deze beschikking, hersteld bij beschikking van 14 juni 2023, heeft tevens vastgesteld dat partijen door middel van een aanmeldformulier zijn verwezen naar de Mutsaersstichting om deel te nemen aan een begeleide omgangsregeling (hierna: BOR) op niveau 3 en heeft daarbij bepaald dat partijen met behulp van dit hulpverleningstraject zullen bewerkstelligen dat het contact tussen de vader en de kinderen zal worden hersteld en dat de ouders binnen dit hulpverleningstraject afspraken zullen maken aan de hand waarvan de kinderen onbelast contact kunnen hebben met beide ouders.
2.4.
De moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Braziliaanse nationaliteit.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De vader verzoekt, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de moeder binnen drie maanden na de te geven beschikking zal moeten terugverhuizen naar de regio Rotterdam, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100,- per dag, met een maximum van € 25.000,-.
3.1.1.
Ter onderbouwing van dit verzoek stelt de vader het volgende. Medio 2022 is de relatie tussen de ouders zodanig verslechterd dat een echtscheiding onvermijdelijk werd. De ouders zijn destijds in het kader van het opstellen van een ouderschapsplan in overleg getreden over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De moeder heeft in dit verband te kennen gegeven dat zij graag wilde terug verhuizen naar Sittard, aangezien de grootouders moederszijde daar wonen. Voor zover deze verhuizing niet zou plaatsvinden, wenste de moeder te komen tot een co-ouderschapsregeling, zodat zij in de gelegenheid zou worden gesteld om een opleiding te volgen. Aangezien de vader vreesde dat een verhuizing van de moeder met de kinderen naar Sittard ten koste zou gaan van zijn contact met de kinderen, heeft hij het voorstel van de moeder voor een co-ouderschapsregeling geaccepteerd. Vervolgens heeft de moeder na overleg met Veilig Thuis op 1 september 2022 samen met de kinderen de echtelijke woning verlaten. Zij is daarbij samen met de kinderen in een opvanglocatie van Veilig Thuis ondergebracht. De vader heeft deze opvang aangevraagd vanwege de spanningen in de echtelijke woning van de ouders. Hoewel Veilig Thuis de situatie in eerste instantie niet dreigend genoeg vond, lieten zij later weten dat niettemin een locatie voor de moeder en de kinderen beschikbaar was. De moeder geeft nu te kennen dat de aanleiding voor de plaatsing bij Veilig Thuis een mishandeling in juni 2022 was, evenals herhaald treitergedrag van de vader richting de moeder en de kinderen in de periode daarna. De vader betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling of treitergedrag. Er hebben weliswaar schermutselingen plaatsgevonden, maar de vader heeft daarbij ervaren dat de moeder juist de agressor was. De moeder heeft één aangifte tegen de vader gedaan van mishandeling. De vader is daarvan volledig vrijgesproken. In het kader van deze procedure is een video overgelegd waarin te zien is dat de vader maar liefst zeven keer aan de moeder vraagt om weg te gaan. De moeder is vervolgens degene die op de vader komt afgevlogen. De verhalen rondom [minderjarige 1] zijn ook sterk aangedikt. Zo heeft de vader enkel tegen [minderjarige 1] gezegd dat hij de wc-bril met een stuk toiletpapier diende schoon te maken nadat hij deze had vies gemaakt. In oktober 2022 is de moeder vervolgens op een andere geheime locatie in vermoedelijk Limburg ondergebracht. Er was geen enkele aanleiding voor deze overplaatsing, aangezien de vader vanaf het begin op de hoogte was van het adres van de eerste opvangplek van de moeder en hij daar nimmer in de buurt is geweest. De vader vermoedt dat de moeder in scene heeft gezet dat de overplaatsing noodzakelijk was, zodat zij conform haar wens naar de regio Limburg kon worden overgeplaatst. Er is geen sprake van een veiligheidsrisico. De vader is ook op de hoogte van het adres van de moeder in Zuid-Limburg, maar is daar ook nimmer langsgegaan. De vader heeft eerst nog wekelijks via beeldbellen contact gehad met de kinderen, maar deze contacten zijn naar verloop van tijd stilgevallen. Partijen zijn uiteindelijk in het kader van de echtscheidingsprocedure doorverwezen naar een BOR 3-traject bij de Mutsaersstichting om te komen tot contactherstel tussen de vader en de kinderen. Hoewel de moeder ervan op de hoogte was dat de vader niet achter een verhuizing van de moeder met de kinderen naar Limburg stond, heeft zij inmiddels een huurwoning in Limburg betrokken.
3.1.2.
De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank de moeder dient te bevelen terug te verhuizen naar de regio Rotterdam. De vader heeft sinds het begin van de echtscheidingsprocedure aan de moeder kenbaar gemaakt dat hij geen toestemming gaf voor een verhuizing van de moeder samen met de kinderen naar Zuid-Limburg. De rechtbank in Rotterdam heeft tijdens een mondelinge behandeling in het kader van de echtscheidingsprocedure zelfs aan de moeder voorgehouden dat zij zich slechts in Zuid-Limburg kon vestigen met toestemming van de vader of vervangende toestemming van de rechtbank. De advocaat van de vader heeft de advocaat van de moeder ook nog aangeschreven in april 2023, waarin hij kenbaar heeft gemaakt dat de vader niet instemt met een permanent verblijf in Zuid-Limburg. Daar heeft de moeder niet inhoudelijk op gereageerd. De moeder heeft steeds aan de vader voorgehouden dat haar verblijf in Zuid-Limburg een tijdelijke situatie was. Zodra de vader erachter kwam dat de moeder een zelfstandige woning had betrokken in Zuid-Limburg, heeft hij direct de onderhavige procedure aanhangig gemaakt. De huidige woonplaats van de moeder in [woonplaats 2] vormt onmiskenbaar en grote belemmering in het contact tussen de vader en de kinderen. De vader rijdt op dit moment eenmaal per veertien dagen naar [woonplaats 2] om in het kader van het BOR-traject contact met de [minderjarige 2] te kunnen hebben, waarbij een enkele reis 2,5 á 3 uur bedraagt. Hij heeft op dit moment enkel nog contact met [minderjarige 1] via briefverkeer, maar hij hoopt dat in de toekomst ook weer sprake kan zijn van omgang. De vader zou graag zien dat na het hulpverleningstraject een definitieve zorgregeling kan worden vastgesteld in die zin dat de kinderen eenmaal per veertien dagen in het weekend bij hem verblijven, evenals de helft van de vakanties van twee weken of meer. De belemmeringen zullen dan nog veel groter worden. Indien sprake zal zijn van een weekendregeling, dient de vader maar liefst vier enkele ritten te maken tussen Rotterdam en Limburg van gemiddeld 2,5 uur. Dit zal ook forse brandstofkosten met zich meebrengen. De moeder kan dat niet voor haar rekening nemen, aangezien zij geen rijbewijs of auto heeft. De vader heeft er geen vertrouwen in dat de moeder de kinderen met de trein halverwege zal brengen, aangezien zij dit met een bijstandsuitkering niet zal kunnen bekostigen. Zelfs indien dit wel mogelijk zou zijn, zou het erop neerkomen dat de grote reistijd dermate op de moeder zal drukken dat zij weerstand tegen de contactregeling tussen de vader en de kinderen zal ontwikkelen, waardoor zij deze contacten bewust of onbewust zal gaan frustreren. Dit terwijl bij de kinderen waarschijnlijk hoe dan ook al flinke weerstand zal ontstaan vanwege de lange reistijd. Daar komt bij dat spontane contacten door de lange reistijd onmogelijk worden gemaakt. De vader kan door de grote reisafstand tevens niet goed betrokken zijn bij de school en de hobby’s van de kinderen. De moeder had op haar beurt een onvoldoende te respecteren belang bij de verhuizing naar Limburg. Zij woonde al langdurig in Rotterdam en had voorafgaand aan de verhuizing geen werk of opleiding in Limburg. Voor zover de moeder zich op het standpunt stelt dat maanden later niet meer van haar kan worden verwacht dat zij terugverhuist naar Rotterdam, gaat zij eraan voorbij dat zij de situatie zelf heeft gecreëerd door zonder toestemming van de vader naar Limburg te verhuizen. De vader stelt zich verder op het standpunt dat een terugkeer naar Rotterdam voor de moeder niet bezwarend zal zijn. Aangezien zij in een huurhuis woont, kan zij de huur eenvoudig opzeggen. Zij zal in Rotterdam met een urgentieverklaring ook een woning kunnen vinden. Voor de kinderen zal het terugverhuizen ook niet bezwaarlijk zijn, aangezien zij altijd met plezier in Rotterdam hebben gewoond. [minderjarige 1] heeft autisme en ADHD. Hij krijgt daarvoor medicaties en zal altijd aanvullende begeleiding behoeven, die evengoed in Rotterdam als in Zuid-Limburg kan worden geboden. Gedurende de periode dat de ouders samen in Rotterdam woonden, kregen zij ook opvoedingsondersteuning om op een goede manier om te kunnen gaan met de problematiek van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] volgde in Rotterdam ook speciaal onderwijs. Deze trajecten zijn ook doorkruist door de verhuizing van de moeder naar Zuid-Limburg. De hulpverleningstrajecten ten behoeve van [minderjarige 1] zijn in Zuid-Limburg nog niet opgestart, waardoor dit ook geen argument vormt voor het verblijf van de moeder aldaar.
3.1.3.
De vader kan zich niet vinden in het advies van de raad om een raadsonderzoek te gelasten. Dit zal enkel leiden tot verdere vertraging van deze procedure. Dit betekent dat de kinderen zich in Zuid-Limburg zullen gaan wortelen en de benodigde hulpverleningstrajecten voor [minderjarige 1] zullen worden opgestart. Hoe langer de moeder met de kinderen in Zuid-Limburg verblijft, hoe meer de grondslag voor haar verblijf zich daar zal vormen. Het zal steeds lastiger worden om dit terug te draaien. Het is in het belang van de kinderen dat zo snel mogelijk duidelijkheid ontstaat.
3.2.
De moeder voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek van de vader, kosten rechtens.
3.2.1.
Ter onderbouwing stelt de moeder het volgende. De moeder erkent dat zij eerder een co-ouderschapsregeling heeft voorgesteld voor het geval zij van de vader niet naar Limburg zou mogen verhuizen. Nadien is echter veel veranderd. Zo heeft de vader de moeder in juni 2022 mishandeld, waarbij hij haar bij de keel heeft gegrepen en meerdere keren met haar hoofd tegen de muur heeft geslagen. De kinderen zijn daarvan getuige geweest. De moeder heeft geen aangifte gedaan van dit incident. In de weken na dit incident is de vader steeds verder gegaan in zijn treitergedrag jegens de moeder en de kinderen, met name jegens [minderjarige 1] . Zo heeft de vader de moeder bedreigd en heeft hij de lampen op de gang verwijderd, terwijl hij weet dat de moeder bang is in het donker. De vader heeft [minderjarige 1] daarnaast gedwongen om met zijn blote handen het toiletpot schoon te maken. [minderjarige 1] heeft kindeigen problematiek en de vader is niet goed in staat daar op een goede manier bij aan te sluiten. Hij overvraagt [minderjarige 1] in de keuzes die hij maakt in de opvoeding.
De situatie was uiteindelijk zodanig onhoudbaar dat de moeder contact heeft opgenomen met Veilig Thuis. Veilig Thuis vond de situatie zodanig dreigend dat zij de moeder en de kinderen op 1 september 2022 uit de woning heeft gehaald en heeft ondergebracht op een veilige locatie. De vader heeft de verblijfplaats van de moeder en de kinderen vervolgens achterhaald via de tablet van de kinderen. De beveiligers hebben de vader vervolgens gesignaleerd op de camerabeelden in de buurt van deze verblijfplaats. Hij is ook gesignaleerd in de buurt van deze verblijfplaats. Veilig Thuis heeft daarop in oktober 2022 samen met de moeder een veiligheidsinschatting gemaakt en besloten om de moeder en de kinderen te verhuizen naar een andere geheime locatie. De moeder heeft daarbij haar voorkeur uitgesproken voor Zuid-Limburg, omdat haar familie daar woont. Daar heeft Veilig Thuis gehoor aan gegeven. De moeder heeft recentelijk urgentie gekregen en woont sinds juli 2023 samen met de kinderen in een eengezinswoning in Zuid-Limburg.
3.2.2.
De moeder erkent dat zij geen toestemming had van de vader om zich permanent in Zuid-Limburg te vestigen. Het verzoek van de vader voor een bevel om terug te verhuizen naar Rotterdam is echter in strijd met de belangen van de kinderen. Er bestaan bovendien contra-indicaties tegen deze verhuizing. Deze zijn op de eerste plaats gelegen in veiligheidsredenen. Gezien de feiten en omstandigheden in deze zaak was er voor de moeder wel degelijk een noodzaak om zo spoedig mogelijk uit de echtelijke woning te verhuizen en is haar plaatsing op een verre locatie vanwege de veiligheidsrisico’s ook noodzakelijk gebleken. Het kan niet van de moeder worden gevergd dat zij terug verhuisd naar Rotterdam. Zij zal dan immers weer terechtkomen in de “machtssfeer” van de vader. De moeder heeft ook geen woonruimte in Rotterdam en heeft daar geen netwerk waar zij terecht kan. Daar komt bij dat de moeder en de kinderen momenteel een leven hebben opgebouwd in Zuid-Limburg. De moeder heeft een sociaal netwerk in Zuid-Limburg. De kinderen gaan naar het speciaal onderwijs en [minderjarige 1] doet het voor het eerst goed op school. De verlichting van de psychische last is daarvoor een belangrijke oorzaak. In het kader van de echtscheidingsprocedure is een BOR 3-traject bepaald. [minderjarige 2] heeft in het kader van dit traject onder begeleiding omgang met vader en heeft daarnaast een wekelijks belcontact met de vader. Ondanks de positieve ontwikkelingen heeft de moeder ook veel zorgen over met name [minderjarige 1] . Hij heeft grote moeite om met zijn emoties om te gaan. [minderjarige 1] toont hevige weerstand tegen het contact met de vader, waardoor momenteel ook geen omgang plaatsvindt. Er is mogelijk sprake van trauma als gevolg van de wijze waarop de vader met [minderjarige 1] is omgegaan en het feit dat hij getuige is geweest van het geweld van de vader jegens de moeder. [minderjarige 1] is aangemeld voor traumatherapie en groepsbegeleiding vanuit JENS. Dat is nog niet opgestart. Beide kinderen zijn inmiddels ook aangemeld voor behandeling vanuit de geestelijke gezondheidszorg. De moeder is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en krijgt ook behandeling. Er is daarnaast een aanvraag gedaan voor opvoedingsondersteuning. De moeder is bang dat deze trajecten zullen worden doorkruist door het verzoek van de vader. De vader heeft een belangrijk aandeel in de oorzaken van deze problematiek en toewijzing van zijn verzoek zal onherstelbare gevolgen hebben voor de moeder en de kinderen. Indien de kinderen daaraan toe zijn, kan in de toekomst sprake zijn van een weekendregeling. Die zou ook uitvoerbaar moeten zijn met een afstand tussen Rotterdam en Zuid-Limburg. De overdrachtsmomenten zouden dan halverwege kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld in Eindhoven.
3.2.3.
Indien de rechtbank van oordeel is dat in de onderhavige zaak een raadsonderzoek dient te worden gelast, zal de moeder daaraan haar medewerking verlenen.

4.Het advies van de raad

De raad adviseert om hem te verzoeken onderzoek te doen en advies uit te brengen over het verzoek van de vader om de moeder te bevelen samen met de kinderen terug te verhuizen naar de regio Rotterdam. Het is niet duidelijk waarom is besloten dat de moeder samen met de kinderen ondergebracht diende te worden bij een locatie van Veilig Thuis en waarom zij vervolgens is overgeplaatst naar een andere locatie in Zuid-Limburg. De raad zou daarnaast graag willen onderzoeken hoe het met de kinderen gaat en in het bijzonder met [minderjarige 1] . De kinderen zijn in een korte periode vaak verhuisd. Het is niet duidelijk welke impact een nieuwe verhuizing voor hen zou hebben. Indien de raad een advies zou moeten geven op basis van de informatie in de stukken en de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling, zou de raad adviseren om het verzoek van de vader toe te wijzen. Dat advies zou echter enkel gebaseerd zijn op het juridische argument dat de moeder geen toestemming had van de vader om samen met de kinderen te verhuizen.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtsmacht en het toepasselijk recht
5.1.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, aangezien de vader de Braziliaanse nationaliteit heeft. Dit internationale karakter vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft, nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland is gelegen. Gelet op dit laatste feit is Nederlands recht op de verzoeken van toepassing.
5.2.
De inhoudelijke beoordeling
5.2.1.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de moeder dient terug te verhuizen van haar woonplaats in de regio Limburg naar de regio Rotterdam. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.2.2.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen ouders geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechtbank voorleggen. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder het wijzigen van de woonplaats van de kinderen naar een woonplaats in het arrondissement van de rechtbank Limburg toestemming van de vader behoeft. Nu de ouders het hierover niet eens kunnen worden, dient de rechtbank hierover een beslissing te nemen. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
5.2.3.
Conform vaste rechtspraak dient de rechter bij zijn beslissing over een verhuizing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waarbij de belangen van het kind voorop staan en steeds een overweging van de eerste orde dienen te zijn. Daaruit mag overigens niet worden afgeleid, dat de belangen van het kind altijd zwaarder behoren te wegen dan andere belangen. Deze belangen betreffen onder meer:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
  • de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de kinderen en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
  • de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
  • de rechten van de andere ouder en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de extra kosten die hiermee gemoeid zijn na de verhuizing;
  • de frequentie van het contact tussen de kinderen en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de kinderen, hun mening en de mate waarin de kinderen geworteld zijn in hun omgeving of juist extra gewend zijn aan verhuizingen.
5.2.4.
Vooropgesteld zij dat het uitgangspunt is dat een ouder bij wie de kinderen hoofdverblijf hebben in beginsel de gelegenheid moet krijgen om met de kinderen elders een nieuw gezinsleven en toekomst op te bouwen. Wel dienen de belangen van de ouder die wenst te verhuizen van voldoende gewicht te zijn om de voorgenomen verhuizing te rechtvaardigen.
5.2.5.
Uit de stellingen van de ouders volgt dat de spanningen tussen de ouders medio 2022 zodanig opliepen dat dit ertoe heeft geleid dat de moeder op 1 september 2022 samen met de kinderen de echtelijke woning van partijen heeft verlaten en is ondergebracht op een opvanglocatie van Veilig Thuis in de regio Rotterdam. De moeder is vervolgens in oktober 2022 door Veilig Thuis overgeplaatst naar een andere locatie in de regio Zuid-Limburg. De moeder heeft daaropvolgend in juni 2023 samen met de kinderen een zelfstandige woning in Zuid-Limburg betrokken. De vraag die nu aan de rechtbank voorligt, is of de belangen van de moeder om zich permanent in Zuid-Limburg te vestigen van voldoende gewicht zijn om deze permanente vestiging te rechtvaardigen. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt in dit verband het volgende.
5.2.6.
De vader stelt zich allereerst op het standpunt dat hij steeds op de hoogte is geweest van de verblijfplaats van de moeder, zowel van de opvanglocatie in de regio Rotterdam als de opvanglocatie in de regio Zuid-Limburg. De vader heeft steeds kenbaar gemaakt dat hij zich met het verblijf van de moeder en de kinderen op deze opvanglocaties kon verenigen zolang dit een tijdelijke situatie betrof, maar dat hij geen toestemming gaf voor de permanente vestiging van de moeder met de kinderen in Zuid-Limburg. De vader heeft in dit verband onweersproken gesteld dat zijn advocaat de advocaat van de moeder in april 2023 nog heeft aangeschreven en kenbaar heeft gemaakt dat de vader niet instemt met een permanent verblijf in Zuid-Limburg. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling ook erkend dat zij geen toestemming had van de vader om zich permanent in Zuid-Limburg te vestigen. Zij heeft er echter niettemin voor gekozen om samen met de kinderen de zelfstandige huurwoning in Zuid-Limburg te betrekken met de bedoeling dit verblijf permanent te maken. Nadat de vader duidelijk was geworden dat de moeder samen met de kinderen een zelfstandige huurwoning had betrokken, heeft hij vrijwel direct de onderhavige procedure aanhangig gemaakt. Dat de moeder zich willens en wetens zonder de toestemming van de vader in Zuid-Limburg heeft gevestigd, legt gewicht in de schaal bij het belang van de vader op de terugverhuizing van de moeder met de kinderen naar Rotterdam.
5.2.7.
De vader heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hij door de fysieke afstand tussen Rotterdam en Zuid-Limburg niet de rol kan spelen in het leven van de kinderen die hij graag wenst te spelen indien de moeder zich permanent met de kinderen in Limburg mag vestigen. De vader heeft op dit moment onder begeleiding omgang met [minderjarige 2] in het kader van een BOR 3-traject dat is bepaald in de echtscheidingsprocedure. Hoewel ook een BOR 3-traject is ingezet ten behoeve van de contacten tussen de vader en [minderjarige 1] , is in dit kader nog geen contact van de grond gekomen vanwege de weerstand die [minderjarige 1] op dit moment nog toont tegen het contact met de vader. De vader heeft kenbaar gemaakt – zowel in de onderhavige procedure als in de procedure betreffende de echtscheiding – dat hij graag wenst toe te werken naar een zorgregeling waarbij de kinderen eenmaal per veertien dagen in het weekend bij hem verblijven, evenals gedurende de helft van de vakanties van meerdere weken. De moeder heeft te kennen gegeven dat zij kan instemmen met de door de vader gewenste regeling, mits de kinderen daaraan toe zijn. Niet alleen maakt de fysieke afstand tussen Rotterdam en Zuid-Limburg het moeilijker om de contacten tussen de vader en de kinderen in het kader van het BOR-traject te herstellen c.q. op te bouwen, zeker met het oog op de weerstand van [minderjarige 1] , maar ook indien uiteindelijk zal worden toegewerkt naar een weekendregeling zal de afstand tussen Rotterdam en Zuid-Limburg bij de uitvoering daarvan een belemmering vormen. De rechtbank betrekt in dit verband de stellingen van de vader dat hij veel tijd kwijt zal zijn aan het reizen en hij veel kosten zal maken ten behoeve van het vervoer van de kinderen. De moeder heeft in dit verband te kennen gegeven dat zij de vader daarin tegemoet zal komen door samen met de kinderen met de trein tot Eindhoven te reizen, maar de vader heeft in dit verband onweersproken gesteld dat hij niet verwacht dat de moeder die toezegging zal of kan nakomen, alleen al omdat zij niet over de financiële middelen beschikt om deze treinreizen te bekostigen. De vader heeft verder onweersproken gesteld dat hij verwacht dat de kinderen weerstand zullen ontwikkelen tegen het reizen en daarmee tegen het contact met de vader. Zeker nu het contact tussen [minderjarige 2] en de vader op dit moment nog pril is en de vader zelfs nog geheel geen contact heeft met [minderjarige 1] , verwacht de rechtbank evenals de vader dat het risico gezien de voornoemde belemmerende factoren groot is dat geen bestendige contactregeling tussen de vader en de kinderen tot stand zal komen indien de moeder zich permanent vestigt in Zuid-Limburg. Daar komt bij dat de vader gezien de fysieke afstand tussen Rotterdam en Zuid-Limburg niet betrokken zal zijn bij de dagdagelijkse zaken rondom de kinderen, zoals hun hobby’s, terwijl hij dit wel graag wenst. De gevolgen die de permanente vestiging van de moeder samen met de kinderen in Zuid-Limburg zal hebben op het contact tussen de vader en de kinderen, legt naar oordeel van de rechtbank eveneens zwaarwegend gewicht in de schaal bij het belang van de vader op de terugverhuizing van de moeder met de kinderen naar Rotterdam.
5.2.8.
Ter onderbouwing van de noodzaak voor de permanente vestiging in Zuid-Limburg verwijst de moeder hoofdzakelijk naar de onveiligheid die de vader zou hebben veroorzaakt aan het einde van het huwelijk van de ouders en de periode dat de moeder samen met de kinderen was ondergebracht op een locatie van Veilig Thuis in de regio Rotterdam. Deze onveiligheid was volgens de moeder zodanig fors dat niet van haar kon worden verlangd dat zij haar urgentieverklaring zou omzetten naar een urgentieverklaring voor een woning in de regio Rotterdam. Zo stelt de moeder dat de vader haar in juni 2022 heeft mishandeld, waarbij hij haar bij de keel zou hebben gegrepen en meerdere keren met haar hoofd tegen de muur zou hebben geslagen. In de weken na dit incident is de vader steeds verder gegaan in zijn treitergedrag jegens zowel de moeder als de kinderen en met name jegens [minderjarige 1] . De vader heeft de gestelde mishandelingen en het treitergedrag gemotiveerd betwist. Zo heeft hij gesteld dat hij is vrijgesproken voor mishandeling van de moeder. Hij heeft daarbij naar voren gebracht dat in het kader van deze strafrechtelijke procedure een video is overgelegd, waaruit blijkt dat niet de vader, maar juist de moeder de agressor was. Dat is door de moeder niet weersproken. De vader heeft daarnaast de context geschetst ten aanzien van de incidenten die door de moeder naar voren zijn gebracht om het zogenoemde treitergedrag van de vader te onderbouwen. Deze nadere uitleg van de vader is eveneens niet door de moeder weersproken zodat haar stellingen daaromtrent niet voor juist kunnen worden gehouden. De moeder stelt ter onderbouwing van de onveiligheid die de vader zou hebben veroorzaakt verder dat Veilig Thuis noodzaak heeft gezien voor de overplaatsing van de moeder naar een andere opvanglocatie van Veilig Thuis. Veilig Thuis werkt echter op basis van protocollen, waarin staat dat sprake dient te zijn van een overplaatsing op het moment dat zij vernemen dat de verblijfplaats van de moeder en de kinderen bekend is. Dat zegt echter weinig over het daadwerkelijke veiligheidsrisico voor de moeder en de kinderen. Dit veiligheidsrisico is verder ook geheel niet door de moeder onderbouwd of anderszins geconcretiseerd, anders dan dat de vader op de hoogte zou zijn geraakt van de verblijfplaats van de moeder en de kinderen en nadien in de buurt van deze verblijfplaats gesignaleerd zou zijn. De vader heeft in dit verband echter gesteld dat hij vanaf het begin op de hoogte was van het adres van de moeder en de kinderen en dat hij nimmer bij deze verblijfplaats in de buurt is geweest. Het is ook niet duidelijk wie de vader dan zou hebben gesignaleerd en dit kenbaar zou hebben gemaakt aan de moeder. Zelfs indien de vader in de buurt van de verblijfplaats van de moeder en de kinderen zou zijn geweest, is gesteld noch gebleken dat hij daar onveiligheid voor hen heeft veroorzaakt. Met inachtneming van al het voorgaande kan de rechtbank niet concluderen dat medio 2022 zodanige onveiligheid uitging vanuit de vader jegens de moeder en de kinderen dat dit maakte dat ruim een jaar later een noodzaak bestond voor de permanente vestiging van de moeder met de kinderen in Zuid-Limburg. De moeder stelt verder dat zij bij een verhuizing naar Rotterdam wederom in de “machtssfeer” van de vader terecht zal komen, waardoor zij daar niet veilig is. Dit heeft de moeder echter op geen enkele wijze nader onderbouwd, waardoor dit argument ook geen gewicht in de schaal legt ter onderbouwing van de noodzaak voor de permanente vestiging in Zuid-Limburg. Concluderend bestond aan de zijde van de moeder naar oordeel van de rechtbank geen noodzaak om zich permanent in Zuid-Limburg te vestigen, anders dan het argument dat zij graag in Zuid-Limburg wil wonen, omdat haar familie en sociale netwerk daar woonachtig is. Dat argument is echter van onvoldoende gewicht ten opzichte van het hiervoor benoemde belang van de vader en de kinderen om nu en in de (nabije) toekomst een belangrijke rol in het leven van de kinderen te kunnen spelen én regulier contact met hun vader te kunnen hebben.
5.2.9.
De moeder stelt zich verder op het standpunt dat de verhuizing naar Rotterdam in strijd is met de belangen van de kinderen. Zij voert daartoe onder meer aan dat de kinderen de afgelopen maanden een leven in Zuid-Limburg hebben opgebouwd. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] gaan naar het speciaal onderwijs en doen het goed op school. Zij wonen in de buurt van de familie van de moeder. Daar komt volgens de moeder bij dat de afgelopen periode diverse hulpverleningstrajecten zijn opgestart ten behoeve van de kinderen. Zo zijn beide kinderen aangemeld voor behandeling vanuit de geestelijke gezondheidszorg en is [minderjarige 1] daarnaast aangemeld voor traumatherapie en groepsbegeleiding vanuit JENS. De moeder is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en zal daarvoor ook behandeling krijgen. Zij zal daarnaast opvoedingsondersteuning krijgen ten behoeve van de kinderen. Zoals reeds overwogen is daarnaast in het kader van de echtscheidingsprocedure een BOR-traject bepaald tussen de vader en de kinderen. Uit de stellingen van de ouders volgt dat weliswaar aanvragen zijn gedaan voor de voornoemde vormen van hulpverlening, maar dat deze hulpverleningstrajecten vooralsnog niet zijn gestart. De verhuizing van de moeder met de kinderen naar Rotterdam zal er aldus niet toe leiden dat deze trajecten worden doorkruist. Sterker nog, op het moment dat de ouders beiden nog in Rotterdam woonden, was al hulpverlening ingezet in de vorm van opvoedingsondersteuning voor beide ouders om hen te ondersteunen om te gaan met de kindeigen problematiek van [minderjarige 1] , waaronder een autismespectrumstoornis en ADHD. [minderjarige 1] ging op dat moment ook al naar het speciaal onderwijs. Deze hulpverleningsvormen zijn onderbroken door de verhuizing van de moeder naar Zuid-Limburg. De benodigde hulpverleningsvormen voor de ouders en de kinderen kunnen zowel worden ingezet in de regio Rotterdam als in de regio Zuid-Limburg. De vader heeft te kennen gegeven daarvoor zijn toestemming te geven, ongeacht de plaats waar deze hulpverlening zal worden ingezet. De enkele omstandigheid dat de kinderen in Zuid-Limburg zijn aangemeld voor enkele hulpverleningstrajecten, maakt niet dat het nu niet in hun belang is om weer terug te verhuizing naar Rotterdam. Ten aanzien van het BOR-traject geldt dat dit traject kan worden overgedragen naar een instantie in de buurt van Rotterdam. De verwachting daarbij is dat het gezien de verminderde fysieke afstand tussen de woonplaatsen van de ouders zelfs makkelijker zal zijn om uitvoering te geven aan dit traject en de contacten tussen de vader en de kinderen te herstellen c.q. op te bouwen in het kader daarvan.
5.2.10.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om een raadsonderzoek te gelasten om nader onderzoek te kunnen doen bij de belangen van de kinderen om al dan niet terug te verhuizen naar Rotterdam. De rechtbank gaat echter voorbij aan dat advies, omdat zij van mening is dat juist in de onderhavige zaak belang bestaat bij duidelijkheid op korte termijn voor zowel de ouders als de kinderen. De raad heeft niet kenbaar gemaakt dat een kort onderzoek op de korte termijn kan volstaan, waardoor diverse maanden zullen verstrijken alvorens het raadsonderzoek is afgerond. In de tussenliggende periode zal enerzijds de huidige situatie steeds verder worden bestendigd, terwijl anderzijds onzekerheid voor de ouders en de kinderen blijft bestaan. De rechtbank acht zich bovendien op basis van de uitgebreide stellingen van beide partijen voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen op het voorliggende verzoek.
5.2.11.
Met inachtneming van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de moeder samen met de kinderen terug dient te verhuizen naar Rotterdam. Dit betekent dat de moeder en de kinderen opnieuw zullen moeten verhuizen. De rechtbank heeft er oog voor dat dit weliswaar geen gemakkelijke situatie is, maar wijst erop dat de moeder deze situatie zelf in de hand heeft gewerkt door zich zonder de toestemming van de vader permanent in Zuid-Limburg te vestigen. Gesteld noch gebleken is dat de kinderen een nieuwe verhuizing niet zouden aankunnen. De rechtbank zal het verzoek van de vader aldus toewijzen en bevelen dat de moeder binnen iets langer dan zes maanden, aldus uiterlijk op
1 augustus 2024 met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient terug te verhuizen naar de regio Rotterdam. Deze termijn acht de rechtbank redelijk en praktisch ook haalbaar en uitvoerbaar. Enerzijds wordt hierbij rekening gehouden met de tijd die de moeder nodig heeft om met behulp van de instanties andere woonruimte te vinden én om te kunnen verhuizen en anderzijds is rekening gehouden met het belang van de kinderen die zo hun huidige schooljaar kunnen afmaken en ook een start met de hulpverlening kunnen maken waarbij de overdracht naar de hulpverlening zonder haperen moet kunnen worden georganiseerd. De rechtbank verstaat onder de “regio Rotterdam” daarbij het gebied dat tot 1 januari 2015 “de stadsregio Rotterdam” werd genoemd. Dit gebied omvat de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Brielle, Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Nissewaard, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen en Westvoorne.
5.3.
De dwangsom
5.3.1.
De vader verzoekt te bepalen dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, met een maximum van € 25.000,-, dat de moeder nalaat om samen met de kinderen terug te verhuizen naar Rotterdam.
5.3.2.
De rechtbank overweegt het volgende. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling geen enkele blijk gegeven dat zij op vrijwillige basis terug zal gaan naar Rotterdam. Gezien de stelligheid waarmee de moeder tijdens de mondelinge behandeling te kennen gaf dat zij onder geen enkele voorwaarde terug zou verhuizen naar Rotterdam, alsmede gelet op het feit dat zij zich willens en wetens permanent in Zuid-Limburg heeft gevestigd zonder de daartoe strekkende toestemming van de vader, is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is om de moeder tot een ander inzicht en met name handelen te bewegen in het belang van de kinderen door haar een prikkel op te leggen in de vorm van een dwangsom. Het is ter keuze van de moeder om het niet zo ver te laten komen dat dwangmiddelen moeten worden ingezet om de verhuizing met de kinderen naar Rotterdam te bewerkstelligen. Op voorhand kan niet worden gezegd dat die dwangmiddelen ernstig nadeel voor de ontwikkeling van de kinderen zullen opleveren of anderszins in strijd met hun zwaarwegende belangen zouden kunnen zijn.
5.3.3.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de moeder een dwangsom zal verbeuren van € 100,- per dag vanaf 2 augustus 2024 indien zij alsdan niet samen met de kinderen terug is verhuisd naar Rotterdam, met een maximum van eventueel te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-.
5.4.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
5.4.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij de beslissing tot de uitvoerbaarheid bij voorraad in beginsel een afweging van de relevante belangen van partijen dient plaats te vinden. Bij die belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de vorige rechter het verzoek waarop de tenuitvoerlegging betrekking heeft, toewijsbaar heeft geoordeeld en dat moet worden voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen wordt gebezigd als een middel om uitstel van executie te verkrijgen. Dit betekent dat tot uitgangspunt dient dat een veroordeling hangende een hogere voorziening uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van de zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidsstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft gekregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
5.4.2.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een situatie waarbij het belang van de moeder op het behoud van de woonplaats in Zuid-Limburg zolang niet op het eventueel door haar ingestelde rechtsmiddel is beslist zwaarder weegt dan het belang van de vader op de terugverhuizing van de kinderen naar Rotterdam in afwachting van de beslissing op het eventueel door de moeder ingestelde rechtsmiddel. Indien de rechtbank haar beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaart, betekent dit dat de moeder door in hoger beroep te gaan de verhuizing naar Rotterdam kan blokkeren. Dat is niet in het belang van de kinderen, die juist baat hebben bij duidelijkheid ten aanzien van de aanstaande verhuizing. Zij hebben zoals reeds overwogen bovendien belang bij de verhuizing naar Rotterdam, zodat de vader in staat kan worden gesteld een belangrijke rol van betekenis te spelen in hun leven. Voorkomen moet worden dat de huidige situatie zich door het instellen van een rechtsmiddel aan de zijde van de moeder zal bestendigen en de bestendigheid van de situatie vervolgens een doorslaggevende rol zal spelen bij de beslissing in hoger beroep.
5.4.3.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zowel het bevel om terug te verhuizen als de beslissing aangaande de dwangsom uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5.5.
De proceskosten
5.5.1.
De aanduiding “kosten rechtens” aan het slot van het verweerschrift van de moeder dient naar vaste rechtspraak te worden opgevat als een referte ten aanzien van het al dan niet opnemen van een veroordeling in de proceskosten door de rechtbank. Daartoe acht de rechtbank echter geen termen aanwezig. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beveelt de moeder uiterlijk op 1 augustus 2024 met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terug te verhuizen naar de regio Rotterdam zoals nader gespecificeerd onder rechtsoverweging 5.2.9.;
6.2.
bepaalt dat de moeder een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag voor iedere dag na 1 augustus 2024 dat zij niet samen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is terug verhuisd naar de regio Rotterdam, met een maximum van eventueel te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.H.J.M. Jacobs, griffier, op 18 januari 2024.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.