ECLI:NL:RBLIM:2024:237

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
ROE 23/3768
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake ontheffing voor sloop en nieuwbouw in agrarisch gebied

Op 19 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van Gedeputeerde Staten van Limburg. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met een ontheffing die is verleend voor het slopen van een tuincentrum en de realisatie van nieuwbouw. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 25 september 2023, waarin de ontheffing is verleend aan Laudy Vastgoedontwikkeling B.V. voor het uitvoeren van werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor beschermde diersoorten.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verweerder heeft aangegeven dat er op korte termijn een beslissing op het bezwaar zal worden genomen. Bovendien heeft de ontheffinghouder verklaard dat zij geen gebruik zal maken van de ontheffing totdat er een beslissing op bezwaar is genomen. Hierdoor kan verzoeker zonder nadeel de uitkomst van zijn bezwaarschrift afwachten.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat het vereiste spoedeisend belang ontbreekt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23/3768

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 januari 2024 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker,

en

het college van Gedeputeerde Staten van Limburg, verweerder.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Laudy Vastgoedontwikkeling B.V., gevestigd in Sittard,
(gemachtigde: mr. J. Stoop).

Procesverloop

In het besluit van 25 september 2023 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij (hierna: ontheffinghouder) een ontheffing verleend voor het slopen van een tuincentrum en de realisatie van nieuwbouw aan [adres] in [vestigingsplaats] .
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op 24 juli 2023 heeft ontheffinghouder de onderhavige ontheffing aangevraagd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde ontheffing op grond van het bepaalde in de artikelen 3.8 en 3.10 van de Wet natuurbescherming verleend voor het opzettelijk vangen van de alpenwatersalamander, het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de alpenwatersalamander en het opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de grote bosmuis.
2. Als een besluit zich in de bezwaarfase bij het bestuursorgaan bevindt, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Dit mag hij op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb echter alleen doen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De eerste vraag waar de voorzieningenrechter zich aldus voor gesteld ziet, is of verzoeker een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld heeft.
Spoedeisend belang
3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker geeft aan dat hij met het verzoek onomkeerbare schade wil voorkomen aan twee beschermde soorten in het agrarisch gebied waar de ontheffing voor is afgegeven.
3.1.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat verzoeker op
5 januari 2024 bij de bezwaarschriftencommissie is gehoord en dat de bezwaarschriftencommissie heeft aangegeven dat er op korte termijn advies wordt uitgebracht. Na ontvangst van het advies, zal verweerder naar verwachting vóór
1 februari 2024 een beslissing op het bezwaar nemen. Ontheffinghouder heeft bovendien aangegeven dat zij voornemens is om niet eerder dan eind maart/begin april van 2024 aan te vangen met werkzaamheden die betrekking hebben op de aan haar verleende ontheffing.
3.2.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verzoeker momenteel geen spoedeisend belang (meer) heeft bij de schorsing van de verleende ontheffing. Omdat verweerder heeft verklaard op korte termijn een beslissing op bezwaar te nemen en ontheffinghouder heeft verklaard dat zij in afwachting van de beslissing op bezwaar geen gebruik van de verleende ontheffing zal maken, kan verzoeker bij de voorzieningenrechter namelijk niet méér bereiken dan met deze mededelingen is gedaan. Een voorlopige voorziening in de bezwaarfase kan namelijk niet verder gaan dan schorsing van de ontheffing totdat er een beslissing op bezwaar is genomen. Verzoeker kan dus zonder nadeel een beslissing op zijn bezwaarschrift afwachten en daarom is het treffen van een voorlopige voorziening niet nodig. Dat verweerder na het versturen van het verweerschrift volgens verzoeker de beslistermijn met zes weken heeft verdaagd, maakt het voorgaande niet anders. Ook met de verdaagde beslistermijn zal ontheffinghouder, gelet op haar eerdere mededeling, niet voor de beslissing op bezwaar van haar ontheffing gebruik maken.
3.3.
In het geval verweerder bij de beslissing op bezwaar zich op het standpunt stelt dat de ontheffing kan worden gehandhaafd en verzoeker het daarmee dan niet eens is, dan bestaat voor hem altijd de mogelijkheid om ervoor te kiezen een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te dienen in afwachting van de uitkomst van een beroep bij de rechtbank.
4. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het vereiste spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Het verzoek zal reeds daarom worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 19 januari 2024.
de griffier
voorzieningenrechter is niet in staat om deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 19 januari 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.