ECLI:NL:RBLIM:2024:2358

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
10972405 AZ 24-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens ernstig verwijtbaar gedrag van werknemer tijdens gevaarlijke situatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 29 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, Vipack B.V. De werknemer, die sinds 2013 bij Vipack werkzaam was, werd op 19 januari 2024 geconfronteerd met een incident waarbij hij tijdens het schoonmaken van een opslagtank niet op de situatie lette, wat leidde tot een gevaarlijke situatie voor een collega. De werknemer reageerde agressief en intimiderend toen hij hierop werd aangesproken door zijn ploegleider. Na een reeks van ongepaste gedragingen, waaronder schreeuwen en bonken op deuren, werd de werknemer op 24 januari 2024 op staande voet ontslagen. De werknemer verzocht de rechtbank om te verklaren dat het ontslag onterecht was en om betaling van verschillende vergoedingen. De kantonrechter oordeelde echter dat het ontslag op staande voet terecht was, gezien het ernstig verwijtbare gedrag van de werknemer. De verzoeken van de werknemer werden afgewezen, terwijl het verzoek van Vipack om de werknemer te veroordelen tot betaling van een gefixeerde vergoeding werd toegewezen. De kantonrechter concludeerde dat de gedragingen van de werknemer een dringende reden voor ontslag op staande voet vormden, en dat de werknemer geen recht had op de gevraagde vergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 10972405 \ AZ VERZ 24-17
Beschikking van 29 april 2024
in de zaak van
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ,
gemachtigde: mr. R.P.H.W. Haas,
tegen
VIPACK B.V.,
te Landgraaf,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: Vipack,
gemachtigde: mr. C.A. Bosma.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift, met tevens een (deels voorwaardelijk) tegenverzoek
- de mondelinge behandeling, waarbij beide partijen een pleitnota overgelegd hebben. De gemachtigde van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft daarbij aangegeven dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] inmiddels berust in het ontslag, waarbij een deel van de verzoeken werd ingetrokken en een deel gewijzigd/ vermeerderd.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Vipack houdt zich bezig met de productie van (en handel in) reinigingsmiddelen, cosmetica en aanverwante producten.
2.2.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft sedert 5 maart 2013 bij Vipack gewerkt. Aanvankelijk op basis van een uitzendovereenkomst en met ingang van 10 juni 2013 op basis van een met arbeidsovereenkomst tussen hem en Vipack.
2.3.
De laatste functie die [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] bij Vipack heeft verricht was die van Medewerker Aanmaak.
2.4.
Onderdeel van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ’s werkzaamheden was het spoelen van opslagtanks waarin zeep wordt gemaakt. Hierbij wordt via een leiding (met een diameter van 50 mm) water met een temperatuur van 65/70 graden Celsius de opslagtank ingespoten. Dit spoelen duurt ongeveer twee minuten, waarbij circa 200/300 liter water wordt verbruikt. Het spoelen wordt gestart door het indrukken van de zogenoemde Cip-knop.
2.5.
Op vrijdag 19 januari 2024 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] de opslagtanks waarin zeep wordt gemaakt gespoeld. Toen is een dop van de leiding die het warme water naar de tanks aanvoert afgesprongen. Hierbij heeft een werkneemster van Vipack wellicht (partijen verschillen hierover van mening) heet water over zich heen gekregen. Omdat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dit niet heeft gezien, is hij daarop aangesproken door de ploegleider op de afdeling productie: [naam 1] . [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft hier emotioneel en schreeuwend op gereageerd tegenover [naam 1] . Daarna is [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] naar de daarnaast gelegen kantoorruimte gegaan, heeft daar op de deur staan bonken en is hij doorgegaan met schreeuwen tegenover [naam 2] (manager Projecten), [naam 3] (destijds hoofd Productie en Technische Dienst) en [naam 4] (niet in dienst van Vipack). Vervolgens is er later die dag telefonisch contact geweest tussen [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] en [naam 5] , de directeur van Vipack.
2.6.
Op maandag 22 januari 2024 heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] gesproken met (onder anderen) [naam 6] , [naam 7] en (opnieuw) [naam 5] .
2.7.
Bij e-mail van 23 januari 2024 (08:56 uur) heeft Vipack het volgende aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] medegedeeld:
“Dag [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ,
Gisterochtend om 10.15 uur hebben jij, [naam 6] , [naam 7] , [naam 5] en ik samengezeten i.v.m. incident afgelopen vrijdag 19 januari jl.
In het belang van het onderzoek naar hetgeen precies gebeurd is op vrijdag jl. heeft Vipack je geschorst tot vandaag 16.00 uur. Je ben na het gesprek van gisteren om 10.45 uur naar huis gegaan.
Om 16.00 uur vanmiddag hebben we een nieuwe afspraak op kantoor met bovengenoemde personen. Het intern onderzoek naar wat er precies gebeurd is, moet dan afgerond zijn.
De werktijd van gisterochtend 10.45 uur tot vanmiddag 16.00 uur is betaalde tijd.
Tot vanmiddag.”
2.8.
Bij e-mail van 23 januari 2024 (09.21 uur) heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] het volgende aan Vipack medegedeeld:
“Helaas ben ik niet in staat om vandaag op de afspraak van 23 januari 2024 om 16:00 uur te verschijnen. Ik heb me eerder vandaag ziek gemeld bij [naam 7] .”
2.9.
Vipack heeft vervolgens bij brief van 24 januari 2024 [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op staande voet ontslagen. De door [naam 5] ondertekende brief bevat de volgende passage:
“Op 19 januari 2024 was jij tijdens jouw werkzaamheden bezig met het spoelen (ook wel: cippen) van een halffabricaat opslagtank. Zoals je weet wordt bij deze activiteit zeer warm water (grofweg 65 graden Celsius) met hoge druk in grote hoeveelheid (grofweg 200 a 300 liter per puls) de opslagtank in gespoten. Dit gebeurt door middel van de zogenoemde Cip-knop. Terwijl jij op de Cip-knop drukte, keek jij op jouw mobiele telefoon. Derhalve had jij niet door dat de dop van de betreffende leiding was afgesprongen. Het gevolg daarvan was dat een medewerker van Vipack de voornoemde grote hoeveelheid warm water over zich heen heeft gekregen. Diverse medewerkers – waaronder jouw groepsleider – attendeerden jou op de ontstane gevaarlijke situatie, en riepen jou te stoppen. De medewerker in kwestie begon daarnaast te gillen. Jij had in eerste instantie echter niets in de gaten, omdat jij – zo hebben diverse medewerkers verklaard – (nog steeds) was afgeleid door jouw mobiele telefoon.
Het behoeft geen betoog dat jij door jouw handelwijze in strijd hebt gehandeld met de binnen Vipack geldende richtlijnen en/of gedragsregels, en dat jij daarmee een medewerker van Vipack ernstig in gevaar hebt gebracht.
In plaats van je vervolgens te verontschuldigen voor dit voorval, dan wel na te gaan hoe de medewerker in kwestie eraan toe was, heb jij je zeer intimiderend en ronduit beledigend uitgelaten richten een aantal medewerkers. Zo heb jij in het bijzonder jouw groepsleider, nadat zij jou had aangesproken op jouw handelwijze, meermaals van dichtbij toegeschreeuwd dat jij niet door haar aangesproken wilde worden en dat zij meer respect voor jou moest hebben. Voorts begaf jij je al schreeuwend naar het kantoor van de heer [naam 3] , en heb jij hard op de deur van het kantoor staan bonken. Nadat de heer [naam 3] de deur open deed heb jij, zo volgt uit verklaringen – ook de aldaar aanwezige medewerkers geïntimideerd. Diverse medewerkers hebben aangegeven dat zij jouw handelwijze als bedreigend ervaarden en dat zij zich onveilig voelden.
Diezelfde 19 januari 2024 hebben wij in de avond telefonisch contact gehad. Ook tijdens dit gesprek heb jij je uitsluitend luidruchtig uitgelaten en was het niet mogelijk om met jou een normaal gesprek te voeren. Ik heb jou daarbij medegedeeld dat het gehele voorval vanaf 22 januari 2024 nader zou worden onderzocht.
Op 22 januari 2024 heb jij met mevrouw [naam 8] , de heren [naam 6] en [naam 7] en ondergetekende gesproken over voornoemde incidenten. Jij hebt de incidenten niet ontkend. Desgevraagd gaf jij geen verklaring voor jouw handelen en heb je op geen enkel moment blijk gegeven de ernst van de situatie in te zien, en te vragen hoe de betreffende medewerker eraan toe was. Daarentegen verviel jij in oude patronen en kon jij (wederom) niet ophouden met het verheffen van jouw stem. Omwille van het onderzoek, en om de rust in de organisatie te laten terugkeren, hebben wij in dat gesprek aangegeven dat jij tot het geplande gesprek van 23 januari 2024 16:00 uur, waarin wij de uitkomsten van het onderzoek zouden bespreken, zou worden geschorst met behoud van salaris. In de ochtend van 23 januari 2024 heb jij je vervolgens ziek gemeld. Op het geplande gesprek van 23 januari 2024 16:00 uur ben jij niet verschenen.
Ontslag op staande voet.
Vipack is van mening dat bovengenoemde gedragingen zowel ieder voor zich, als in onderling verband beschouwd, reden vormen voor een ontslag op staande voet.”
2.10.
De gemachtigde van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft op 5 februari 2024 Vipack gesommeerd om binnen drie werkdagen schriftelijk te bevestigen dat zij schadeplichtig is omdat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ten onrechte op staande voet ontslagen is.
2.11.
In reactie op voornoemde sommatie heeft de gemachtigde van Vipack op 7 februari 2024 aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ’s gemachtigde medegedeeld dat Vipack van mening is dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] verzoekt te bepalen:
althans voor recht te verklaren dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet en dat Vipack daarom schadeplichtig is,
dat Vipack aan hem de gefixeerde schadevergoeding van € 11.584,15 bruto dient te betalen,
dat Vipack aan hem een transitievergoeding van € 12.599,09 bruto dient te betalen,
dat Vipack aan hem een billijke vergoeding van € 22.543,92 bruto dient te betalen,
dat Vipack aan hem de wettelijke rente dient te betalen over de vergoedingen,
dat Vipack aan hem een deugdelijke netto/bruto specificatie dient te verstrekken waarin de hiervoor genoemde bedragen zijn verwerkt, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
dat Vipack wordt veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en met de nakosten.
3.2.
Vipack voert verweer.
3.3.
Vipack verzoekt op haar beurt:
primair:
voor recht te verklaren dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] rechtsgeldig op staande voet ontslagen is,
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde vergoeding van € 3.639,75 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente,
subsidiair, onder de voorwaarde dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet berust in de opzegging van de arbeidsovereenkomst:
3. de arbeidsovereenkomst te ontbinden
primair en subsidiair:
4. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

4.1.
Vipack heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op staande voet ontslagen. Een werknemer kan alleen
rechtsgeldig op staande voet ontslagen worden als de werkgever daarvoor een dringende reden heeft. Als dringende redenen worden beschouwd: zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (zie art. 7:678 lid 1 BW).
4.2.
Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of Vipack [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] rechtsgeldig op staande voet ontslagen heeft. Volgens Vipack leveren de gedragingen van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tijdens en na het incident op 19 januari 2024 een dringende reden op. Volgens [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is geen sprake van een dringende reden voor ontslag. De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet terecht gegeven is omdat er wel degelijk sprake was van een dringende reden. Hieronder zal de kantonrechter uitleggen hoe hij tot dat oordeel gekomen is.
4.3.
Vaststaat dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op 19 januari 2024 de Cip-knop heeft ingedrukt om zodoende een opslagtank voor zeep te reinigen. Over wat er vervolgens gebeurd is, verschillen partijen van mening.
4.3.1.
Volgens Vipack is er een dop van de leiding afgesprongen waardoor er warm water op een werknemer van Vipack is terechtgekomen en heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] dit niet opgemerkt doordat hij op zijn telefoon keek. Vervolgens heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] toen zijn ploegleider hem hierop aansprak, zich bedreigend en intimiderend gedragen tegenover deze ploegleider. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] is volgens Vipack met dit gedrag, ook tegenover andere personen dan de ploegleider, doorgegaan tot in het kantoor van [naam 3] . Een normaal gesprek met [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] over het gebeurde was toen en ook daarna niet mogelijk omdat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] luidruchtig met stemverheffing bleef reageren.
4.3.2.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] betwist in zijn verzoekschrift dat een en ander zich zo heeft voorgedaan. Die betwisting roept vragen op. Zo vermeldt hij in zijn verzoekschrift weliswaar dat hij wenst “uit te leggen wat er precies gebeurd is op 19 januari 2024”, maar in dit stuk valt in het geheel niet te lezen wat zijn visie is ten aanzien van de verwijten die Vipack hem maakt over het gebeurde op die dag. Wel weidt hij in dit stuk uit over (vermeend) grensoverschrijdend gedrag van zijn collega [naam 1] (kennelijk doelt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] daarbij op [naam 1] ) en legt hij een link met dit gedrag en zijn emotionele reactie op en na 19 januari 2024. Eerst ter zitting heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zijn betwisting geconcretiseerd. Samengevat stelt hij dat zijn collega niet een grote hoeveelheid water over zich heen gekregen heeft. Hij denkt dat ze liegt. Ook heeft hij naar eigen zeggen tijdens het “cippen” niet op zijn telefoon gekeken en was de dop er bij een andere opslagtank afgesprongen dan waar hij aan “cippen” was.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat deze (zeer late) betwisting [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet kan baten.
4.4.1.
Vipack heeft diverse verklaringen van werknemers overgelegd die ten tijde van het (gestelde) voorval op 19 januari 2024 aanwezig waren. Zowel [naam 1] als [naam 2] verklaren dat zij, toen zij in het kantoor waren, geschreeuw gehoord hebben. [naam 1] heeft verklaard dat zij snel is gaan kijken en dat de persoon die geschreeuwd had [naam 9] was en dat [naam 9] water over zich heen had gekregen. [naam 9] heeft zelf ook een verklaring afgelegd waarin staat dat zij “even” zeer heet water over zich heen had gekregen en dat zij geschreeuwd had.
4.4.2.
Daarnaast heeft [naam 7] verklaard dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] hem zelf verteld heeft dat hij aan het “cippen” was, dat de dop van de cipleiding bij GT 0 eraf was gesprongen en dat iemand het warme water over zich heen gekregen had.
4.4.3.
Op basis van deze onderling consistente verklaringen staat naar het oordeel van de kantonrechter vast dat, nadat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] de Cip-knop ingedrukt had, de dop van de betreffende leiding eraf gesprongen is en dat als gevolg daarvan [naam 9] een hoeveelheid warm water over zich heen gekregen heeft waarna zij is gaan schreeuwen.
4.4.4.
De vraag of hij ten tijde van het voorval op zijn telefoon keek kan verder op dit moment niet beantwoord worden. Alleen [naam 1] heeft verklaard dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] op zijn telefoon bezig was en [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] betwist dat dit het geval was.
4.4.5.
Wat wel vast staat, is dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet heeft gereageerd op het schreeuwen van [naam 9] . [naam 1] en [naam 2] hebben allebei verklaard dat zij geschreeuw gehoord hebben en dat [naam 1] toen is gaan kijken. [naam 1] heeft verder verklaard dat zij naar [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geroepen heeft dat hij direct moest stoppen met “cippen” en dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] toen niet reageerde, waarna zij nogmaals heeft geschreeuwd dat hij moest stoppen met “cippen”. Op dit punt heeft [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geen specifiek verweer gevoerd. Het staat dus vast dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] niet gereageerd heeft op het geschreeuw van [naam 9] en dat daarna [naam 1] meermaals naar hem moest roepen/schreeuwen omdat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] doorging met “cippen” en dus niet reageerde.
4.4.6.
Wat ook vaststaat is dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] er niet van gediend was dat [naam 1] naar hem geschreeuwd heeft dat hij moest stoppen met “cippen”. Het kan best zo zijn dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] het
als niet respectvol heeft ervaren dat [naam 1] hem schreeuwend en wellicht in weinig zachtzinnige bewoordingen heeft bevolen te stoppen met “cippen”. Het gaat hier echter om een acute situatie waarbij een collega mogelijk gevaar liep brandwonden op te lopen. De reactie van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] daarop is dan ook onbegrijpelijk. In plaats van te informeren naar de toestand van [naam 9] , heeft hij [naam 1] die nota bene ploegleider is meermaals van dichtbij toegeschreeuwd dat hij niet door haar aangesproken wilde worden en dat zij meer respect voor hem moest hebben. Vervolgens is hij naar het kantoor gegaan en is daar doorgegaan met schreeuwen tegen de daar aanwezige personen waarbij hij ook op de deur van het kantoor heeft staan bonken. Dat hij daarbij concreet dreigende taal heeft geuit staat niet vast, maar wel staat vast dat zijn gedrag door de aanwezigen (onder wie een externe relatie van Vipack) als zeer bedreigend en intimiderend is ervaren.
4.4.7.
Daarnaast staat ook vast dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zelfs enige tijd na het voorval niet tot bedaren was te brengen en is blijven volharden in zijn gedrag. Immers, tijdens zijn telefonisch contact met [naam 5] , directeur van Vipack, later die dag was het volgens [naam 5] niet mogelijk om met [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] een normaal gesprek te voeren. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] betwist dat niet en ook betwist hij niet dat hij tijdens het gesprek met [naam 5] en daarna tijdens het gesprek met [naam 8] , [naam 6] en [naam 7] niet kon ophouden met stemverheffing te praten.
4.4.8.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft een alternatieve verklaring voor zijn gedrag na het voorval. Hij stelt zo emotioneel gereageerd te hebben omdat hij getriggerd was door eerder grensoverschrijdend gedrag van [naam 1] , waarvan hij die dag al melding had gemaakt. Vipack betwist echter dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] melding heeft gemaakt van grensoverschrijdend gedrag door [naam 1] . Gelet op deze betwisting en het feit dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zijn stelling op dit punt niet nader onderbouwd heeft, moet de alternatieve verklaring van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] voor onjuist gehouden worden, althans is bepaald niet vast komen te staan dat [naam 1] grensoverschrijdend gedrag vertoond heeft.
4.4.9.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat hetgeen Vipack [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft verweten in de brief van 24 januari 2024 (zie het citaat in 2.9.) inderdaad zo gebeurd is, met uitzondering van het verwijt dat hij tijdens het cippen met zijn telefoon bezig was.
Anders dan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] stelt, hoeft voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet niet vast komen te staan dat alles wat Vipack als dringende reden heeft aangevoerd daadwerkelijk gebeurd is. Vipack heeft in de brief namelijk gesteld dat de gedragingen van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] “zowel ieder voor zich als in onderling verband beschouwd, reden vormen voor een ontslag op staande voet.” De kantonrechter is van oordeel dat de gedragingen van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] die in deze procedure wel vast zijn komen te staan een dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft op 19 januari 2024, al dan niet afgeleid door diens telefoon, niet opgelet tijdens het “cippen”. Hij reageerde niet op het geschreeuw van zijn collega die heet water over zich heen kreeg en hij moest meermaals worden toegeschreeuwd door de ploegleider om daarmee te stoppen.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft zich vervolgens zeer intimiderend en bedreigend gedragen, zich niet bekommerd om zijn collega en een normaal gesprek met hem was toen niet mogelijk, ook niet later die dag en evenmin op 22 januari 2024. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ziet de ernst van de situatie niet in en Vipack heeft hierdoor terecht geen vertrouwen meer in [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] . Van Vipack kan niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te laten voortduren, nu hij de ernst van de situatie op 19 januari 2024 niet wil inzien en op basis van het standpunt dat hij daarover inneemt het ervoor gehouden moet worden dat hij bij een volgend gevaar zettend incident op een gelijke manier zal (nalaten te) handelen en intimiderend/bedreigend zal reageren als hij daarop zal worden aangesproken.
4.5.
Aangezien op grond van vorenstaande overwegingen het ontslag op staande voet stand houdt, zal het verzoek van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] om voor recht te verklaren dat geen sprake is van een rechtsgeldig ontslag worden afgewezen.
4.6.
[verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ’s verzoek om Vipack te veroordelen tot betaling van een gefixeerde vergoeding zal eveneens afgewezen. Dat verzoek is namelijk gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat hij ten onrechte op staande voet ontslagen is.
4.7.
Het verzoek van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] om Vipack te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding zal ook afgewezen worden. Voor een dergelijke vergoeding kan aanleiding bestaan als de arbeidsovereenkomst is beëindigd door ernstig verwijtbaar gedrag van Vipack. Daarvan is geen sprake.
4.8.
De verzochte transitievergoeding zal ook afgewezen worden. Een werknemer heeft in beginsel recht op deze vergoeding als de werkgever de arbeidsovereenkomst opzegt. Dat recht heeft hij echter niet als de arbeidsovereenkomst is beëindigd door ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. De kantonrechter is met Vipack van oordeel dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ernstig verwijtbaar gehandeld/nagelaten heeft. Hieruit volgt dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] geen recht heeft op een transitievergoeding.
4.9.
Omdat Vipack niet zal worden veroordeeld tot betaling van enig geldbedrag aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] , is er geen grond om Vipack te veroordelen om aan [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] een deugdelijke netto/bruto specificatie te geven. Ook dat onderdeel van [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] ’s verzoek zal dus worden afgewezen.
4.10.
Het verzoek van Vipack om voor recht te verklaren dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] rechtsgeldig op staande voet ontslagen is, zal worden toegewezen.
4.11.
Het verzoek van Vipack om [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde vergoeding zal eveneens worden toegewezen. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] heeft immers door opzet of schuld aan Vipack een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. De gefixeerde vergoeding staat gelijk aan het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd bij een regelmatige opzegging. De arbeidsovereenkomst zou dan nog hebben voortgeduurd gedurende de periode vanaf 23 januari 2024 tot en met februari 2024. Vipack heeft onbetwist gesteld dat het loon over die periode € 3.639,75 bruto zou hebben bedragen. [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De verzochte rente over dit bedrag zal op grond van art. 7:686a lid 1 BW worden toegewezen vanaf 23 januari 2024 (de dag waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd) tot de dag van betaling.
4.12.
Omdat het primaire verzoek van Vipack zal worden toegewezen, komt de kantonrechter niet meer toe aan een beoordeling van haar subsidiaire verzoek.
4.13.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van Vipack tot op heden begroot op € 814,00 salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na betekening van deze beschikking tot de dag van betaling.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] rechtsgeldig op staande voet is ontslagen,
5.2.
veroordeelt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot betaling aan Vipack van € 3.639,75 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2024 tot de dag van betaling,
5.3.
veroordeelt [verzoeker, verweerder in het tegenverzoek] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van Vipack tot op heden begroot op € 814,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na betekening van deze beschikking, tot de dag van betaling,
5.4.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
RW