ECLI:NL:RBLIM:2024:2337

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
ROE 21/1403
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot registratie echtscheiding in basisregistratie personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Syrische man, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Eiser had verzocht om zijn echtscheiding te laten registreren in de basisregistratie personen (brp). Dit verzoek werd afgewezen door verweerder op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat verweerder meende dat het ging om een herhaalde aanvraag zonder nieuw gebleken feiten of omstandigheden. Eiser had eerder een verzoek ingediend om zijn huwelijk met zijn tweede vrouw te schrappen uit de brp, wat door verweerder was afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een herhaalde aanvraag, omdat de huidige aanvraag van eiser gericht was op het registreren van de echtscheiding, terwijl de eerdere aanvraag betrekking had op het schrappen van het huwelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder ten onrechte had aangenomen dat er sprake was van een herhaalde aanvraag. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser niet het bewijs heeft geleverd dat hij en zijn tweede vrouw daadwerkelijk zijn gescheiden, waardoor het verzoek om registratie van de echtscheiding niet kon worden ingewilligd.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser, maar heeft de beslissing van verweerder om de echtscheiding niet te registreren in de brp in stand gelaten. Eiser werd geadviseerd om een echtscheidingsprocedure in Nederland te starten om zijn situatie te verhelpen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.G. van Ek),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P.H.M. Quaedvlieg).

Inleiding

1. Bij besluit van 17 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eisers aanvraag om het huwelijk in de basisregistratie personen (brp) “ongedaan te maken”, afgewezen.
1.1.
Bij besluit van 23 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [gemachtigde] (tolk in de Arabische taal) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser (met de Syrische nationaliteit) heeft bij binnenkomst in Nederland ten overstaan van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verklaard dat hij gehuwd was met (zijn tweede vrouw) [naam tweede vrouw] (hierna: [naam tweede vrouw] ). Eiser heeft ter onderbouwing hiervan een door Bureau Documenten als echt bevonden Syrisch familieboekje met een Nederlandse vertaling en een familie-uittreksel overgelegd. Uit dit boekje blijkt dat eiser op [2004] in het huwelijk is getreden met [naam tweede vrouw] in Damascus en dit huwelijk is geregistreerd op [2005] Er zijn twee kinderen geboren uit dit huwelijk met dezelfde geslachtsnaam als eiser.
2.1.
Op 15 maart 2018 heeft er een (eerste) gesprek plaatsgevonden in het gemeentehuis van Heerlen met eiser met betrekking tot het registreren van zijn twee kinderen met [naam tweede vrouw] op zijn persoonslijst, omdat hij het ouderlijk gezag over deze kinderen wenste. Hij is vervolgens door medewerkers van de gemeente Heerlen geïnformeerd dat hij overeenkomstig zijn familieboekje het huwelijk moest laten registreren in de brp om dit mogelijk te maken. Eiser heeft onder protest met deze aanpak ingestemd. Zelf stelde eiser dat hij niet meer officieel gehuwd was met [naam tweede vrouw] . Het huwelijk is uiteindelijk geregistreerd in de brp op de persoonslijsten van eiser én [naam tweede vrouw] .
2.2.
Eiser en [naam tweede vrouw] hebben op 16 mei 2019 een verzoek om rectificatie ingediend bij verweerder, in die zin dat hun huwelijk in de brp dient te worden geschrapt. Met het besluit van 27 augustus 2019 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Het huwelijk staat volgens verweerder – gelet op de registratie van dit huwelijk in het familieboekje – vast. De verklaringen van eiser dat het huwelijk met [naam tweede vrouw] niet officieel was gesloten en dat zij een vriendin van hem was, heeft verweerder niet geloofwaardig geacht, omdat hun kinderen de geslachtsnaam van eiser hebben, hetgeen duidt op een huwelijk, en het familieboekje (waarin het huwelijk tussen eiser en [naam tweede vrouw] is vermeld) authentiek is bevonden door Bureau Documenten van de IND. Bij besluit van 22 januari 2020 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen voornoemd besluit niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
2.3.
Eiser heeft vervolgens op 14 februari 2020 verzocht zijn huwelijk met [naam tweede vrouw] in de brp “ongedaan te maken”. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft eiser op 4 november 2020 een document overgelegd, te weten een uitspraak van de Syrische (sharia)rechtbank van 5 oktober 2020. Deze uitspraak is een bevestiging dat het huwelijk op [2012] is ontbonden.
2.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afgewezen, omdat het gaat om een herhaalde aanvraag en er geen sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden. Verweerder verwijst in dat kader naar de eerdere aanvraag van 16 mei 2019, die door eiser is ingediend, en die bij besluit van 27 augustus 2019 is afgewezen.
2.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Volgens verweerder is de overgelegde uitspraak van de Syrische (sharia)rechtbank niet aan te merken als een nieuw feit of veranderde omstandigheid. Uit dit document blijkt dat de scheiding dateert uit 2012. Het document had naar de mening van verweerder dan ook eerder kunnen worden voorgelegd. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat het primaire besluit niet evident onredelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft besloten om de registratie van eisers huwelijk in de brp niet te herzien. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor deze zaak belangrijke wet- en regelgeving staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er sprake van een herhaalde aanvraag?
4. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de beantwoording van de vraag of er in het geval van eiser sprake is van een herhaalde aanvraag. Hiervan is sprake als een gelijke aanvraag is gedaan door dezelfde aanvrager en hetzelfde bestuursorgaan dat eerder op dezelfde rechtsgrondslag een afwijzende beslissing heeft genomen. Van belang bij het beantwoorden van deze vraag is, of de herhaalde aanvraag strekt tot het in leven roepen van hetzelfde rechtsgevolg [1] .
4.1.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat beide aanvragen van eiser in essentie niet gelijk zijn. De huidige aanvraag van 14 februari 2020 is erop gericht om de echtscheiding van eiser uit 2012 te registreren in de brp en komt er dus op neer dat eiser geregistreerd wordt als niet meer gehuwd/gescheiden, terwijl de eerste aanvraag van eiser van 16 mei 2019 over het schrappen van het huwelijk in de brp gaat, omdat er volgens eiser nooit sprake is geweest van een huwelijk en eiser dus geregistreerd moet worden als ongehuwd. De huidige aanvraag ziet dan ook op een ander rechtsgevolg (het registreren van de echtscheiding). Dit betekent dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
4.2.
Nu deze beroepsgrond slaagt, is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 4:6 van de Awb.
4.3.
De rechtbank zal hierna, met inachtneming van artikel 8:41a van de Awb, bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
Mocht verweerder de verzochte inschrijving van de echtscheiding in de brp weigeren?
5. Verweerder heeft in het kader van de evident onredelijkheidstoets, zoals bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, inhoudelijk gereageerd op de bewijswaarde van de door eiser overgelegde uitspraak van de Syrische (sharia)rechtbank van 5 oktober 2020. Daarom zal de rechtbank onderzoeken of zij tot een definitieve geschilbeslechting kan komen.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] (de Afdeling) moeten de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk zijn. Gebruikers van de brp moeten erop kunnen vertrouwen dat deze gegevens in beginsel juist zijn.
5.2.
Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens moet worden beoordeeld of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. De onjuistheid van de registratie in de brp kan alleen worden aangetoond met een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) [3] .
5.3.
Verweerder heeft geprobeerd om aan de hand van DISCS (Document Information System for Civil Status) vast te stellen of het door eiser overgelegde document echt is. Het document is onbekend in DISCS en als gevolg daarvan twijfelt verweerder aan de echtheid. Verweerder heeft vervolgens aan Bureau Documenten van de IND verzocht om het document te onderzoeken. Het Bureau Documenten heeft in verband met onvoldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal het document niet kunnen beoordelen en heeft geen waardeoordeel gegeven. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat hij geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de wijze van totstandkoming en de inhoud van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten.
5.4.
Uit de verkorte Verklaring van Onderzoek van het Bureau Documenten van 6 november 2020 en een e-mail van 19 april 2021 van een documentexpert van dit bureau blijkt dat de Syrische (sharia)uitspraak niet kan worden beoordeeld in verband met onvoldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Een door Bureau Documenten opgestelde verkorte Verklaring van Onderzoek is een deskundigenadvies waarvan een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan. Eiser heeft daar geen eigen deskundigenadvies tegenover gesteld. De rechtbank toets daarom slechts aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder zich ervan heeft vergewist dat het deskundigenadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk en concludent is [4] .
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Verweerder is, in het kader van deze vergewisplicht, nagegaan hoe het Bureau Documenten tot zijn conclusie is gekomen door een nadere onderbouwing aan te vragen. De verkorte Verklaring van Onderzoek van Bureau Documenten in samenhang gelezen met de e-mail van 19 april 2021 (de nadere onderbouwing) en de Vakbijlage Bureau Documenten is – in tegenstelling tot wat eiser stelt – zorgvuldig tot stand gekomen en inzichtelijk en concludent. Zo blijkt uit de Vakbijlage hoe onderzoeken van documenten plaatsvinden en welke gradaties van conclusies worden gebruikt. In de Vakbijlage (op pagina 8) staat vermeld dat indien voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal ontbreekt, zoals in eisers geval, niet kan worden vastgesteld of het document echt is en bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Door Bureau Documenten kan dan ook niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. Nu verweerder heeft gecontroleerd hoe de verkorte Verklaring van Onderzoek tot stand is gekomen en voor zichzelf heeft vastgesteld dat deze verklaring inhoudelijk inzichtelijk en concludent is, mocht verweerder hiervan uitgaan en de verkorte Verklaring van Onderzoek aan het bestreden besluit ten grondslag leggen.
5.6.
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij alsnog bereid is via een derde deskundige of via een verklaring van zijn Syrische advocaat aan te tonen dat de gerechtelijke uitspraak uit Syrië wel degelijk echt en geldig is, overweegt de rechtbank dat hij hiertoe ruimschoots de tijd en gelegenheid voor heeft gehad, zowel in bezwaar als in beroep, en dat dit tot niets kan leiden.
5.7.
Gelet op het bovenstaande, heeft eiser niet het bewijs geleverd dat hij en [naam tweede vrouw] zijn gescheiden. Het verzoek van eiser om zijn echtscheiding in te schrijven in de brp mocht verweerder dan ook weigeren. Het beroep van eiser slaagt niet.
5.8.
De rechtbank begrijpt dat deze uitspraak voor eiser teleurstellend is, want het niet inschrijven van de (gestelde) echtscheiding heeft voor hem (en [naam tweede vrouw] ) financiële nadelen. In dat verband heeft de rechtbank op de zitting naar voren gebracht dat met het opstarten van een echtscheidingsprocedure in Nederland het wellicht mogelijk is dat eiser een echtscheidingsbeschikking krijgt of een verklaring van de rechtbank dat er geen huwelijk is en dat hij op deze manier met dit (bron)document alsnog zijn huwelijkswijziging kan laten registreren in de brp.

Conclusie en gevolgen

6. Zoals hiervoor reeds is vermeld, is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
6.1.
Op grond van hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5 tot en met 5.7 bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Dit betekent dat verweerder niet opnieuw op de het bezwaarschrift hoeft te beslissen. Voor eiser betekent dit dat hij terecht heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een herhaalde aanvraag, maar dat hij inhoudelijk geen gelijk krijgt en dus zijn echtscheiding niet kan worden geregistreerd in de brp.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,00 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (2 punten met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,00 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 8 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht(Awb)
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 8:41a
De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief.
Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a
De bestuursrechter kan bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven.
Wet basisregistratie personen(Wet brp)
Artikel 2.8, tweede lid
De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2235.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2378.
3.Zie noot 2.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2076.