ECLI:NL:RBLIM:2024:2317

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
ROE 24 / 2258
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening op basis van Opiumwet met betrekking tot woningsluiting

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 7 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. T.J.N. Hameleers, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Maasgouw, dat haar verplichtte haar woning voor zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had op 13 maart 2024 een last onder bestuursdwang opgelegd, waartegen verzoekster bezwaar had gemaakt en om een voorlopige voorziening had verzocht. De voorzieningenrechter had eerder, op 21 maart 2024, het besluit geschorst tot de behandeling van het verzoek.

Tijdens de zitting op 1 mei 2024 werd duidelijk dat verzoekster inmiddels vervangende woonruimte had gevonden en dat de burgemeester had toegezegd om een week te wachten met de sluiting, zodat verzoekster haar woning kon leegmaken. Verzoekster trok haar verzoek tot voorlopige voorziening in, maar onder de voorwaarde dat de proceskosten vergoed zouden worden. De burgemeester was echter niet bereid om deze kosten te vergoeden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, aangezien verzoekster al een alternatieve woonruimte had gevonden en de burgemeester had toegezegd te wachten met de sluiting.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat er geen evident onrechtmatig besluit was en het spoedeisend belang ontbrak. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, maar stelde dat de burgemeester de woning vanaf 7 mei 2024 mocht sluiten. Er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd op dezelfde dag naar de betrokken partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/2258

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 mei 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. T.J.N. Hameleers),
en

de burgemeester van de gemeente Maasgouw, de burgemeester

(gemachtigde: E. Zeybek-Calhan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 13 maart 2024 (het bestreden besluit) van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan verzoekster is een last onder bestuursdwang opgelegd die ertoe strekt dat zij de woning aan het [adres] te [plaats] (hierna: de woning) moet sluiten en voor zes maanden gesloten moet houden.
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft de griffie van de rechtbank laten weten niet bereid te zijn het bestreden besluit te schorsen totdat uitspraak is gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 21 maart 2024 – bij wijze van ordemaatregel – het bestreden besluit geschorst tot de behandeling ter zitting van de voorlopige voorziening.
1.2.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van de burgemeester en E. Stroeken, jurist bij de gemeente Maasgouw.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Verzoekster heeft op 30 april 2024 de rechtbank en de burgemeester bericht dat vanwege het vinden van vervangende woonruimte en de toezegging van de gemeente om ongeveer een week te wachten met sluiting waardoor verzoekster de woning kan leegmaken, het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt ingetrokken onder de voorwaarde van vergoeding van proceskosten. De burgemeester heeft laten weten niet bereid te zijn om de proceskosten te vergoeden.
3.1.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter het bericht van verzoekster over de voorwaardelijke intrekking met partijen besproken. Verzoeksters gemachtigde heeft ter zitting naar voren gebracht het verzoek alleen te willen intrekken als de proceskosten vergoed worden. De voorzieningenrechter merkt dit niet aan als een intrekking van het verzoek en dient zich daarom uit te laten over het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt omdat, zoals medegedeeld door verzoeksters gemachtigde een dag voor de zitting en tijdens de zitting, verzoekster vervangende woonruimte heeft gevonden en de burgemeester schriftelijk heeft toegezegd om ongeveer een week te wachten met de sluiting om verzoekster de gelegenheid te geven haar woning leeg te maken. Van een ander spoedeisend belang bij het treffen van de van de door haar verzochte voorlopige voorziening is de voorzieningenrechter niet gebleken.
4.2.
De voorzieningenrechter komt, vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang, niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De door verzoekster gevraagde voorziening kan dan alleen nog worden getroffen als het besluit van de burgemeester “evident onrechtmatig” is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Daarvan is de voorzieningenrechter niet gebleken. De grieven van verzoekster, waaronder de grief, dat het bestreden besluit niet op juiste wijze bekend is gemaakt kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de orde komen in de bezwaarschriftprocedure. Dat maakt in ieder geval niet dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat sprake is van een evidente onrechtmatigheid. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat vaststaat dat verzoekster in ieder geval op 20 maart 2024 kennis heeft genomen van het besluit en hier bezwaar tegen heeft gemaakt en het onderhavige verzoek heeft ingediend.

Conclusie en gevolgen

5. Omdat niet is gebleken dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening en evenmin gebleken is dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, met dien verstande dat de burgemeester, gelet op zijn toezegging, de woning vanaf dinsdag 7 mei 2024 mag sluiten.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 7 mei 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.