ECLI:NL:RBLIM:2024:2252

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
C/03/326914 / FA RK 24-354
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige in het kader van co-ouderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 april 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling van de minderjarige [minderjarige]. De ouders, de moeder en de vader, hebben een co-ouderschapsregeling afgesproken, maar deze blijkt niet meer te functioneren. De minderjarige, die sinds 25 juni 2020 onder toezicht staat van de GI, verkeert in een ernstig loyaliteitsconflict. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige regeling niet in het belang van de minderjarige is en dat hij behoefte heeft aan stabiliteit en structuur. De moeder is beter in staat om aan de behoeften van de minderjarige te voldoen, terwijl de vader niet de nodige stabiliteit kan bieden. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te vestigen afgewezen en bepaald dat de minderjarige bij de moeder blijft wonen. De zorgregeling is gewijzigd, waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school bij de vader verblijft. De rechtbank heeft ook een verdeling van de vakanties en feestdagen vastgesteld, waarbij de ouders in onderling overleg de vakanties en feestdagen bij helfte delen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 5 april 2024
Zaaknummers: C/03/326914 / FA RK 24-354
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven over:
[de moeder] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.G. van Ek, kantoorhoudend in Heerlen
en:
[de vader] ,
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J.P.H.J. Hermans, kantoorhoudend in Geleen, gemeente Sittard-Geleen.
In zijn hoedanigheid als bedoeld in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bij de procedure betrokken:
de
Raad voor de Kinderbescherming,regio Limburg, locatie Maastricht,
verder te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop volgt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 23 januari 2024, ingekomen bij de rechtbank op 26 januari 2024;
  • het F9-formulier, met bijlage, van de moeder, ingekomen bij de rechtbank op 14 februari 2024;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen van de vader van
1.2.
[minderjarige] heeft zijn mening gegeven in een gesprek met de kinderrechter op 2 april 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.3.
Ter zitting van 5 april 2024, heeft de rechtbank deze zaak met gesloten deuren tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met zaak nummer C/03/328554 / JE-RK 24/424. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad;
  • twee vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, verder te noemen: de GI, als informant.
1.4.
De rechtbank heeft ambtshalve kennisgenomen van alle beschikkingen van deze rechtbank in het kader van de (verlenging van de) ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met toepassing van artikel 29a lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan, waarbij aan de verschenen belanghebbenden de beslissing en de belangrijkste gronden van de beslissing zijn medegedeeld. Deze beschikking vormt de volledige schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak van de rechtbank.

2.De feiten

2.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk tussen de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] [minderjarige] (roepnaam: [minderjarige] ) geboren.
2.2.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . De ouders hebben op 28 december 2020 een ouderschapsplan gemaakt dat is aangehecht aan de echtscheidingsbeschikking van 25 januari 2021. In het ouderschapsplan hebben de ouders afgesproken dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. Daarnaast hebben zij een verdeling van de verzorgings- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) afgesproken, waarbij [minderjarige] om de week bij de vader of de moeder verblijft.
2.3.
[minderjarige] staat sinds 25 juni 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is voor het laatst verlengd tot 24 juni 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder heeft verzocht om bij beschikking, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] wordt gewijzigd, zodat dit voortaan bij de moeder zal zijn.
  • een verdeling van de zorg- en opvoedtaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen, waarbij [minderjarige] bij de vader zal verblijven om de twee weken een weekeinde van vrijdagmiddag na school tot zondag 19.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] ’s vrijdags uit school haalt en op zondag naar de moeder terugbrengt.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek stelt de moeder dat zij na de scheiding van de vader (in 2021) enige tijd geen contact heeft gehad met [minderjarige] . Met hulp van de GI hebben de ouders in januari 2022 afspraken gemaakt over de zorgregeling, waarbij [minderjarige] sindsdien volgens een week-om-week-regeling (wisseldag vrijdag) bij een van de ouders verblijft. De moeder stelt dat de door de ouders overeengekomen zorgregeling niet meer in het belang is van [minderjarige] , omdat de ouders verschillende opvoedstijlen hanteren. [minderjarige] heeft gezondheidsklachten als gevolg van een aangeboren Spina Bifida. Hierdoor is hij drie keer per week aangewezen op intensieve ambulante thuisbegeleiding. Intussen gaat [minderjarige] naar het voortgezet onderwijs. Daarbij valt het de moeder op dat [minderjarige] in de week dat hij bij de vader is, vaak wordt ziekgemeld op school, te veel gamet en niet toekomt aan zijn huiswerk. De moeder is degene die [minderjarige] regelmaat, structuur en voorspelbaarheid kan bieden. De vader heeft [minderjarige] de afgelopen tijd niet de broodnodige stabiliteit en rust kunnen bieden die [minderjarige] nodig heeft. De vader is wisselend van mening dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder of – zoals op dit moment weer het geval is – bij de vader dient te zien en belast [minderjarige] hiermee. De moeder heeft er geen vertrouwen meer in samen met de vader tot een goede samenwerking te kunnen komen, omdat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt en de GI nog nodig is om alledaagse regelzaken en het contact met [minderjarige] te regelen.

4.Het verweer en het zelfstandig verzoek

4.1.
De vader voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de moeder. Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de vader te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader zal hebben. Verder verzoekt de vader om wijziging van de zorgregeling in die zin dat [minderjarige] contact kan hebben met de moeder door middel van videobellen in de even weken op zaterdag van 13.00 uur tot 14.00 uur en in de oneven weken op zondag van 13.00 uur tot 14.00 uur, althans de zorgregeling te wijzigen zoals de rechtbank juist acht.
4.2.
Ter onderbouwing van het verweer stelt de vader dat er in de thuissituatie van de moeder voor [minderjarige] veel ruzie en onrust is. Hierdoor heeft [minderjarige] stelselmatig te kampen met ernstige migraineaanvallen als hij bij de vader tot rust komt. Het schoolverzuim van [minderjarige] ligt dan ook niet aan het te lang gamen of de zelfregulatie van [minderjarige] . De oorzaak daarvan ligt bij de moeder. Het afgesproken co-ouderschap is door de verschillende opvoedstijlen van de ouders en hun slechte onderlinge communicatie niet meer in zijn belang. Na een incident op 28 februari 2024 waarbij de moeder een spaarpot heeft stukgegooid, voelt [minderjarige] zich niet meer veilig bij de moeder en wil hij niet meer terugkeren naar de moeder. Als het co-ouderschap wegvalt, [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft en de zorgregeling is gewijzigd kan de vader [minderjarige] , met hulp van een voogd, de nodige structuur bieden en een duidelijk kader voor [minderjarige] neerzetten.

5.De mening van [minderjarige]

heeft tijdens het genoemd kindgesprek – kort weergegeven – verteld dat hij bij beide ouders kan zeggen wat hij vindt. Bij de moeder moet hij naar school, behalve als hij koorts heeft. Hij wil het liefst bij de vader wonen, omdat het daar rustig is en hij zich daar goed voelt. Bij de moeder zijn er ruzies over zijn spaargeld. Door escalaties is het daar onrustig. [minderjarige] denkt dat het door de borderline van de moeder komt dat zij zaken op hem afreageert. Door de stress die hij bij de moeder heeft, heeft hij als hij bij de vader is vaak last van clusterhoofdpijn en migraine. Hiervoor gebruikt hij medicijnen, waar hij suf van wordt. Hij denkt dat de hoofdpijn over zal gaan als hij bij de vader kan wonen. Bij de vader wordt hij meer met rust gelaten en kan hij meer doen wat hij zelf wil, maar ook daar zijn er regels en moet hij luisteren. Hij wil als hij bij de vader woont wel dagelijks bellen of appen met de moeder en hij wil ook om het andere weekend bij de moeder zijn.

6.De standpunten ter mondelinge behandeling

6.1.
Ter zitting heeft de moeder haar verzoek ten aanzien van de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] ingetrokken. Zij heeft gepersisteerd bij haar verzoek tot wijziging van de zorgregeling. Er is sprake van een onrustige situatie en de moeder heeft [minderjarige] nu al vijf weken niet gezien. Het gaat op dit moment niet goed met hem. Hij gaat al een tijd niet naar school en de gameverslaving speelt ook nog steeds. De ouders zitten niet op een lijn en door alle discussies tussen de ouders sneeuwt [minderjarige] onder. Hij wordt door de vader belast met volwassenenzaken. De vader houdt zich niet aan de afspraken met het schoolvervoer van [minderjarige] en laat hem ook niet naar de padel-les gaan die de moeder voor [minderjarige] heeft geregeld. Desgevraagd heeft de moeder aangegeven dat zij ermee instemt dat de rechtbank ook een beslissing neemt over de verdeling van de vakanties en de feestdagen. Zij heeft ingestemd met de verdeling van de schoolvakantie bij helfte en heeft verwezen naar de door de GI opgestelde verdeling van de vakanties en de feestdagen (in zaaknummer C/03/328554 / JE-RK 24/424), waarmee zij ook instemt.
6.2.
Ter mondelinge behandeling heeft de vader gepersisteerd bij zijn zelfstandige verzoeken. De vader heeft naar voren gebracht dat ondanks de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de hulp van de GI geen wijziging in zijn situatie is opgetreden. Er mag dan bij de vader wel minder structuur zijn, maar [minderjarige] voelt zich hier wel veilig. Bij de vader is geen stress en zijn er geen escalaties. De rechtbank zal moeten afwegen waar [minderjarige] beter op zijn plek is, bij de vader met minder structuur en minder stress, of bij de moeder waar het streng is. De vader gunt [minderjarige] dagelijks contact met de moeder, maar op dit moment wil [minderjarige] haar absoluut niet zien. De vader heeft er alles aan gedaan om [minderjarige] contact te laten hebben met de moeder. In het verleden heeft hij zelfs gedreigd met straffen, maar als [minderjarige] dan nog steeds niet wil, is het klaar. Desgevraagd heeft de vader ermee ingestemd dat de rechtbank ook een beslissing neemt over de verdeling van de vakanties en de feestdagen op basis van een verdeling daarvan bij helfte.
6.3.
De GI heeft naar voren gebracht dat de problematiek die heeft geleid tot de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog steeds speelt. De opvoedsituaties bij beide ouders verschillen en beide ouders leggen de oorzaak van de onrust die hierdoor voor [minderjarige] ontstaat bij de andere ouder. [minderjarige] wisselt wel gemakkelijk tussen situaties, maar de GI ziet daarbij twee kanten. De omslag van vader naar moeder en omgekeerd heeft gevolgen voor [minderjarige] . De GI vraagt zich af in hoeverre [minderjarige] zelf ruimte mag pakken. [minderjarige] is in verband met het spoelen aangewezen op de hulp van volwassenen. De GI stelt dat [minderjarige] baat heeft bij rust en stabiliteit en de huidige co-ouderschapsregeling is niet meer in zijn belang. [minderjarige] krijgt meer rust als hij op één plek blijft. De GI is van mening dat de moeder hem beter structuur kan bieden dan de vader. Er is tussentijds nog gesproken over een proefplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, maar na intern overleg heeft de GI besloten dit niet door te zetten. De GI vindt een verdeling van de vakanties passend waarbij [minderjarige] bij iedere ouder de helft van de vakanties doorbrengt. Bij eenweekse vakanties is het weekend voorafgaand aan die vakantie bepalend bij wie de vakantie start. Op die manier zijn er zo min mogelijk wisselingen en dat is ook beter in verband met het schoolvervoer.

7.Het advies van de raad

De raad ziet dat [minderjarige] klem zit tussen de ouders. Duidelijk is dat [minderjarige] contact wil met beide ouders. Het co-ouderschap zal niet meer gaan werken, omdat de ouders te verschillend zijn. De raad is ook op de hoogte van het verzoekschrift van de GI in zaaknummer C/03/328554 / JE-RK 24/424 en heeft daardoor op dit moment voldoende informatie om een advies te geven en ziet op dit moment geen nadere rol voor zichzelf weggelegd. De raad vindt dat [minderjarige] rust en structuur nodig heeft. Die structuur is ook belangrijk in verband met zijn noodzakelijke spoelingen. De raad vindt dat de moeder beter in staat is [minderjarige] de structuur te bieden die hij nodig heeft. Bij haar is daarnaast geen/minder sprake van schoolverzuim. Los van de beslissing over bij wie [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats moet krijgen, maakt de raad zich zorgen erover dat het incident met de spaarpot zo groot is gemaakt dat [minderjarige] nu al vijf weken geen contact meer heeft met de moeder. Hoe moeilijk het ook is, beide ouders zijn verantwoordelijk voor [minderjarige] en er blijft ook nadat er een beslissing is genomen over zijn hoofdverblijfplaats, een belangrijke taak voor beide ouders liggen om dingen in het belang van [minderjarige] wel samen te gaan bespreken. Desgevraagd heeft de raad ter zitting geadviseerd de vakanties van [minderjarige] zo te verdelen dat hij de eenweekse schoolvakanties doorbrengt bij de ouder bij wie hij niet het hoofdverblijf heeft en de schoolvakanties die langer dan een week duren en de feestdagen bij helfte te verdelen. De ouder bij wie [minderjarige] niet zijn hoofdverblijf heeft, wordt daardoor gecompenseerd.

8.De beoordeling

Het wettelijk kader
8.1.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechtbank kan op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
8.2.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang met artikel 1:377e BW een eerdere beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een in onderling overleg overeengekomen zorgregeling wijzigen, als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
8.2.1.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden die rechtvaardigt dat de zorgregeling opnieuw wordt beoordeeld. De rechtbank overweegt dat uit de stukken en ter zitting is gebleken dat de co-ouderschapsregeling, zoals die in het ouderschapsplan door de ouders is overeengekomen en welk ouderschapsplan is vastgelegd in de beschikking van 25 januari 2021 niet meer wordt uitgevoerd. De zorgregeling verloopt niet goed en [minderjarige] verblijft na het incident op 28 februari 2024 inmiddels al vijf weken uitsluitend bij de vader. Dit maakt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat de weg voor een inhoudelijke beoordeling openligt.
De inhoudelijke beoordeling
8.3.
Vast staat dat [minderjarige] ondanks zijn ondertoezichtstelling sinds 25 juni 2020 nog steeds in een ernstig loyaliteitsconflict zit en dat hij tussen de ouders staat. Vast staat ook dat zowel de ouders als de GI als de raad van mening zijn dat de huidige co-ouderschapsregeling niet werkt en dat [minderjarige] het nodig heeft om op één plek te wonen en met de andere ouder een contactregeling te hebben. Nu de ouders er onderling, ook met de hulp van de GI en hun advocaten, niet uitkomen zal de rechtbank een beslissing nemen over welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] is.
Hoofdverblijf
8.4.
De rechtbank oordeelt dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder dient te blijven. De rechtbank zal het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] dan ook afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
8.5.
[minderjarige] is door zijn fysieke beperkingen driemaal per week aangewezen op ambulante medische ondersteuning/spoelzorg. De moeder is beter dan de vader in staat deze medische ondersteuning/spoelzorg te waarborgen. Dit blijkt ook uit het verslag van Vivre Kinderthuiszorg waarnaar de GI heeft verwezen en dat niet weersproken is door de vader. Daarnaast en daarbij is het voor [minderjarige] belangrijk, meer nog dan voor andere kinderen, dat er stabiliteit, structuur en regelmaat is en dat hij leert zich aan regels te houden. Uit de stukken en ter mondelinge behandeling is gebleken dat het de moeder beter dan de vader lukt om [minderjarige] deze (dagelijkse) structuur en regelmaat te bieden. De moeder is beter dan de vader in staat [minderjarige] te doen luisteren en aan te sturen, terwijl [minderjarige] bij de vader veelal kan doen, waarin hij zelf zin heeft hetgeen resulteert in te veel tijd doorbrengen met gamen. Als [minderjarige] bij de moeder is, laat hij veel minder schoolverzuim zien en neemt hij deel aan de groepsactiviteit/begeleiding van Care4Kidz, terwijl hij bij de vader geen of minder sturing krijgt om naar school te gaan en om deel te nemen aan die groepsactiviteit. Dit laatste blijkt ook uit het verslag van Care4Kids waarnaar de GI heeft verwezen en dat niet is weersproken door de vader. Het is belangrijk en nodig dat de sociale vaardigheden van [minderjarige] worden versterkt. Dit kan gebeuren door structurele schoolgang, door buiten te spelen, door naar de groepsactiviteiten van Care4Kids te gaan en door aan sport (bijvoorbeeld padel) te doen, maar de vader kan [minderjarige] hierin niet sturen of stimuleren, terwijl de moeder haar rol als verantwoordelijk ouder hierbij wel oppakt.
8.6.
Daarnaast is de rechtbank ervan overtuigd dat het contact tussen [minderjarige] en de ouder bij wie hij niet zijn hoofdverblijf heeft beter gewaarborgd is als [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft. Voor de ontwikkeling van ieder kind, en dus ook voor [minderjarige] , is het belangrijk dat het onbelast contact met beide ouders kan hebben. Uit het verzoek van de moeder blijkt, in tegenstelling tot de zeer beperkte zorgregeling die de vader verzoekt, dat de moeder het belangrijk vindt dat [minderjarige] regelmatig contact met de vader blijft houden als hij zijn hoofdverblijfplaats bij haar heeft. Daarentegen is het de vader sinds februari 2024 (na het spaarpotincident) niet meer gelukt [minderjarige] te motiveren weer (fysiek) contact te hebben met de moeder. Tijdens de zitting heeft de vader zelfs aangegeven dat het “klaar” is omdat [minderjarige] niet naar de moeder wil. Hiermee laat de vader zien dat hij geen verantwoordelijkheid voelt voor het bevorderen van de band van [minderjarige] met zijn moeder.
Daarnaast acht de rechtbank het zorgelijk en schadelijk voor [minderjarige] dat de vader [minderjarige] nog steeds belast met volwassenproblematiek, hetgeen de vader ter zitting heeft bevestigd, terwijl de GI de vader heeft gewezen op het schadelijke gevolg hiervan voor [minderjarige] . Door dit toch te blijven doen acht de rechtbank het risico groot dat (onbelast) contact tussen [minderjarige] en de moeder onder druk blijft staan als [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zou hebben.
8.7.
Aangezien de moeder haar verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf heeft ingetrokken, zal dit verzoek worden afgewezen, aangezien de intrekking tot gevolg heeft dat dit verzoek niet meer kan worden onderzocht.
Zorgregeling
8.8.
Zoals al overwogen is het voor [minderjarige] belangrijk dat hij regelmatig en onbelast contact met de vader heeft, als hij zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder houdt. De rechtbank zal daarom in lijn met het advies van de raad bepalen dat [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandag voor school bij de vader verblijft. Op deze manier kan [minderjarige] bij het wisselen tussen de ouders gebruik (blijven) maken van het schoolvervoer, dat voor zowel de ouders en [minderjarige] gemakkelijk is en dat risico op discussie tussen de ouders uitsluit.
8.9.
Hoewel de ouders in hun verzoekschriften niet expliciet om een verdeling van de vakanties en feestdagen hebben verzocht zal de rechtbank een verdeling hiervan in deze beschikking vastleggen. Dit is ook met de ouders besproken tijdens de mondelinge behandeling en de ouders hebben daarmee ingestemd. In lijn met het advies van de raad zal de rechtbank bepalen dat [minderjarige] zijn eenweekse vakanties vanaf de vrijdag na school voorafgaande aan die vakantie tot de maandagmorgen na die vakantie bij de vader zal verblijven. De overige vakanties en de feestdagen zullen in onderling overleg tussen de ouders, eventueel met hulp van de GI of hun advocaten, bij helfte tussen de ouders worden gedeeld. De ouders kunnen zich daarbij laten leiden door de mogelijkheden die het speciale schoolvervoer biedt. Verder moeten de ouders ervoor zorgen dat [minderjarige] zo min mogelijk last heeft van eventuele discussie tussen de ouders over deze verdeling.

9.De beslissing

De rechtbank:
9.1.
wijzigt het aan de beschikking van 25 januari 2021 gehechte ouderschapsplan en ook de daarna gemaakte nadere afspraken tussen de ouders voor zover het de zorgregeling betreft en bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] , bij de vader zal verblijven:
  • eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot maandagmorgen voor school;
  • tijdens de schoolvakanties die een week duren van de vrijdag voorafgaand aan die vakantie na school tot de maandagmorgen na die vakantie voor school;
  • de helft van de overige schoolvakanties en de helft van de feestdagen, in onderling overleg tussen de ouders te bepalen.
9.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
9.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, (kinder)rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.P.L.W.M. Aarts, griffier op 5 april 2024 en op schrift gesteld op 29 april 2024.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.