ECLI:NL:RBLIM:2024:2235

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
C/03/326505 / HA RK 24-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met betrekking tot gezag over minderjarige

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 29 februari 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechters in een civiele procedure betreffende het gezag over een minderjarige. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de advocaat van de verzoeker, mr. M.A. Ploemen, na een mondelinge behandeling op 16 januari 2024. Tijdens deze zitting werd een verzoek tot aanhouding afgewezen, wat leidde tot de wraking. De verzoeker stelde dat de rechters partijdig en vooringenomen waren, omdat de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming niet op de hoogte was van de zaak en dit in het belang van het kind zou schaden.

De rechters, bestaande uit mr. M.C.A.E. van Binnebeke, mr. P.H. Brandts en mr. A.J.M. van Mil, hebben aangegeven dat er geen grond is voor de veronderstelling van partijdigheid. Zij stelden dat de vertegenwoordiger van de Raad zich bereid had verklaard om de raad te vertegenwoordigen, en dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een processuele beslissing was die niet op vooringenomenheid kan wijzen. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de rechters zorgvuldig afgewogen.

Uiteindelijk oordeelde de wrakingskamer dat er geen feiten of omstandigheden waren die een aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechters opleverden. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit mr. M.M. Beije, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. H.H. Dethmers.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Wrakingskamer
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/326505 / HA RK 24-16
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. M.A. Ploemen te Heerlen,
dat strekt tot wraking van de meervoudige kamer bestaande uit
mr. M.C.A.E. van Binnebeke, mr. P.H. Brandts en mr. A.J.M. van Mil, rechters in de rechtbank Limburg.

1.De procedure

Op 16 januari 2024 vond de mondelinge behandeling plaats van het verzoek tot beëindiging van het gezag over de minderjarige [minderjarige] . Het betreft het verzoekschrift met nummer 319653 FA RK 23/2480 van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg (hierna: de raad) en [verzoeker] en [belanghebbende] als belanghebbende partijen. Tijdens deze zitting is door [verzoeker] een verzoek tot wraking van de rechters van de meervoudige kamer ingediend. Daarop is een proces verbaal gemaakt waarin de gronden voor de wraking zijn opgenomen.
Op 23 januari 2024 hebben de rechters de wrakingskamer meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij gehoord wensen te worden. Op 25 januari 2024 is door de rechters in een schriftelijke reactie hun zienswijze gegeven.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 15 februari 2024. Voor verzoeker is de advocate verschenen en van de meervoudige kamer zijn mr. Van Binnebeke en mr. Van Mil verschenen.
De datum van de uitspraak wordt bepaald op heden.

2.De gronden van het verzoek

Namens verzoeker stelt mr. Ploemen zich op het standpunt dat de rechters partijdig en vooringenomen zijn omdat zij het verzoek tot aanhouding hebben afgewezen. Zij licht toe dat de ter zitting aanwezige raadsvertegenwoordigster inhoudelijk niets van de zaak of van [minderjarige] , het kind van verzoeker, weet. En dat, zo stelt zij, is niet in het belang van [minderjarige] .
De raadsvrouwe voert aan dat de vader het vertrouwen ontbeert dat de rechtbank onafhankelijk kan beslissen omdat deze vertegenwoordigster van de raad niet op de hoogte is van de zaak. Dat schendt het recht op een eerlijk proces.

3.Het standpunt van de rechters

De rechters voeren aan dat er geen beslissingen zijn genomen waardoor de onpartijdigheid van de rechters in het geding is gekomen. Desgevraagd heeft de betreffende medewerkster van de raad zich voorafgaand aan de mondelinge behandeling bereid verklaard om de raad ter mondelinge behandeling te vertegenwoordigen. Dat is een afweging en beslissing van de betreffende vertegenwoordigster. Dat vervolgens de betreffende medewerkster van de raad ter mondelinge behandeling aanwezig is en de heer [verzoeker] van haar verwacht dat zij op de mondelinge behandeling goed beslagen ten ijs komt en daarbij stelt dat de betreffende medewerkster dat niet was, kan niet tot de vaststelling leiden dat sprake is van (schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid aan de kant van de rechters.

4.De beoordeling

Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking geldt dat een rechter uit hoofde van haar of zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, of dat de bij verzoeker daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend.
Uit het proces verbaal blijkt dat er ter mondelinge zitting geen vertegenwoordiger van de raad is verschenen omdat de raad de afspraak niet in haar systeem had staan. De, voor een andere zaak, in het gerechtsgebouw aanwezige medewerkster van de raad, is bereid om de raad in de zitting te vertegenwoordigen; zij is evenwel niet op de hoogte van de zaak. Voor de man is dit onacceptabel, zijn advocate maakt bezwaar en verzoekt om aanhouding. De rechters wijzen dit aanhoudingsverzoek af waarna zij door de man worden gewraakt.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit verzoek tot wraking ongegrond is. Het afwijzen van het aanhoudingsverzoek is een processuele beslissing, die geen grond voor wraking kan opleveren. Dit is alleen anders als er geen andere verklaring voor die beslissing te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Met inachtneming van hetgeen door de rechters in hun schriftelijke reactie en in de mondelinge toelichting tijdens de wrakingszitting is aangevoerd is de wrakingskamer van oordeel dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechters, laat staan een zwaarwegende aanwijzing.
Het verzoek is dan ook ongegrond.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Beije, mr. R.A.J. van Leeuwen en
mr. H.H. Dethmers, bijgestaan door de griffier en in het openbaar uitgesproken op
29 februari 2024.