ECLI:NL:RBLIM:2024:2230

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
C/03/292985 / HA ZA 21-295
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake ernstige verwaarlozing van in opfok geplaatste paarden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 24 april 2024 een tussenvonnis uitgesproken in een procedure over de vermeende ernstige verwaarlozing van in opfok geplaatste paarden. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen uitgesproken, waaronder op 7 september 2022 en 8 november 2023, waarin de bewijslast en de noodzaak van deskundigenonderzoek aan de orde kwamen. De eiseres, een vennootschap onder firma, heeft gesteld dat de gedaagden tekortgeschoten zijn in de opfokovereenkomst door de paarden niet goed te verzorgen en hen te laten verhongeren. De rechtbank heeft in dit vonnis de overgelegde schriftelijke bewijsmiddelen beoordeeld en de eiseres gevraagd of zij nog bewijs wil leveren door het horen van getuigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het overgelegde bewijs onvoldoende is om een vergelijking te maken tussen de medische toestand van de paarden bij het afleveren en ophalen van de opfok. De eiseres is in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de wens om getuigen te horen, waarbij de rechtbank de kosten en de beperkte omvang van de resterende vordering in overweging heeft genomen. De zaak is aangehouden voor verdere uitlating van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/292985 / HA ZA 21-295
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres],
kantoorhoudend te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. F. Kolkman,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
kantoorhoudend te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat: mr. J.A. Houben-Timmermans.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 november 2023,
- de akte uitlating na tussenvonnis d.d. 8 november 2023 van [eiseres] ,
- de antwoordakte van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

De stand van zaken na de eerdere tussenvonnissen
2.1.
De rechtbank zag zich in het kader van de beoordeling van het onder I en II gevorderde geplaatst voor de vraag of sprake is van ernstige verwaarlozing van de in opfok geplaatste paarden.
2.2.
Voor de toewijsbaarheid van de onder I gevorderde schadevergoeding, die ziet op de paarden [naam 1] en [naam 2] , diende ook komen vast te staan dat deze paarden in eigendom aan [eiseres] toebehoren. De rechtbank heeft [eiseres] daarom bij tussenvonnis van 7 september 2022 eerst opgedragen te bewijzen dat zij eigenaar is van [naam 1] en [naam 2] .
2.2.1.
[eiseres] heeft ten bewijze van die stelling op 21 april 2023 getuigen doen horen. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 8 november 2023 het door [eiseres] geleverde bewijs gewaardeerd en is tot de conclusie gekomen dat op grond daarvan niet is komen vast te staan dat [eiseres] eigenaar is van [naam 1] en [naam 2] . De rechtbank heeft daarom in r.o. 2.12. van dat tussenvonnis geoordeeld dat het onder I gevorderde zal worden afgewezen.
2.3.
In het tussenvonnis van 7 september 2022 heeft de rechtbank met betrekking tot vordering II overwogen dat op [eiseres] de bewijslast rust van haar stelling dat [gedaagden] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de opfokovereenkomst door opzettelijk dan wel bewust roekeloos handelend de paarden te laten verhongeren en niet juist te verzorgen. Ook heeft de rechtbank overwogen dat zij voornemens is om, in het kader van de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van verwaarlozing van de paarden, een deskundige in te schakelen.
2.3.1.
Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de persoon van de deskundige en over de vragen die de rechtbank voornemens was te stellen. De griffier van de rechtbank heeft daarna de door partijen voorgedragen deskundige benaderd. De door partijen voorgedragen deskundige, prof. dr. [naam deskundige] , heeft de rechtbank bericht dat zij denkt geen nuttige bijdrage te kunnen leveren aan de beantwoording van de haar voorgelegde vraagstelling en daarom de benoeming als deskundige niet te accepteren (zie tussenvonnis 4 januari 2023 pagina 6 en 7). De medische conditie, en in het verlengde daarvan de vraag of sprake was van ondervoeding / verwaarlozing, is volgens de beoogd deskundige niet te beantwoorden zonder uitgebreid, goed gedateerd en geïdentificeerd, foto/videomateriaal en een dergelijke uitgebreide verslaglegging is bij dierenartsen doorgaans niet gebruikelijk. De beoogd deskundige heeft verder opgemerkt dat verwaarlozing op het acute moment al moeilijk vast te stellen is, laat staan vele jaren later.
2.3.2.
De rechtbank heeft [eiseres] vervolgens in datzelfde tussenvonnis van 8 november 2023 verzocht zich bij akte uit te laten over de vraag of zij de benoeming van een deskundige wil (laten) doorzetten, gelet op de beperkte omvang van de resterende vordering onder II (€ 2.000,-), in relatie tot omvang van de vermoedelijke kosten die gepaard zullen gaan met de benoeming van een deskundige. [eiseres] heeft de rechtbank in haar akte uitlating na tussenvonnis d.d. 8 november 2023 bericht dat zij afziet van het laten benoemen van een deskundige.
Vordering II: de overgelegde stukken in het kader van het opgedragen bewijs
2.4.
Ter onderbouwing van de door haar gestelde verwaarlozing heeft [eiseres] onder randnummer 12 van de conclusie na enquête de reeds door haar in het geding gebrachte bewijsmiddelen als volgt opgesomd:
  • het fotomateriaal dat als productie 1 bij de dagvaarding in het geding is gebracht;
  • het resultaat van het bloedonderzoek d.d. 18 november 2019, dat als productie 2 in
het geding is gebracht. Hieruit blijkt een manifest eiwittekort, te wijten aan ondervoeding, gecompliceerd met proteïne-lossing gastroenteropathie;
  • het rapport van dierenartspraktijk [naam praktijk] d.d. 3 januari 2020 (productie 3);
  • de foto’s van de wonden d.d. 18 november 2019 (productie 4);
  • het rapport van dierenartsenpraktijk [naam praktijk] d.d. 27 april 2020 en de daarbij gevoegde foto’s (productie 9);
  • de verklaring van [naam dierenarts 1] d.d. 11 november 2020 (productie 11);
  • de verklaring van [naam dierenarts 1] d.d. 13 november 2020 (productie 12);
  • de verklaring van Dier-N-Artsen d.d. 2 december 2020 (productie 13);
  • de taxatierapporten d.d. 11 februari 2022 (productie 18 en 19);
  • de foto’s van de toestand van de paarden ten tijde van het afhalen op18 november 2019 (productie 23 en 24);
  • de video van de aankomst van de paarden bij [gedaagden] (productie 25).
2.5.
[gedaagden] handhaven hun betwisting, primair, dat de op de foto’s afgebeelde paarden de in geding zijnde paarden zijn, en, subsidiair, dat de foto’s zijn gemaakt op de tijdstippen waarop zij volgens [eiseres] zijn gemaakt. Op het als productie 25 in het geding gebrachte filmpje, noch de uitvergroting daarvan, zijn, aldus [gedaagden] individuele paarden te herkennen. Er waren destijds volgens [gedaagden] bovendien meerdere schimmels in de weide aanwezig, en niet alleen maar [naam 2] , zoals [eiseres] stelt. [gedaagden] betwisten verder dat de foto (productie 30), die genomen is ruim nadat de paarden bij [eiseres] zijn opgehaald, de hoef van [naam 1] betreft.
Het oordeel van de rechtbank
2.6.
Bij de beoordeling van het onder II gevorderde, dat ziet op alle vier de in opfok geplaatste paarden, is het kunnen maken van een vergelijking van de medische situatie van de paarden ten tijde van het afleveren van de paarden bij de opfok en het ophalen van de paarden bij de opfok, van doorslaggevend belang.
2.7.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onder 12 van de conclusie na enquête door [eiseres] opgesomde bewijsmiddelen waar zij zich op beroept als volgt.
2.7.1.
Met betrekking tot de hierboven onder r.o. 2.4. weergegeven opsomming, voor zover deze ziet op de verklaringen van de dierenarts(en), verwijst de rechtbank naar hetgeen zij daarover al onder r.o. 4.21. en 4.22. van het tussenvonnis van 7 september 2022 heeft overwogen. Op basis van deze verklaringen kan geen vergelijking worden gemaakt tussen de medische toestand van de paarden ten tijde van het afleveren bij [eiseres] en het moment waarop de paarden weer werden opgehaald. Evenmin valt daaruit af te leiden dat de geconstateerde medische aandoening, PLE, is te wijten is aan de gestelde ondervoeding. In zoverre kan aan het onder het tweede gedachtestreepje genoemde bloedonderzoek evenmin betekenis worden toegekend.
Aan de verklaring van Dier-N-Artsen van 2 december 2020 (productie 13) heeft de rechtbank onder r.o. 4.23. van het tussenvonnis van 7 september 2022 reeds uitgebracht aandacht besteed, met als conclusie dat daaraan geen concrete informatie kan worden ontleend over de medische toestand van [naam 1] en [naam 2] vlak voor de opfok. De rechtbank verwijst daarom, waar het deze verklaring betreft, naar hetgeen zij daarover reeds eerder heeft overwogen. Productie 11 is zodanig algemeen dat daaraan evenmin relevante informatie omtrent de medische toestand van de paarden, in relatie tot de vraag die voorligt, kan worden ontleend. Voor wat betreft productie 12 heeft te gelden dat dierenarts [naam dierenarts 1] in zijn e-mail van 13 november 2020, expliciet, opmerkt dat hij ‘deze paarden’ eerst heeft gezien nadat zij aankwamen op [eiseres] in het najaar van 2019 en dat hij ‘geen exacte data over de algemene toestand van deze paarden bij vertrek naar de opfok’ heeft. Dit bevestigt dat aan de verklaringen van deze dierenarts geen informatie valt te ontlenen op basis waarvan een vergelijking mogelijk is tussen de medische toestand van (in ieder geval een deel) de paarden bij aanvang van de opfok en bij vertrek.
2.7.2.
Wat betreft de overgelegde foto’s brengt de rechtbank allereerst in herinnering hetgeen zij daarover reeds onder r.o. 4.20. van het tussenvonnis van 7 september 2022 heeft overwogen (foto’s productie 1 en 4). De rechtbank overweegt voorts in het verlengde daarvan met betrekking tot de nog bij akte ingebrachte foto’s 23 en 24 het volgende. Die foto’s brengen grotendeels slechts een beperkt deel van het betreffende paard in beeld (hoef, been, achterlichaam) en de daarop afgebeelde paarden zijn als zodanig moeilijk identificeerbaar. Voor de, laatste, als productie 23 overgelegde foto, waar een schimmel (geheel) op te zien is, geldt dat daar geen nadere toelichting op gegeven is voor wat betreft de identiteit van dat paard, nog daargelaten wat uit die foto valt op te maken over de medische toestand in relatie tot de gestelde verwaarlozing. Hetzelfde geldt voor het donkergekleurde paard dat (geheel) is afgebeeld op productie 24. Voor beide producties geldt bovendien dat de enkele, betwiste, stelling dat de foto’s zijn genomen op de dag van het ophalen bij de opfok onvoldoende is. Het als productie 25 overgelegde filmpje, waar een grote groep paarden, rennend in de wei, op is te zien, is van een dusdanige afstand genomen dat daar niets concreets uit valt op te maken wat betreft de vraag welke paarden het betreft en in welke conditie deze verkeren. Aan de twee uitvergrote (als productie 31 overgelegde) foto’s valt evenmin relevante informatie af te leiden. Voor de foto’s op de nagekomen producties 29 en 32 geldt eveneens hetgeen de rechtbank reeds onder r.o. 4.20. van het tussenvonnis van 7 september 2022 heeft overwogen, namelijk dat (zonder nadere toelichting, dan wel bewijslevering) niet blijkt op welke datum deze foto’s zijn gemaakt, welke paarden het betreft, en dat daaruit niet valt af te leiden of hun toestand als gevolg van verwaarlozing door [gedaagden] ernstig zou zijn verslechterd. De als productie 29 ingebrachte verklaring van dierenarts [naam dierenarts 1] ‘de paarden op de foto zijn [naam 1] en [naam 2] ’ opgenomen in een e-mail, die niet meteen eenduidig valt te linken aan de e-mail waar de foto’s in zijn opgenomen, maakt dit, wat daar ook van zij, niet anders. Productie 30 betreft een foto die zou zijn genomen op 11 februari 2020, en dus enkele maanden nadat de paarden bij de opfok zijn opgehaald waarin de hoefsmid zich uitlaat over de, volgens hem, slechte conditie van [naam 1] op dat moment. Wat er verder ook zij van deze productie, op basis daarvan kan geen vergelijking worden gemaakt van de medische toestand van [naam 1] voor en na de opfok.
2.7.3.
Uit de als productie 18 en 19 overgelegde taxatierapporten van [naam 1] en [naam 2] , van een datum gelegen ver na het ophalen bij de opfok, kan niets worden opgemaakt omtrent het verschil tussen de medische toestand van die paarden ten tijde van het wegbrengen en ophalen bij de opfok. Zij kunnen dan ook niet als bewijs dienen van de gestelde verwaarlozing.
2.7.4.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het overgelegde bewijsmateriaal ontoereikend is om een vergelijking te kunnen maken tussen de medische toestand van de vier paarden bij het afleveren en het ophalen van de opfok. De rechtbank merkt in dit kader nog op dat waar het de paarden [naam 3] en [naam 4] betreft nauwelijks bewijsstukken zijn ingebracht, althans niet (voldoende) inzichtelijk is gemaakt welke van de in de opsomming vermelde bewijsstukken op die paarden zien en waar dat uit op valt te maken. Dit terwijl de vordering mede ziet op deze twee paarden.
Het verdere verloop
2.8.
Door [eiseres] is ter zake van de gestelde ernstige verwaarlozing verder nog bewijs aangeboden door het doen horen van getuigen, namelijk dierenartsen [naam dierenarts 1] en [naam dierenarts 2] , de heer [naam 5] en de heer [naam 6] (zie o.m. de dagvaarding randnummer 65 en de akte uitlating na tussenvonnis d.d. 4 januari 2023 randnummer 10).
2.9.
De rechtbank zal [eiseres] in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de vraag of zij, gelet op de beperkte omvang van de nog resterende vordering, in relatie tot de aan een getuigenverhoor verbonden kosten, nog over wil gaan tot het laten horen van getuigen.
2.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 mei 2024voor uitlating
[eiseres] over hetgeen onder r.o. 2.9. is overwogen,
3.2.
bepaalt dat [eiseres] , indien zij
getuigenwil laten horen, de verhinderdagen van de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juli 2024 tot en met december 2024 direct op
22 mei 2024moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
3.3.
bepaalt voor het geval dat [eiseres] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht, Sint Annadal 1, op een datum en tijdstip dat nader zal worden bepaald,
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.
cb