ECLI:NL:RBLIM:2024:2220

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
C/03/317011 / HA ZA 23-181
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op eigendomsrecht door verven van muur zonder toestemming

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 17 april 2024, staat de vraag centraal of gedaagde inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van eisers door de muur van hun schuur zonder toestemming wit te verven. Eisers, eigenaren van naast elkaar gelegen percelen, vorderen herstel van de muur in de oude toestand, terwijl gedaagde betwist dat haar handelen onrechtmatig is. De rechtbank oordeelt dat gedaagde inderdaad inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van eisers, maar dat eisers misbruik maken van hun bevoegdheid door herstel van de muur te vorderen. De rechtbank overweegt dat de belangen van gedaagde, die kosten en mogelijke schade van het verwijderen van de verf aanvoert, zwaarder wegen dan het belang van eisers bij de kleur van de muur. De vorderingen van eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige belangenafweging in geschillen over eigendomsrechten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/317011 / HA ZA 23-181
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,2. [eiseres sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat: mr. L. Isenborghs te Heerlen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. J.J. Baltus te Landgraaf.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] worden genoemd en afzonderlijk [eiser sub 1] dan wel [eiseres sub 2] . Gedaagde zal hierna [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 april 2023 met productie 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord van 16 augustus 2023;
- de dagbepaling van de mondelinge behandeling;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 januari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn eigenaren van naast elkaar gelegen percelen. De schuur van [eisers] grenst aan de achterkant aan de tuin van [gedaagde] . [eisers] kunnen deze schuur alleen bereiken via een mandelig pad dat tussen de percelen van partijen ligt.
2.2.
[gedaagde] heeft de muur aan de achterzijde van de schuur, waar zij vanuit haar tuin tegen aankijkt, wit geverfd. Daarvoor hebben [eisers] geen toestemming gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van dit vonnis de wit geschilderde muur te herstellen in de oude toestand door de aangebrachte verf te verwijderen en in bedoelde toestand te behouden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] nalatig blijft met een maximum van € 50.000,00;
2. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eisers] van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 925,00, binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis;
3. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsvraag
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het onrechtmatig is ten aanzien van [eisers] dat [gedaagde] de muur van de schuur wit heeft geverfd.
Grondslag vordering
4.2.
[eisers] spreken [gedaagde] aan op grond van onrechtmatige daad.
4.3.
[eisers] voeren hiertoe – zakelijk weergegeven – aan dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover hen heeft gehandeld door de muur zonder hun toestemming te verven. Daarmee heeft zij volgens [eisers] inbreuk gemaakt op hun eigendomsrecht. Door toedoen van [gedaagde] is de muur nu (ongewild) wit en valt deze op tegenover de omringende, baksteenrode muren. De schade van [eisers] bestaat eruit dat zij dagelijks met de geverfde muur en dus met de eigendomsinbreuk geconfronteerd worden. [eisers] zien de muur als zij via het mandelige pad van of naar hun woning gaan, de motor uit de schuur halen of afval wegzetten.
Verweer
4.4.
[gedaagde] betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en dat [eisers] schade hebben geleden. Daarnaast stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat [eisers] onvoldoende belang hebben bij hun vorderingen, dat zij misbruik maken van hun recht dan wel dat hun vorderingen in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid.
4.5.
[gedaagde] voert – voor zover relevant – het volgende aan. Volgens [gedaagde] heeft zij geen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eisers] aangezien de muur gemeenschappelijk is en zij daarom het recht had om deze te verven. De kadastertekening die [eisers] hebben overgelegd, klopt volgens [gedaagde] niet: de muur van de schuur is gebouwd op de erfgrens tussen de percelen van partijen. Bovendien is geen sprake van onrechtmatigheid omdat [eisers] de muur niet vanuit hun woning kunnen zien. Volgens [gedaagde] is de muur door het verven niet beschadigd maar juist verbeterd: de muur is netjes geverfd, blijft koel door de witte kleur en is beter bestand tegen weersinvloeden. Het verwijderen van de verf zou disproportioneel hoge kosten met zich meebrengen en mogelijk schade aan de muur veroorzaken. Deze omstandigheden maken volgens [gedaagde] dat [eisers] misbruik maken van hun recht door herstel van de geschilderde muur in de oude toestand te vorderen.
Toetsnorm
4.6.
Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Het staat de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij om gebruik te maken van zijn zaak, mits dit gebruik niet in strijd is met rechten van anderen en daarbij de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen in acht worden genomen (artikel 5:1 BW). De eigenaar kan zijn recht dus aan iedereen tegenwerpen en hij hoeft niet te dulden dat een ander zijn zaak op wat voor wijze dan ook gebruikt, tenzij die ander een bevoegdheid daartoe heeft verkregen. Het is in beginsel onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW om op een eigendomsrecht inbreuk te maken, tenzij voor die inbreuk een rechtvaardigingsgrond bestaat.
4.7.
De stelplicht en bewijslast van de feiten waaruit volgt dat aan de in artikel 6:162 BW genoemde vereisten (onrechtmatigheid, toerekenbaarheid, schade en causaal verband) is voldaan, rusten op [eisers] omdat zij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroepen.
Toetsing
4.8.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] de muur van de schuur zonder toestemming van [eisers] wit heeft geverfd. Dat levert in beginsel een inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] op. [gedaagde] betwist evenwel dat haar handelen onrechtmatig is en legt daaraan twee argumenten ten grondslag.
4.9.
Ten eerste heeft [gedaagde] aangevoerd dat de geverfde muur niet uitsluitend aan [eisers] toebehoort. Volgens [gedaagde] klopt de kadastertekening niet en is de achtermuur van de schuur gebouwd op de erfgrens tussen de percelen van partijen. Daarom heeft zij het recht deze muur te verven, aldus [gedaagde] . [eisers] hebben daarentegen gesteld dat de schuur volledig op hun eigen perceel staat en dus hun eigendom is. De rechtbank stelt voorop dat mandeligheid van een muur ontstaat door een rechtshandeling (artikel 5:60 BW) of op grond van de wet (artikel 5:62 BW). In deze zaak is niet gesteld en ook niet anderszins gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat de muur als mandelig moet worden aangemerkt, zodat de rechtbank aanneemt dat dat niet het geval is. Op grond van de wet is sprake van mandeligheid als sprake is van een vrijstaande muur boven de erfgrens, dan wel van een gemene muur tussen twee gebouwen of werken die aan verschillende eigenaren toebehoren. Van een vrijstaande muur is geen sprake. Van een gemene muur tussen twee gebouwen is, zo blijkt uit de foto’s die [eisers] hebben overgelegd, ook geen sprake. De muur is slechts aan één zijde bebouwd en dat betekent dat deze op grond van de wet niet mandelig kan zijn. De rechtbank overweegt dat de schuur van [eisers] is en – gezien het voorgaande en anders dan [gedaagde] bepleit – de muur dus ook.
4.10.
Ten tweede heeft [gedaagde] aangevoerd dat het niet onrechtmatig is dat zij de muur heeft geverfd omdat [eisers] de witte muur vanuit hun woning niet kunnen zien. Dit argument slaagt evenmin. De rechtbank overweegt dat de zichtbaarheid van de eigendomsinbreuk voor de eigenaar bij het vaststellen van een inbreuk op een eigendomsrecht geen rol speelt. Daar komt bij dat [eisers] stellen dat zij de witte muur kunnen zien als zij gebruik maken van het achter de schuur gelegen mandelige pad. Dit volgt ook uit de conclusie van antwoord.
4.11.
De slotsom is dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van [eisers] door de muur te verven. Daarmee heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld.
4.12.
Vervolgens moet worden beoordeeld of dit onrechtmatig handelen tot schade heeft geleid, aangezien schade één van de vereisten in de wet is voor onrechtmatige daad. Tussen partijen staat ter discussie of het witverven van de muur schade veroorzaakt heeft. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eisers] toegelicht dat hun schade eruit bestaat dat zij dagelijks langs de geverfde, witte muur lopen en zij op dat moment worden geconfronteerd met de eigendomsinbreuk. De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat [eisers] daarmee onvoldoende concreet hebben uiteengezet dát en welke schade zij lijden doordat de muur is geverfd. Nu de aanwezigheid van schade niet is komen vast te staan, kan van een onrechtmatige daad geen sprake zijn.
4.13.
De rechtbank overweegt dat, zelfs als geen sprake is van (dreigende) schade, de eigenaar van een zaak zich ook rechtstreeks op grond van artikel 5:1 BW jo. artikel 3:296 BW tegen een eigendomsinbreuk kan verzetten. Op grond van de in deze procedure naar voren gebrachte en gebleken feiten en omstandigheden, gaat de rechtbank ambtshalve over tot het aanvullen van de rechtsgronden (artikel 25 Rv). De rechtbank zal hierna beoordelen of en in hoeverre deze feiten en omstandigheden toewijzing van de vorderingen van [eisers] op deze grondslag rechtvaardigen.
Misbruik van bevoegdheid
4.14.
Met het voorgaande is immers niet gezegd dat de uitoefening van de bevoegdheid van een eigenaar tot handhaving van zijn eigendomsrecht aan iedere toetsing is onttrokken. Een eigendomsrecht kan ook worden misbruikt. Dat geldt ook voor de bevoegdheid van een eigenaar tot handhaving van zijn eigendomsrecht (artikel 3:13 BW). [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eisers] misbruik maken van hun recht door – kort gezegd – herstel van de muur in de oude toestand te eisen.
4.15.
Het beroep op misbruik van recht is een bevrijdend verweer. De stelplicht en de bewijslast van de feiten die nodig zijn om dit bevrijdende verweer te laten slagen, rusten op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [gedaagde] .
4.16.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat haar belang bij het behoud van de geverfde muur is gelegen in de wens om tegen een frisse, witte muur aan te kijken en de hoge kosten en mogelijke schade die het met zich zou meebrengen als zij de verflaag zou moeten laten verwijderen door een professioneel bedrijf. De advocaat van [gedaagde] heeft daarbij toegelicht dat hij beroepshalve uit strafzaken weet dat het verwijderen van graffiti een dure aangelegenheid is en dat het weghalen daarvan ten koste gaat van de kwaliteit van de muur. Gevraagd naar een reactie hierop hebben [eisers] tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat zij niet weten wat het kost om de verf te verwijderen. Verder hebben [eisers] niet weersproken dat herstel van de muur in de oude toestand met hoge kosten gepaard zou gaan. Desgevraagd hebben [eisers] aangegeven dat hun belang is gelegen in het niet langer geconfronteerd worden met de witte kleur op de schuur, die afsteekt tegen de baksteenrode muren. De rechtbank begrijpt hieruit dat het [eisers] (alleen) om de kleur gaat. Het belang aan de zijde van [eisers] bij de kleur weegt de rechtbank minder zwaar dan het belang van [gedaagde] om verstoken te blijven van de hoge kosten van verwijdering van de verf en van eventuele schade aan de muur die daarbij ontstaat. Vanwege de onevenredigheid tussen deze belangen kunnen [eisers] naar redelijkheid niet tot de uitoefening van de bevoegdheid tot handhaving van hun eigendomsrecht komen. De rechtbank is van oordeel dat het door [eisers] gevorderde herstel van de muur in de oude toestand onder deze omstandigheden misbruik van bevoegdheid oplevert.
4.17.
De rechtbank overweegt dat deze belangenafweging anders had kunnen uitvallen als [eisers] hadden gevorderd de muur in een baksteenrode kleur te verven. Dat is wel onderwerp van gesprek geweest tussen partijen in het kader van een regeling, maar heeft niet tot een oplossing van het geschil geleid. Het verven in dezelfde kleur als de omringende bakstenen muren zou aansluiten bij het door [eisers] gestelde belang bij de kleur, terwijl de vordering die zij nu hebben ingesteld niet zonder meer de enige of meest passende manier is om dat belang te dienen. Hoewel daar expliciet naar is gevraagd tijdens de mondelinge behandeling, is het verven van de muur in een baksteenrode kleur niet door [eisers] gevorderd, ook niet subsidiair. Daarom kan dit – in ieder geval in deze procedure – niet tot een andere uitkomst leiden.
Conclusie
4.18.
Uit voorgaande beoordeling blijkt dat het beroep van [gedaagde] op misbruik van bevoegdheid slaagt. De rechtbank wijst daarom de vorderingen van [eisers] af.
Proceskosten
4.19.
[eisers] worden in het ongelijk gesteld en daarom worden zij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. Tot aan dit vonnis zijn de proceskosten zijdens [gedaagde] als volgt:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.707,00
4.20.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat zowel [eiser sub 1] als [eiseres sub 2] kan worden gedwongen het gehele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.707,00, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.L.M. van Venrooij en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
type: SV