ECLI:NL:RBLIM:2024:2193

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
C/03/269266 / HA ZA 19-492
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van onroerende zaken en bankrekeningen tussen broers in civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door [eiser] tegen [gedaagden], betreft het de verdeling van verschillende onroerende zaken en bankrekeningen tussen drie broers. De rechtbank Limburg heeft op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortkwam uit een eerder vonnis van 20 september 2023 waarin enkele beslissingen waren aangehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaken, gelegen op [adres], gezamenlijk eigendom zijn van [eiser], [gedaagde 1] en hun moeder, ieder voor een derde deel. De moeder heeft echter geen partij willen kiezen in het geschil tussen haar kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiser] om de eigendom van de onroerende zaken uitsluitend aan hem en [gedaagde 1] toe te wijzen, niet toewijsbaar zijn, omdat de moeder ook deel uitmaakt van de gemeenschap. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat het onverdeelde aandeel van [eiser] in de eigendom van [adres] zal worden toegedeeld aan [gedaagde 1] en de moeder, onder de verplichting om aan [eiser] een bedrag van € 119.000,-- te vergoeden wegens overbedeling. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de saldi van twee bankrekeningen bij ING vastgesteld, waarbij [eiser] recht heeft op bedragen van respectievelijk € 30.895,18 en € 50.863,07. De rechtbank heeft alle andere vorderingen in conventie en reconventie afgewezen en verdere beslissingen aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/269266 / HA ZA 19-492
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. N.E. Koelemaij te Assen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. W.B. Brusse te Almelo.
In de procedure op grond van artikel 118 Rv opgeroepen derde partij
[derde partij],
te [woonplaats 4] ,
derde partij in de verdeling van de registergoederen [plaats] [sectieletter] nummers [sectienummer 1] , [sectienummer 2] , [sectienummer 3] en [sectienummer 4] , hierna te noemen “de moeder”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het tussenvonnis van 21 februari 2024
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 20 september 2023 heeft de rechtbank een aantal beslissingen aangehouden. Het betreft de verdeling van het saldo van de bankrekeningen bij ING eindigend op [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] , de verdeling van de registergoederen [plaats] [sectieletter] nummers [sectienummer 1] , [sectienummer 2] , [sectienummer 3] en [sectienummer 4] (hierna gezamenlijk aan te duiden als “ [adres] ”) en de waardering van het vennootschapsaandeel van [eiser] in de personenvennootschappen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] . Voor de waardering van het aandeel van [eiser] in deze personenvennootschappen heeft de rechtbank inmiddels bij hiervoor genoemd tussenvonnis van 21 februari 2024 een deskundige benoemd.
In dit vonnis zal de rechtbank beslissen over de overige hiervoor genoemde aangehouden beslispunten.
[adres]
2.2.
Bij vonnis van 20 september 2023 (r.o. 5.46 e.v.) heeft de rechtbank overwogen dat het er voor gehouden moet worden dat 1/3 deel van de onverdeelde eigendom van de [adres] nog niet door de moeder aan [gedaagde 2] is geleverd en dat de eigendom van deze onroerende zaken op dit moment rust bij [eiser] , [gedaagde 1] en de moeder ieder voor een derde deel (rechtsoverweging 5.48). Verder heeft de rechtbank overwogen dat voor wat betreft de [adres] sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding en zijn [gedaagden] in de gelegenheid gesteld om de akte van levering van dit onverdeeld 1/3 eigendom van [adres] van de moeder aan [gedaagde 2] in het geding te brengen danwel de moeder op te roepen om in het geding te verschijnen.
2.3.
[gedaagden] hebben te kennen gegeven dat het overleggen van (de rectificatie van) de akte van levering niet mogelijk is. Zij hebben de moeder als derde partij in het geding opgeroepen. Bij akte van 18 oktober 2023 is de moeder als derde partij in het geding verschenen. In deze akte wordt het standpunt van [gedaagden] bevestigd, in die zin dat volgens de moeder [eiser] , [gedaagden] ieder voor 1/3 deel koper en eigenaar zijn van [adres] . Ten aanzien van de verdeling van deze onroerende zaken heeft de moeder aangevoerd dat zij geen partij wil kiezen in het geschil tussen haar kinderen en dat zij neutraal wil blijven.
2.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, zoals eerder in het vonnis van 20 september 2023 is overwogen, op dit moment de gemeenschappelijke eigendom van [adres] ligt bij [eiser] , [gedaagde 1] en de moeder (ieder voor een onverdeeld derde deel). Dit betekent dat niet kan worden toegewezen de in conventie onder II gevorderde verklaring voor recht dat [adres] uitsluitend eigendom is van [eiser] en [gedaagde 1] . De hierop gebaseerde vorderingen in conventie onder III en IV voor wat betreft de aanpassing van de inschrijving in de registers bij het kadaster zijn daarom evenmin toewijsbaar. Tot slot is ook de onder V primair sub b gevorderde verdeling van [adres] niet toewijsbaar omdat ook deze vordering is gebaseerd op een niet bestaande gemeenschap.
2.5.
[eiser] heeft subsidiair gevorderd dat de rechtbank de verdeling in goede justitie vaststelt. De rechtbank zal daar toe over gaan zoals hieronder aan te geven.
2.6.
Omdat verdeling alleen kan plaatsvinden tussen deelgenoten van de gemeenschap en [gedaagde 2] op dit moment geen deelgenoot is, kan geen toedeling aan hem plaatsvinden. Omdat de moeder wel deel uitmaakt van de gemeenschap en zij haar aandeel in die gemeenschap nog moet leveren aan [gedaagde 2] , zal de rechtbank het 1/3 onverdeelde aandeel van [eiser] in de eigendom van [adres] toedelen aan de overige deelgenoten [gedaagde 1] en de moeder, ieder voor de onverdeelde helft van het aandeel van [eiser] (ofwel 1/6 deel van de onverdeelde eigendom). Dit onder de hoofdelijke verplichting van [gedaagde 1] en de moeder tot vergoeding aan [eiser] van de waarde van diens aandeel. De moeder kan dat aandeel dan weer verkopen en leveren aan [gedaagde 2] waarmee de gewenste verdeling dan kan worden bereikt.
2.7.
[naam 1] van Arvalis heeft in het kader van een voorlopig deskundigenonderzoek op 14 oktober 2021 een taxatierapport uitgebracht van de verschillende gemeenschappelijke onroerende zaken (door [gedaagden] als productie 15 in het geding gebracht). In dit rapport wordt de waarde van [adres] per 14 oktober 2021 getaxeerd op € 714.000,--. Partijen hebben tijdens de zitting van 19 januari 2023 te kennen gegeven het eens te zijn met deze waarde.
2.8.
Het voorgaande betekent dat het door [gedaagde 1] en de moeder wegens overbedeling aan [eiser] te betalen bedrag kan worden bepaald op een derde deel van € 714.000,-- ofwel een bedrag van € 238.000,--. [gedaagde 1] en de moeder dienen dan elk de helft hiervan dus een bedrag van € 119.000,-- aan [eiser] te vergoeden.
2.9.
De rechtbank zal bepalen dat [gedaagde 1] en de moeder als verkrijgende partij de notaris aanwijzen ten overstaan van wie de notariële akte van levering en toedeling op hun kosten dient te worden verleden.
2.10.
Nu de in conventie subsidiair gevorderde verdeling van [adres] wordt toegewezen, behoeft de in reconventie onder III, IV en V gevorderde verdeling onder opschortende voorwaarde geen bespreking meer. Dit los van de vraag of deze vorderingen wel toewijsbaar zouden zijn omdat niet aan de opschortende voorwaarde is voldaan.
De bankrekening bij ING eindigend op nummer [rekeningnummer 1]
2.11.
Partijen zijn het erover eens dat en de rechtbank stelt vast dat uit de door [gedaagden] overgelegde rekeningafschriften volgt dat het saldo per 31 december 2019 € 685,54 bedroeg. Verder zijn partijen het erover eens dat [eiser] het door hem van deze rekening opgenomen bedrag van € 9.000,-- weer moet inbrengen maar ook dat [eiser] aanspraak heeft op een derde deel van het bedrag van € 110.000,--. Dit bedrag was op 31 december 2019 vanaf de rekening eindigend op nummer [rekeningnummer 2] overgeboekt naar deze rekening en vervolgens per gelijke datum weer overgeboekt naar een andere rekening.
2.12.
Het te verdelen bedrag kan dan als volgt worden berekend.
€ 110.000,-- plus het saldo per 31 december 2019 van € 685,54, vermeerderd met het door [eiser] in te brengen bedrag van € 9,000,-- dus in totaal € 119.685,54. [eiser] heeft recht op een derde deel van dit bedrag dus op € 39 .895,18. Van dit bedrag heeft hij al opgenomen € 9.000,-- zodat [eiser] in het kader van de verdeling van deze bankrekening nog aanspraak heeft op uitbetaling van € 30.895,18.
De bankrekening bij ING eindigend op nummer [rekeningnummer 2]
2.13.
Partijen zijn het erover eens dat en de rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde rekeningafschriften volgt dat het saldo op deze rekening per 31 december 2019 € 201.938,32 bedroeg. De rechtbank zal bij de verdeling dan ook van dit saldo uitgaan.
2.14.
Vervolgens is aan de orde de vraag met welke onttrekkingen rekening dient te worden gehouden bij de verdeling van het saldo en tot welke aanspraak dit voor [eiser] leidt.
In ieder geval staat vast dat [eiser] een bedrag van € 45.000,-- van deze rekening heeft opgenomen, zonder dat een gelijk bedrag is uitgekeerd aan [gedaagde 1] en aan [gedaagde 2] . Bij de verdeling van het saldo zal de rechtbank daarom met deze onttrekking rekening houden.
2.15.
[eiser] heeft echter gesteld dat diverse afschrijvingen hebben plaatsgevonden van deze rekening die ten goede zijn gekomen aan [gedaagden] en dus eigenlijk als onttrekkingen door hen zijn aan te merken. Volgens [eiser] gaat het om een totaalbedrag van € 63.850,90 waarvan hij stelt dat een derde deel aan hem toekomt.
De rechtbank zal deze afschrijvingen hierna afzonderlijk bespreken en beoordelen.
Onttrekking € 35.000,-- met kenmerk “fraude”
2.16.
Uit het rekeningafschrift (productie 47 bij de akte van [gedaagden] van 6 december 2023) volgt dat op 22 oktober 2019 met als kenmerk “fraude” een bedrag van € 35.500,-- is overgeschreven naar een ING rekening op naam van [gedaagden] eindigend op 3110. [gedaagden] bevestigen dat zij de betreffende overschrijving naar hun rekening hebben uitgevoerd. Dit betekent dat sprake is van een onttrekking door [gedaagden] . Zij hebben echter aangevoerd dat zij deze onttrekking door terugboekingen vanaf hun rekening van € 50.000,--, € 5.000,-- en € 23.000,-- hebben gecompenseerd en dat per saldo € 42.500,-- meer door hen is teruggeboekt dan eerder was opgenomen.
2.17.
De rechtbank kan [gedaagden] volgen in hun verweer voor zover het de bijboeking van € 23.000,-- op 6 december 2019 betreft. Dit bedrag is immers vanaf de rekening van [gedaagden] bijgeboekt terwijl als omschrijving staat vermeld :“terugbetaling vanwege fraude [eiser] ”.
Dat geldt echter niet voor het bedrag van € 50.000,-- dat op 23 oktober 2019 vanaf de rekening van [gedaagden] werd bijgeboekt. Dit bedrag is namelijk op dezelfde datum weer overgeboekt naar een andere rekening onder vermelding van “overboeking naar [bedrijfsnaam 2] ”. Per saldo is dus geen sprake van een bijboeking op de rekening waar eerder het geld van was onttrokken. Dat de betreffende betaling een uitgave is ten behoeve van de normale exploitatie van gezamenlijk onroerend goed en voor gezamenlijke rekening dient te komen hebben [gedaagden] onvoldoende onderbouwd en volgt ook niet uit de omschrijving. Evenmin zijn rekeningafschriften overgelegd die hun stellingen ondersteunen.
Ook geldt dit niet voor het bedrag van € 5.000,-- omdat bij de bijboeking niet nader omschreven staat waarop de bijboeking ziet.
2.18.
Het voorgaande leidt dan tot de conclusie dat € 23.000,-- van de € 35.500,-- zijn terugbetaald zodat per saldo een onttrekking van € 12.500,-- door [gedaagden] heeft plaatsgevonden waarmee bij de verdeling van het saldo rekening dient te worden gehouden.
De overboekingen van € 7.759,--
2.19.
Op 15 november 2019 heeft tweemaal een overboeking plaatsgevonden van € 7.759,--. Eenmaal naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 4] en eenmaal naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] . [gedaagden] hebben erkend dat dit onttrekkingen door hen betreft. De rechtbank zal dat bij de verdeling van het saldo in aanmerking nemen.
De overboekingen naar [naam 2] en [naam 3]
2.20.
Op 25 november en 12 december 2019 is voor in totaal € 2.704,90 (€ 1.253,86, € 1. [sectienummer 4] ,04 en € 297,--) aan rekeningen van [naam 2] en [naam 3] betaald. Tussen partijen is niet in geschil dat het rekeningen van de advocaat van [gedaagden] betreft. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat dit geen kosten van de gemeenschap zijn maar enkel kosten gemaakt ten behoeve en ten gunste van [gedaagden] . Deze kosten worden dan ook aangemerkt als onttrekkingen door [gedaagden] .
Verrekening [naam 4]
2.21.
Op 19 december 2019 is zowel aan [gedaagde 1] als [gedaagde 2] een bedrag overgeboekt ter hoogte van € 4.929,--. [gedaagden] hebben aangevoerd dat [eiser] heeft verbleven in het chalet in Oostenrijk zonder daarvoor een vergoeding te betalen zodat hij is verrijkt. Het bedrag van de overboekingen is volgens [gedaagden] gelijk aan het bedrag waarmee [eiser] is verrijkt.
2.22.
[gedaagden] hebben de door hen gestelde verrijking van [eiser] en de hoogte van het bedrag niet, althans onvoldoende onderbouwd. Daarom kan de juistheid van de gestelde verrijking en de gegrondheid van de aan [gedaagden] gedane uitkeringen niet worden vastgesteld. De rechtbank zal deze bedragen dan ook aanmerken als onttrekkingen door [gedaagden] .
Lijst met te verantwoorden overboekingen
2.23.
[eiser] heeft bij akte van 8 november 2023 posten opgesomd waarvan hij nadere verantwoording door [gedaagden] verlangt. Het betreft overboekingen naar onder andere KPN, energiemaatschappijen, een installatiebedrijf en Marktplaats van in totaal € 6.694,94.
2.24.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] gemotiveerd hebben toegelicht dat deze kosten samenhangen met de exploitatie van gemeenschappelijke onroerende zaken waaronder het “Polenhotel” en de Manege. Gelet op deze toelichting zijn alleen de aan Martktplaats betaalde bedragen van in totaal € 70,-- niet gedaan ten behoeve van de gemeenschap. Dit bedrag zal daarom als onttrekking door [gedaagden] worden aangemerkt.
Afschrijvingen naar [bedrijfsnaam 2]
2.25.
Deze afschrijvingen behoeven in het kader van de verdeling van het saldo van de rekening geen bespreking. [eiser] heeft immers zelf het standpunt ingenomen dat deze posten samen hangen met de verdeling van de ontbonden personenvennootschappen.
Posten samenhangend met de auto
2.26.
[eiser] heeft gesteld dat het saldo van de uitgekeerde schadevergoeding verminderd met de voor de auto gemaakte kosten aan hem toekomt omdat de auto van hem is.
De rechtbank volgt [eiser] niet in dit standpunt. De omstandigheid dat de kosten voor de auto voldaan zijn van de gemeenschappelijke rekening suggereert dat de auto voor gemeenschappelijke rekening komt. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, valt niet in te zien waarom de BMW enkel eigendom zou zijn van [eiser] . Dit betekent dat de posten die samenhangen met de auto niet van invloed zijn op de verdeling van het saldo van de bankrekening.
Slotsom
Voor de berekening van het te verdelen saldo dienen eerst de onttrekkingen van partijen bij het eindsaldo te worden opgeteld. Het te verdelen saldo bedraagt dan € 287.589,22 zoals volgt uit onderstaande optelling:
€ 201.938,32 (saldo per 31 december 2019)
45.000,00
12.500,00
7.759,00
7.759,00
2.704,90
4.929,00
4.929,00
70,00
€ 287.589,22
2.27.
Een derde deel van het te verdelen saldo, ofwel een bedrag van € 95.863,07 komt toe aan [eiser] . Van dat aandeel heeft hij door de onttrekking al een bedrag van € 45.000,-- ontvangen zodat hij nog aanspraak heeft op betaling van een bedrag van € 50.863,07.
samenvatting
2.28.
De rechtbank zal overgaan tot de verdeling van [adres] door het derde onverdeelde aandeel in de gemeenschap van [eiser] toe te delen aan [gedaagde 1] en de moeder onder de verplichting van elk van hen om aan [eiser] wegens overbedeling te vergoeden een bedrag van € 119.000,--. Het saldo op de bankrekeningen eindigend op [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] zal worden toegedeeld aan [gedaagden] onder de verplichting om aan [eiser] wegens overbedeling te betalen een bedrag van € 30.895,18 respectievelijk € 50.863,07. Iedere andere in conventie of reconventie gevorderde (wijze van) verdeling van deze gemeenschappen wordt afgewezen.
2.29.
Iedere verdere beslissing (waaronder die over de proceskosten) wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
deelt het een derde onverdeelde aandeel van [eiser] in [adres] (ieder voor de onverdeelde helft) toe aan [gedaagde 1] en de moeder,
3.2.
bepaalt dat [gedaagde 1] en de moeder wegens overbedeling ieder aan [eiser] dienen te betalen een bedrag van € 119.000,--,
3.2.1.
bepaalt dat [gedaagde 1] en de moeder als verkrijgende partij de notaris aanwijzen ten overstaan van wie de notariële akte van levering en toedeling op hun kosten dient te worden verleden,
3.3.
deelt het saldo van de ING bankrekening eindigend op nr. [rekeningnummer 1] toe aan [gedaagden] onder de verplichting om wegens overbedeling aan [eiser] uit te betalen een bedrag van € 30.895,18,
3.4.
deelt het saldo van de ING bankrekening eindigend op nr. [rekeningnummer 2] toe aan [gedaagden] onder de verplichting om wegens overbedeling aan [eiser] uit te betalen een bedrag van € 50.863,07,
3.5.
wijst ten aanzien van deze verdelingen het meer of anders gevorderde af,
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster -van der Linden, mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en mr. R.J.M.G. Rulkens en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2024.
CB