Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.[gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
gedaagde partijen,
Rechtbank Limburg
In deze civiele procedure, aangespannen door [eiser] tegen [gedaagden], betreft het de verdeling van verschillende onroerende zaken en bankrekeningen tussen drie broers. De rechtbank Limburg heeft op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortkwam uit een eerder vonnis van 20 september 2023 waarin enkele beslissingen waren aangehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaken, gelegen op [adres], gezamenlijk eigendom zijn van [eiser], [gedaagde 1] en hun moeder, ieder voor een derde deel. De moeder heeft echter geen partij willen kiezen in het geschil tussen haar kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiser] om de eigendom van de onroerende zaken uitsluitend aan hem en [gedaagde 1] toe te wijzen, niet toewijsbaar zijn, omdat de moeder ook deel uitmaakt van de gemeenschap. De rechtbank heeft vervolgens besloten dat het onverdeelde aandeel van [eiser] in de eigendom van [adres] zal worden toegedeeld aan [gedaagde 1] en de moeder, onder de verplichting om aan [eiser] een bedrag van € 119.000,-- te vergoeden wegens overbedeling. Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de saldi van twee bankrekeningen bij ING vastgesteld, waarbij [eiser] recht heeft op bedragen van respectievelijk € 30.895,18 en € 50.863,07. De rechtbank heeft alle andere vorderingen in conventie en reconventie afgewezen en verdere beslissingen aangehouden.