ECLI:NL:RBLIM:2024:2113

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
ROE 21/1396
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor huisvesting van tijdelijke werknemers in strijd met bestemmingsplan

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, met zaaknummer ROE 21/1396. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 30 september 2020 is verleend voor de huisvesting van tijdelijke werknemers, de zogenaamde 'grooms', op een adres in Roermond. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 1 april 2021, waarin de bezwaren van eisers deels gegrond zijn verklaard en de vergunning is aangepast. Tijdens de zitting op 30 mei 2023 zijn eisers, de gemachtigde van verweerder en de vergunninghouder verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder in staat te stellen het bestreden besluit nader te motiveren. Na aanvullende toelichting van verweerder op 11 juli 2023 is het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft beoordeeld of de vergunning verleend kon worden op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit Omgevingsrecht (Bor). De rechtbank concludeert dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van eisers. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit een gebrek vertoont, maar dat dit gebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en draagt verweerder op het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2024

in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder

(gemachtigde: mr. C.M.J. Slijpen).
Als derde-partij (vergunninghouder) heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [woonplaats]
(gemachtigde: ing. H.N.J.M. Steins).

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de huisvesting van ‘grooms’ (werknemers) op het adres [adres 1] te [woonplaats] .
Bij besluit van 1 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers deels gegrond verklaard, de wettelijke grondslag voor de verleende vergunning gewijzigd en een nadere motivering toegevoegd met betrekking tot het aspect ‘goede ruimtelijke ordening’.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2023, gevoegd met de zaken
ROE 20/2142 en ROE 22/455. De rechtbank doet in deze zaken afzonderlijk uitspraak. Eisers [eiser 1] en [eiser 2] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. C. Tielen. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in staat te stellen het bestreden besluit nader te motiveren. Bij brief van 11 juli 2023 heeft verweerder een nadere toelichting gegeven. Partijen hebben hierop gereageerd en vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Op 4 augustus 2020 heeft vergunninghouder ( [handelsnaam] ) een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de huisvesting van ‘grooms’ (werknemers) in een bestaande woonruimte op het adres [adres 1] te [woonplaats] . Verweerder heeft deze vergunning verleend.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat de tijdelijke werknemers nodig zijn voor het verzorgen van paarden vóór en na rijlessen, maar vooral vóór, tijdens en na wedstrijden in het voorjaar en in de zomer. De (woon)ruimte is geschikt voor maximaal 2 personen. Vanuit ruimtelijk oogpunt heeft de huisvesting van de tijdelijke werknemers geen nadelig invloed op de omgeving. Van aantasting van de privacy van omwonenden is ook geen sprake. Op eigen terrein is bovendien voldoende ruimte om te parkeren voor de 2 werknemers. Dit betekent dat de omgevingsvergunning met toepassing van de ‘buitenplanse’ afwijkingsbevoegdheid (kruimelgevallenregeling) kan worden verleend.
3. Eisers voeren in beroep aan -kort samengevat- dat door verweerder ten onrechte geen rekening is gehouden met het bestemmingsplan ‘Herziening paraplubestemmingsplan kamerverhuur en ministudio’s’ (Paraplubestemmingsplan). Voorts heeft verweerder, volgens eisers, niet/onvoldoende onderbouwd waarom de belangen van de omwonenden ondergeschikt zijn aan het belang van vergunninghouder om huisvesting te realiseren voor grooms op de betreffende locatie. Verweerder is bij zijn besluitvorming ook verkeerd omgegaan met de buitentrap. Het is bovendien niet duidelijk welke vergunningsvoorwaarden nu daadwerkelijk gaan gelden.
Het toetsingskader
4. De locatie waarop [handelsnaam] is gevestigd is gelegen in het bestemmingsplan ‘ [naam] ’ met de bestemming ‘Gemengd’. Niet in geschil is dat de aanvraag in strijd is met dit bestemmingsplan, omdat de vestiging van tijdelijke werknemers binnen de bestemming ‘Gemengd’ niet is toegestaan. Verder is niet in geschil dat de vergunning niet kan worden verleend met gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 3.6.5 van het bestemmingsplan, nu niet aan de daarin opgenomen voorwaarden wordt voldaan.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of verweerder de vergunning heeft kunnen verlenen op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 4, lid 9, van bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor).
4.2.
Op grond van artikel 4, lid 9, van Bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (Bor) komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking:
het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
4.3.
Deze vergunning kan op grond van artikel 2.12 van de Wabo slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Is voldoende rekening gehouden met het Paraplubestemmingsplan?
5. Op onderhavig perceel ligt de aanduiding ‘overige zone-regulering kamerwoningen’ wat behoort tot de ‘Herziening paraplubestemmingsplan kamerverhuur en ministudio’s’.
5.1.
Op grond van artikel 4 van de aanduidingsregels is het ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone-regulering kamerwoningen niet toegestaan nieuwe kamerverhuurpanden of kamerwoningen te bouwen en/of in gebruik te nemen, voor zover het toevoegen van woningen binnen een bestemming is toegestaan.
5.2.
Aangezien het toevoegen van woningen binnen de bestemming ‘Gemengd’ niet is toegestaan (op grond van artikel 3 van de planregels), is artikel 4 van het Paraplubestemmingsplan niet van toepassing. Ook het Uitvoeringsbeleid kamerverhuur en ministudio’s gemeente Roermond 2020 (het Uitvoeringsbeleid), dat dient ter uitvoering van het Paraplubestemmingsplan is daardoor niet (direct) van toepassing. Verweerder heeft daaraan dus niet hoeven toetsen.
Goede ruimtelijke ordening
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening en dat eisers niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Verweerder heeft voldoende rekening gehouden met de door eisers gestelde aantasting van hun privacy, door zicht vanaf de buitentrap. De rechtbank stelt daarbij voorop dat is gebleken dat de buitentrap reeds jaren aanwezig en in gebruik is. De rechtbank acht wel aannemelijk dat deze buitentrap, die toegang geeft tot het voor de werknemers bestemde woongedeelte, intensiever zal worden gebruikt na vergunningverlening. De afstand tussen de buitentrap en de woning [adres 2] bedraagt ongeveer 100 meter, zodat het gebruik van de buitentrap de privacy van de bewoners van nummer [adres 2] niet zal beïnvloeden. De afstand tussen de buitentrap en de schutting tussen onderhavig perceel en dat van [adres 3] is veel korter. Doordat er echter een ondoorzichtige afscheiding bovenop de schutting is aangebracht, is er geen inkijk in de serre van huisnummer [adres 3] vanaf de trap. Ook zijn er geen ramen in de zijgevel van huisnummer [adres 3] aanwezig waar zicht op is vanaf de trap. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onevenredig aantasting van de privacy van eisers.
7. Verweerder heeft in zijn brief van 11 juli 2023 uiteengezet dat in de toelichting op het Uitvoeringsbeleid is beschreven dat dit beleid (en dan met name het afwegingskader voor de wijkteams) ook een leidraad kan vormen bij (woningbouw)ontwikkelingen waarvoor een toets op het aspect leefbaarheid wenselijk is. Dat geldt dus ook wanneer het Paraplubestemmingsplan en het Uitvoeringsbeleid niet direct van toepassing zijn. Gelet op de aard van het initiatief zou het volgens verweerder mogelijk kunnen zijn dat het verlenen van medewerking hieraan negatieve gevolgen zou kunnen hebben voor de ‘leefbaarheid’ in de nabije omgeving van de planlocatie. Dit aspect dient daarom volgens verweerder te worden beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening en dient bij de besluitvorming te worden betrokken.
7.1.
De rechtbank maakt hieruit op dat verweerder zich op het standpunt stelt dat het bestreden besluit een gebrek vertoont, doordat de leefbaarheid niet expliciet is meegewogen in het kader van de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank volgt verweerder daarin. Dat sprake is van een gebrek leidt echter niet tot een gegrond beroep. Naar het oordeel van de rechtbank kan het gebrek worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Awb. Verweerder heeft het gebrek namelijk hersteld met een aanvullende motivering, Eisers zijn hierdoor niet in hun belangen geschaad. De rechtbank licht dat hierna toe.
7.2.
Over de leefbaarheid overweegt de rechtbank dat verweerder navraag heeft gedaan bij het wijkteam (wijkregisseur, wijkboa en wijkagent) en dat niet is gebleken dat de leefbaarheid van de omgeving onder druk zou staan. Hierbij is ook van belang dat de omvang van het initiatief relatief beperkt is (een woning voor maximaal twee werknemers), de huisvesting plaatsvindt in een vrijstaande woning en vergunninghouder zelf woonachtig is in de woning. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus voldoende heeft gemotiveerd dat het vanuit het oogpunt van leefbaarheid en veiligheid niet bezwaarlijk is om medewerking te verlenen aan onderhavig initiatief. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dat kader geen zwaarder gewicht hoeven toekennen aan de conflicten die zich in het verleden hebben voorgedaan tussen eisers en gasten en/of werknemers van vergunninghouder.
De buitentrap
8. Over de buitentrap overweegt de rechtbank dat de aanwezigheid of plaatsing van deze trap geen onderdeel uitmaakt van de vergunningaanvraag en dus ook niet van de omgevingsvergunning. Er wordt door verweerder geen bouwactiviteit toegestaan. Deze beroepsgrond van eisers moet dan ook worden verworpen.
De vergunningsvoorwaarden
9. Over de stelling van eisers dat niet duidelijk is welke vergunningsvoorwaarde(n) gelden overweegt de rechtbank dat in de omgevingsvergunning de voorwaarde is opgenomen dat de vergunning wordt verleend onder de voorwaarde dat de vergunning van rechtswege vervalt als de behoefte aan tijdelijke werknemers voor het bedrijf waarvoor de werknemers noodzakelijk zijn, vervalt. Deze voorwaarde is bij het bestreden besluit niet ongedaan gemaakt en geldt dus ook nog steeds.
Conclusie
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onderhavige omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond en de vergunning blijft in stand.
10.1.
Omdat het bestreden besluit een gebrek vertoont, welk gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt gepasseerd, ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,00 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 april 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.