Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 april 2024 in de zaak tussen
[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster
CZ Zorgkantoor B.V., verweerder
Inleiding
Beoordeling door de voorzieningenrechter
aan de dochtermedegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat de twijfels over de geleverde zorg aan verzoekster zijn weggenomen. Over de zorg die in het verleden geleverd is aan mevrouw [naam] (derde) is geconcludeerd dat de dochter heeft gefraudeerd met de pgb-gelden. De ingediende declaraties komen niet overeen met haar verklaring dat zij enkel op woensdag zorg leverde. De geconstateerde fraude heeft, onder meer, tot gevolg dat verweerder de te veel verstrekte pgb-gelden van de dochter terugvordert, dat verweerder per 1 december 2023 de zorgovereenkomsten van de dochter als zorgverlener beëindigt en in de toekomst geen zorgovereenkomsten met haar meer goedkeurt. Dit betekent ook dat de dochter geen zorgverlener meer mag zijn voor verzoekster. Ook zal verweerder in de toekomst de rol van de dochter als gewaarborgde hulp niet meer goedkeuren.
aan verzoekstermeegedeeld dat haar dochter (gewaarborgde hulp) niet meer voldoet aan de voorwaarden, zij per datum brief niet langer verantwoordelijk is voor de verplichtingen van het pgb en zij niet langer verzoeksters contactpersoon is. Vervolgens is aan verzoekster een maand (januari) de tijd gegeven om een nieuwe gewaarborgde hulp aan te stellen. Later is deze termijn verlengd tot (uiteindelijk) half mei 2024.
aan verzoekstermeegedeeld dat zij, naar aanleiding van een uitgevoerd fraudeonderzoek, vanaf 1 december 2023 geen zorg meer mag inkopen bij haar dochter. De reden hiervoor is dat verweerder vanwege de geconstateerde fraude ervan uit moet gaan dat de dochter bij het verlenen van de zorg niet zal voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en – kort samengevat – aangevoerd dat haar dochter de in de brief van 8 november 2023 verweten feiten, fraude, niet heeft gepleegd. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd te bepalen dat verzoekster volgens de door haar met haar dochter afgesloten zorgovereenkomst zorg mag blijven inkopen bij haar dochter uit haar persoonsgebonden budget.